Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |||||||||||
ThemaPeegie en zijn kompanen
| |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
hé.’ En weg was hij, niet zonder eerst beloofd te hebben ‘nen helen paternoster’ voor haar en haar medezusters te zullen bidden. Het laken werd ontrold met alle zusters erbij en toen werd het duidelijk dat ‘mamère’ lelijk beetgenomen was. Met moeite 25 meter en na de eerste meters doken de gele vlekken op; middenin zat er zelfs een scheur. Eerwaarde moeder-overste was in de luren gelegd door een lepe Nieuwmarkter uit Roeselare, een telg van een leurdersvolk dat tot in het zuiden van Frankrijk of diep in Duitsland ‘op triem’ (verkooptocht) ging en vooral in kloosters en bij boeren zijn waar aan de man of de vrouw wist te brengen. Een beetje oneerlijk maar op een eerlijke wijze of eerlijk op een oneerlijke wijze, hoe paradoxaal dit ook moge klinken. Over die Nieuwmarkters schreef Willem Denys (Roeselare 1911-1983) het boek Peegie. Het hoofdpersonage is het prototype van dit volkje dat ook in andere streken en steden actief was. Zo waren er ook rondtrekkende leurders in de wijk Klein Hulst in Sint-Niklaas.Ga naar eind1 Peegie, de Roeselaarse Reynaert of Uilenspiegel, is een echte schelm. | |||||||||||
Willem Denys (1911-1983)Willem Joseph Daniël Eduard Renaat Denys was een zondagskind, want hij werd in 1911 inderdaad op een zondagavond geboren in de drukke Ooststraat, die vandaag nog steeds de voornaamste winkelstraat is van het bedrijvige West-Vlaamse Roeselare. Vader Achiel en moeder Margriet Schelpe hadden een zaak in bont en hoogwaardig textiel. Willem was nummer zes van de tien kinderen in het gezin (vier ervan werden geestelijke). Vader koesterde enige literaire aspiraties, want samen met de Hoogleedse volksschrijver Edward VermeulenGa naar eind2 gaf hij de geestige West-Vlaamse volksalmanak Manneke uit de Mane uit, die door Alfons Vanhee (Lo 1846-Moere 1903) in 1881 werd bedacht. Willem Denys zal dit humoristische boekje in 1964 samen met K.M. de Lille uit Ieper nieuw leven inblazen.Ga naar eind3 Willem volgde de Grieks-Latijnse studierichting in het Roeselaarse kleinseminarie, waar toen nog steeds de vruchtbare geest van het driemanschap Gezelle-Verriest-Rodenbach de studenten inspireerde. De Blauwvoet wiekte nog onder het jonge volkje. Na zijn humaniorastudies volgde Willem zijn vader op en werd zakenman. Hij huwde in 1939 met Paula de Bevere.
Zelf gewiekst handelaar en levensgenieter volgde hij met een oplettend oog de ‘triems’ en de aparte levenswijze van de uitgekookte Roeselaarse Nieuwmarkters. Hij genoot van hun eigen taal en hun eigen gebruiken. Later zou hij als een gevierd conferencier en verteller overal in Vlaanderen hun verhaal brengen. Hij schreef over de Nieuwmarkters twee boeken vol eigengereide West-Vlaam- | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
se humor: Peegie in zijn apejaren in 1949 en Peegie. Zijn triem door 't leven in 1951. Beide verhalen werden op grote aanvraag opnieuw uitgegeven in de Reinaertreeks (D.A.P. Reinaert Uitgaven te Brussel) samen met de Paradijsvogels van Gaston MartensGa naar eind4 en de Filosoof van Hagem van Jef ScheirsGa naar eind5 in de Tweede omnibus van de gulle Vlaamse lach. (In 1981 was men al aan de negende druk van dit populaire boek toe.) Het geheel wordt vlot en boeiend verteld en is naast literair vooral volkskundig belangrijk.
Het levensverhaal van die ‘vossige’ Peegie was eigenlijk begonnen als een cursiefje en vervolgverhaal in de rubriek ‘Hutsepot’ van het Poperingse blad Het Wekelijks Nieuws. Denys schreef onder het pseudoniem W. de Hazelt. Onder impuls van vooral F.R BoschvogelGa naar eind6 werd besloten de verhalen over Peegie als boek uit te geven. Van meet af aan werd de held vergeleken met literaire personages als de Witte van Zichem van Ernest Claes en Pallieter van Felix Timmermans en later met Tijl Uilenspiegel. Ikzelf zie er vooral een lepe Reynaert in, die om zijn waren te verkopen de ‘kromme’ taal van de vos meesterlijk hanteert, die van de leugen een geloofwaardig feit maakt en zich weet in te leven in verschillende, aan de omstandigheden perfect aangepaste rollen, zonder pij weliswaar, maar steeds voorzien van de nodige attributen die zijn goede trouw en godvruchtig leven moeten garanderen.
Het verhaal van Peegie kreeg nog meer bekendheid en succes toen Willem PutmanGa naar eind7 (1900-1954) er een geslaagde toneelbewerking van maakte, die meer dan 100 keer werd opgevoerd. In de Brusselse KVS stond het theaterstuk tweemaal drie weken op de affiche. Het werd ook driemaal op het Vlaamse tv-scherm vertoond. De toenmalige BRTN bracht een Peegie-langspeelplaat uit. Vooral in West-Vlaanderen liepen ondertussen de zalen vol voor de voordrachten van Willem Denys en Willem Putman over de Roeselaarse schelm.
Op initiatief van ‘Het Gild der Maten van Peegie’ werd in 1992 een kunstige en genummerde uitgave (in twee delen, telkens Peegie getiteld) gepubliceerd naar aanleiding van de tiende verjaardag van het Peegie-standbeeld op de Botermarkt te Roeselare.Ga naar eind8 Op de rugzijde van het tweede deel lezen we als afsluiter: ‘Voila, zei Willem, Peegie is niet dood, bijlange niet, en ge kunt nooit weten dat hij nog wederkomt; als ik een beetje meer tijd heb.’ Dit mocht helaas niet zijn. Willem Denys stierf in de Roeselaarse Sint-Hubrechtsstraat op 10 maart 1983.Ga naar eind9
Voor we dieper ingaan op de verhalen over Peegie, nog een kleine toelichting. De boeken werden geschreven in een ‘gekuist’ West-Vlaams. Dit kan voor vele | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
Tiecelijnlezers een hinderpaal betekenen. Daarom hebben wij bij de moeilijkste woorden en uitdrukkingen tussen haakjes de variant in modern Nederlands geplaatst. De gebeurtenissen spelen zich af tussen de twee wereldoorlogen en het begin van de jaren 40. De euro bestond nog niet en de prijzen waren natuurlijk lager dan vandaag. Vóór 1940 kostte een brood bijvoorbeeld amper twee frank en zelfs minder. Ik herinner mij een buurman die twintig frank (een halve euro) per week verdiende in een houtzagerij. Wanneer het kermis was in mijn geboortedorp, kreeg ik 1 frank van mijn ouders. Een ritje op de kermismolen kostte 25 centiemen. | |||||||||||
‘Van de Vismarkt tot aan het ‘Kuskapellegie...’ (kuskapel)Tussen de Vismarkt en de ‘kuskapel’ lag het territorium van de Nieuwmarkters. Wie dit gebied in het huidige Roeselare wil verkennen moet van het station, door de bedrijvige Ooststraat, naar de Markt trekken. Op een boogscheut staat de ‘eerbiedwaardige’ Sint-Michielstoren. De Manestraat ligt westelijk van die toren. Ik laat Willem Denys zelf aan het woord: Groot is het domein van de Nieuwmarkt niet. Van de Vismarkt tot aan het ‘Kuskappellegie’ loopt de hoofdweg, met vooraan hun markt. Ze bezetten de Rodenbachstraat tot aan de Burgersschool, het Kernemelkstraatje en bijna geheel de Kattenstraat. Verder de Groenestraat met aanpalende straten rond het kerkhof. Een kapel zit verborgen in de Groenestraat, O.L.Vrouw van Lourdes ter ere. In de Rodenbachstraat vindt gij een huis waarin gebeiteld staat ‘Op vaderen grond’ ‘Het Vissershuis’. [nummer 75] Dit opschrift verwekte vroeger eens de afgunst van een gebuur, deze liet ook een schrift aanbrengen en het luidde ‘Op moederen grond’. [Door renovatie van de gevel verdwenen.] | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
hoewel de stad het gewenste opschrift verbood, toch noemden onze leurders het ‘De Pispersijn’. (Peegie I, p. 59)
De Nieuwmarkters hebben hun eigen gebruiken en spreken een eigen taaltje: een Bargoens waarvan de woorden en uitdrukkingen vooral te maken hebben met leuren: ‘leep schoepen’ (er listig iemand inluizen; schoepen = stelen), een ‘lepen type’, ‘kaffers en kafferinnen’ (boeren en boerinnen of de beste klanten op ‘voyage’), centen zijn ‘jetons’, ‘piekens’ of ‘baarden’, drinken is ‘buizen in een derrekeete’ (herberg), schone meiskes hebben ‘een toffe gibe’ of een schoon aangezicht, om de tuin leiden is ‘befazelen’; ‘leep den being, maas nen fokker, ge zult befazeld worden’ betekent: let op vent, ge zult bedrogen worden.
Voordat ze op tocht gaan, sluiten ze de houten vensterluiken en plaatsen ze voor de deur een groot houten schot. Er is grote samenhorigheid, rijk of arm en ‘hoe meer jetons (munten) ze hebben hoe meer ze er laten glijden.’ Wel gierig op tocht, maar thuis royaal. Eigenlijk vormen ze ‘een staat in de staat’ die zich niet met de rest van de stad assimileert. De vrouwen zijn ‘de properheid zelve.’ In hun huizen met een salon, die alleen tijdens de kermis en andere feestelijke dagen werd gebruikt, staan schone meubels en hangt er een ‘luster’ (kroonluchter). Ze wonen in 't stal (ruimte vroeger gebruikt als paardenstal) en in de gang ligt er ‘emballage (verpakkingsmateriaal) in jute’. ‘Vroegertijds leurden ze met vis en garnalen. Ze hielden ‘trafiek’ (ze leefden van de handel) en trokken met hun paardjes en karrekes tussen de kust en de stad en ze fournierden (voorzagen) de streek van verse vis. Maar de tijd staat niet stil. Toen de eerste stoomtreinen op rails door Roeselare puften, was het gedaan met de trafiek. De vis kwam toe met de trein en met de slag lag hun commerce dood en begraven. Ze verkochten hun mooie ‘peerdjies’ en ‘karregies’ (paardjes en karretjes) en trokken de wereld in met stoffen, zeep, zeemlappen, mortiers (vijzels), peper en honderdduizend dingen en nog, die de mensen gemakkelijk aan de deur kochten.
‘In deze kerels schuilt een oerkracht die wij, beschaafde lui, reeds lang verloren hebben. Zij kunnen deftig zijn, beschaafd spreken, beleefd zijn als niet één, doch van zodra zij op hun tenen worden getrapt of het kritische punt in het drinken hebben overschreden, komt hun oud-keltische aard boven en... schuif de deur uit, al zijt ge prins of minister!’ (p. 60). | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
Petrus Franciscus Savattus...Petrus Franciscus Savattus of Peegie was een rasechte afstammeling van Cyper, de stamvader van de Nieuwmarkters. Tanite, zijn moeder, legde hem na de geboorte in een ‘wasmande’ terwijl Pee den Ouden, zijn vader, met ‘onverholen trots’ toekeek. De topfiguren van de Nieuwmarkt zijn er bij met een ‘ferme borrel Schiedam’ of ‘suikerbollen’ (suikerbonen). Savatte, bijzonder bedreven in het op flessen trekken (bedriegen) van naïeve klanten en die Peegies leermeester zal worden in list en ‘scone tale’, Sissen en Tarzan, eveneens meesterlijke om-detuinleiders en verder Sjette, Seva, Barbaraaigie en Bakovia, mede-buurtbewoners van Peegie. Sissen wordt ‘petjie’ (peter) en Bakovia ‘metjie’ (meter). Andere markante figuren die ook een belangrijke rol zullen spelen in Peegies leven zijn de Lintmeter, Schevewip (later zijn schoonvader), Knuppel de wonderdokter en Antnette, zijn toekomstige, even bedreven in ‘het in doekskes winden’ als haar echtgenoot.
Peegie groeit als kool en loopt school bij de zusterkes. Thuis vertelt hij op zijn manier over Abraham die Isaac zijn kop moest afkappen. Die trok met zijn zoon en een ‘bussel’ (bundel) hout naar de berg van Hooglede. Hij wette zijn kapmes, maar toen hij wilde toeslaan kreeg hij zijn arm niet meer naar beneden. Stakestijf (stokstijf). Ze maakten zich rap uit de voeten zonder de ‘bussel’ te vergeten, want dat is ‘kwakrijgs’ (moeilijk te krijgen) zegt Abraham. De heilige Jozef ziet er zo oud uit. Te laat getrouwd zeker? Op een dag loopt hij met zijn moeder op de markt tussen de kramen, maar hij peutert voortdurend met zijn vingers in de poedersuiker. En als hij al die kindjes ziet, wil hij weten waar die vandaan komen. Dokter Smetje gaat die van de boot halen op de Roeselaarse vaart, vertelt zijn moeder. En hij bewaart die in zijn kelder. Wie geld genoeg heeft, kan ze bij hem kopen. Peegie trekt meteen naar de verbaasde dokter die hem wijsmaakt dat het laatste kind juist verkocht is. Wanneer Peegie daar toch nog een ‘scharminkelke’ (lelijk kind) ziet, tussen haakjes Smetjes eigen zoontje, sneert hij langs zijn neus weg: eentje dat ge niet hebt kunnen verkopen zeker en hij maakt zich uit de voeten. En de klokken luiden omdat ze eraan trekken, legt hij uit. Later gaat hij naar het kleinseminarie. Zegt de leraar: ‘Uw vader zet 100 frank uit aan 5%, hoeveel zal hij op het einde van het jaar gewonnen hebben.’ ‘Niemandalle,’ antwoordt Peegie. Ge kent uw les niet, foetert de leraar. Maar ik ken wel mijn vader, repliceert Peegie. Hij zal er tenslotte buitenvliegen. Hij wist niet wanneer Napoleon gestorven was en wordt naar huis gestuurd. Zijn moeder stormt in ‘koleire’ naar het seminarie. Ze wisten nog niet eens dat | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
Napoleon ziek was en ze lezen geen gazetten. Hij mag terug tussen de banken, maar wat later vecht hij dat het stuift en de poort sluit voorgoed achter zijn rug. Gedaan met schoollopen. Maar ons gewiekst vosje, rad van tong, met een snel aanpassingsvermogen, fantasierijk en met zin voor humor, is glad als een paling en blijkt uit het goede Nieuwmarktse hout gesneden te zijn.
Sissen en Tarzan leren hem het Bargoens met accent op centen, leuren en om de tuin leiden. Dat zijn moeder Tanite een meesteres is in het inpakken van zusterkes, zal Peegie leren als hij samen met haar het klooster van Hooglede bezoekt, want goede klanten moet ge weten te behouden. Een reep chocolade dus voor zuster Sofie, een beeld van de heilige Gerardus voor moeder-overste, ‘gekocht bij Bellekotte, een slore die ook moet leven en stokoud is’, twee dozen kaarsen voor ‘Treezegie’ (de heilige Theresia). En Tanite vertelt over Gerardus, een echte Roeselarenaar die zoveel mirakels doet. En ‘gefoudreerde’ (met een of andere zoetstof gevulde) spekken voor heel het klooster. En wat ze al niet geeft aan heiligen en aan de arme klaarkes (de arme klaren of clarissen), de paterkes en de grauwe zusters, allemaal beste vrienden. Het schoolonderwerp wordt listig omzeild, maar Peegie is het ‘booste ventjie van de Nieuwmarkt’ (het slimste kind) en hij ‘loopt scheef van godsvrucht’. Intussen trekt hij een vette boterham die van onderen ligt uit de stapel en peutert er de rozijnen uit. Natuurlijk moet Peegie een gedichtje opzeggen en vertellen over Noé die ‘een duive liet vliegen, en dat is toch een groot mirakel, hé mamère’. Iets laten vliegen heeft bij Peegie een andere betekenis. Hij zal ook een paternoster lezen voor haar. Wanneer ze het klooster verlaten weet Tanite quasi onachtzaam haar bezoek aan te kondigen met haar ‘marchandise’ (handelswaar). Wachtend op de tram die om vier uur vertrekt, drinkt Tanite eerst nog ‘nen gatlekker’ (een omgedraaide pint waaronder een glas jenever verborgen wordt) om de politie te misleiden. En Peegie kan het niet laten iemand nog een poets te bakken. ‘Hoe laat is het nu mijnheer?’ ‘Half drie, mijn manneke’. ‘Hewel, ge moogt om vier uur mijn g... kussen.’ De verbolgen man rent achter Peegie aan tot de veldwachter hem tegenhoudt. ‘Wat zijt gij van zins mijnheer’? En Peegie ontsnapt. Hij spot, leidt om de tuin en jaagt anderen in de gordijnen. | |||||||||||
Mee op triem met Savatte ‘de slimste ratte van de Nieuwmarkt’De eerste tocht gaat tot Diest. Ze stappen uit in Lichtervelde, waar elk zijn eigen gang moet gaan. Peegie moet er ‘schoenblink’ (schoensmeer) verkopen. Ge | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
belt aan, zegt Savatte, en als ze open doen, niet buiten blijven staan maar direct naar binnen gaan en om een teugske (slokje) water vragen. Hang de sukkelaar uit en probeer in de keuken te geraken. Eens daar begint over ge over uwen blink. Maar de eerste pogingen mislukken. Toen kwam Savatte's raad hem te binnen. Hij trok zijn klak (pet) tot diep over d'oren, keek in het spiegelglas van een uitstalraam, trok een lang gezicht als van een lijkbidder en belde toen bij een rijke heer. Een dikke meid opende de deur. Hij belooft een paternoster te zullen bidden, zoals madame heeft gevraagd, en een tientje voor de zielkes van het vagevuur. Savatte is doodverbaasd en geeft hem nog veertig dozen. En Peegie zet zijn bedrieglijke tocht verder... Madamkie! Hebt ge geen stuute (boterham) voor een armen wees? Mijn vader is doodgesmeten in den oorlog van veertiene en mijn moeder is dood in 't kinderbedde van ons tienste. | |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
Peegie heeft nog zes blinkdozen en hij waagt zich binnen bij een apotheker. Hij is geen schooier, maar ‘hun kot is afgebrand’. Ze hebben ‘geen roste kluite (rooie duit) meer’. Hij geraakt in de keuken en smult er aan ‘een omelette en een dikke stute’. De voordeur gaat intussen weer open voor een nieuwe klant, die Savatte blijkt te zijn. Peegie wordt de stille en ongeziene getuige van hoe Savatte de apotheker er inpakt. - Dag menheer de apotheker, slecht were hé! | |||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||
De vrouw van de apotheker wordt naar de winkel geroepen en Savatte mag in de salon naast de keuken zijn geval uiteenzetten. - We zijn daar bezig met aan onzen achterkeuken 'n koolkotje (kolenhok) te zetten. Gelijk of we daar 'n beetje fondamenten voren nodig hebben, zei Savatte, hebben we daar 'n slagsgie (een beetje) gegraven en gedolven. Op 'n moment stuiken (stoten) we daar op iets hards! We haalden dat uit, 't was 'n brokke van 'n bloempot in brons, met rare letters op... 't Wijf zei dat dat voorzeker weerde had en gelijk of dat ik dat geschrifte niet 'n versta, 'k peinze 'k ga 't ne keer vragen aan een die d'r meer verstand van heeft... (p. 66) Savatte haalt uit zijn knapzak een pot die de gebrilde apotheker onmiddellijk fascineert. Dit lijkt hem een heerlijke vondst: ‘een massieve mortier, met Romeinse figuren in verwerkt en Latijnse tekst, groen uitgeslagen van de ouderdom en hier en daar 'n beetje aarde ertussen’. Zo 'n pot wordt gebruikt om poeders te stampen, legt hij Savatte uit. En hij vraagt of daar geen ‘stampertjen’ bij was. En ja, daar lag daar een soort stokje bij en Savatte grabbelt opnieuw in zijn knapzak. ‘Hier vent, is 't misschien datte?’ Natuurlijk is het dat. Maar de lepe Savatte klapt niet van verkopen, daarvoor is hij niet gekomen, hij wilde alleen weten wat hij gevonden had. Zijn vrouw wilde dat ding op de schouw zetten, maar Savatte vond dat ze al genoeg brol (rommel, prullen) hadden. - Is dat te koop? Vroeg de apotheker, langs zijn neus weg. | |||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||
En Savatte slaat toe. Hij haalt bovendien ook nog een ‘belle’ boven en weet die te verlappen voor vijftig. Ge kunt die bij uw bloempotten zetten, zegt de cynische Savatte en hij kan niet nalaten te vertellen dat ze er een vat ‘sidol’ (reinigingsmiddel) hadden ‘aangefrot’ (aangesmeerd) en dat de postbode hem gezegd had dat er daar ooit een apotheker gewoond had. En meteen gaan de ogen van de apotheker open, hij is er ingeluisd. Savatte maakt zich welgezind vlug uit de voeten.
Peegie zit aan zijn stoel genageld van verbazing en vertrekt zonder nog over zijn blink te spreken. Hij wil komen helpen spitten bij Savatte, zegt hij later, maar die vertelt hem smalend dat hij nog nooit een spade in zijn hand heeft gehad. Maar commerce is commerce (zaken zijn zaken). En als hij zijn ‘pakkleed’ opendoet rollen de mortiers, de bellekes, stokskes en marbels (knikkers) eruit. De aarde die eraan hangt komt misschien uit Cesars tijd, maar de rest komt uit Charelkies fabriekske. ‘Ze draaien d'r alle dage enkele nieuwe, van die oude dingen... Peegie, vent, onthou dat goed. 't En zijn maar geleerde mensen die zulke dingen kopen. D'andere verstaan geen Latijn. De domme zijn daar te slim voren en de domme leven met de slimme!’ (p. 68) En hij steekt een nieuw exemplaar van zijn ‘gevonden schat’ in zijn knapzak.
Wie denkt niet bij het lezen van dergelijke fragmenten en verhalen aan de in pij gedoste Reynaert die een goedgelovige Canteclaer om de tuin leidt met's konings brief? Peegie en zijn leermeester Savatte spelen deze rol steeds opnieuw, met heel wat varianten. Ze beschikken over een Reynaerdelijk aanpassingsvermogen, beheersen perfect de kunst van het veinzen, spelen komedie als de beste acteur, beheersen de verleidingstechnieken, spelen slim in op de zwakheden van hun prooi, bedriegen schaamteloos. En hun leugenverhalen zitten in aangepaste kromme vossentaal verpakt. | |||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||
De kleren van de... boer. Een UilenspiegelverhaalSavatte en Peegie zijn twee gezellen die me soms aan de kompanen Isegrim en Reynaert doen denken. Een Isegrim die het plan smeedt om samen een vette kluif binnen te halen en een Reynaert die handig meespeelt maar er heimelijk voor zorgt dat hij er zijn profijt aan heeft. Het verschil zit hem wel hierin dat Savatte niet de echte pineut wordt zoals het Isegrim al te dikwijls overkomt.
Beide wapenbroeders zullen ergens in het Leuvense hun laatste 100 meter lijnwaad proberen te verkopen aan twee naijverige boeren die in elkaars buurt wonen. Marieke, een meisje uit het café waar ze hebben gelogeerd, wordt als hulpje ingeschakeld. Het wordt een truc waarbij de slachtoffers à la Bruin of Tibeert listig worden ingepakt. Savatte trekt bij de ene boer binnen, Peegie bij de andere. Marieke zit ergens tussen de twee boerderijen te wachten tot haar moment gekomen is. Ze zal een collier krijgen en tien frank drinkgeld als het plan lukt. Peegie speelt zijn ‘blink’-rol en hangt de sukkelaar uit. Hij krijgt een bord pap en van het ene onderwerp komt het andere. Of ze dat ook gelezen hebben in de ‘gazet’, die brand ‘in Wijnendales fabrieke’? En Peegie vertelt tot in de kleinste details hoe wreed dat was en hoe hij geholpen heeft bij het blussen. Het magazijn zat proppensvol lijnwaad. Zij hebben zoveel weggesleept als ze konden. De baas riep na de brand al die helpers samen in café Kinshasa en ze konden dat geredde lijnwaad kopen voor de helft van de prijs (precies zoals ik het zelf meebeleefd had in Proven, zie hierboven). En nu biedt Peegie die schone geredde stof aan voor 25 frank de meter, madam. Maar madam heeft al lijnwaad genoeg. Langs zijn neus weg laat hij zich ontglippen dat hij bij boer Vanthuyne vijftig meter heeft verkocht en dat de boer had gezegd: ‘Spijtig mijn vrouw is nu niet thuis, maar kom over een uurtje eens terug, wellicht koopt ze die andere vijftig meter ook nog’. En dan vliegt de deur open en komt Marieke binnengestoven. ‘Menhier Pee, boer Vanthuyne vraagt dat ge d'andere vijftig meter ook zoudt willen dragen, ge kunt ze nu seffens brengen, hij zal ze ook kopen.’ Peegie legt zijn ‘pakkleed’ op de vloer om het lijnwaad in te pakken maar de boerin... ‘Wacht efkens, ge zijt zo haastig, menhier, 'k en hebbe nog niet gezeid da 'k het niet ging kopen.’ Peegie doet alsof hij niet terugkrabbelt. ‘Zaken zijn zaken,’ zegt hij ‘en Vanthuyne heeft de eerste keure (kans).’ Dat wil de boerin haar buur niet gunnen en ze komt met een borrel voor de dag. Kortom Peegie geeft toe, hij moet dan dat lijnwaad zo ver niet meer meeslepen. Hij probeert nog eerst 30 frank de meter te krijgen, maar zo dom is de boerin niet. Eens buiten steekt hij 1000 frank opzij voor Savatte en die andere 250 belandt in zijn eigen zak | |||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||
‘voor de domestiek’ (knecht), waarbij Peegie zich toch genadiger toont dan Reynaert voor Isegrim. Maar ook Peegie bedriegt zijn kompanen.
Marieken heeft intussen ook dezelfde boodschap gebracht bij de andere boer en ook daar haalt Savatte zijn slag thuis. De 100 meter zijn verkocht, of hoe je er naijverige mensen inluist.
Maar de kous is nog niet af. Ze hebben ook stof voor twee kostuums en die zullen ze proberen kwijt te spelen in nog een andere hofstede. Peegie zal ergens buiten moeten wachten tot het afgesproken teken gegeven wordt dat hij zich mag aandienen. Het wordt een Uilenspiegelstreek. Savatte gaat binnen bij boer Vanneste en doet onmiddellijk alsof hij de boerin kent. Maar zij kent hem niet. Hij is hier nochtans nog geweest, hij zal zich misschien vergissen, maar nu hij hier toch is kan hij misschien eens zijn waren aanprijzen. Het is zijn laatste stuk. Maar de boerin weert af: hun kleermaker maakt geen kostuums als hij de stof niet zelf mag leveren. Maar dat lijkt geen probleem te zijn, Savatte is niet zo maar een leurder, hij heeft zijn eigen kleermaker mee. Intussen komt de boer binnen. De waar wordt bekeken en geprezen en Savatte laat zich terloops ontvallen dat Sintobin, een buur, het voorlaatste stuk gekocht heeft. De boerin spitst haar oren als ze de naam Sintobin hoort en krijgt er ineens wel zin in. ‘Waar is uw kleermaker?’ vraagt ze. Wat Sintobin kan, kunnen zij ook. Savatte moet even naar buiten om tegen een boom te plassen en dat is het afgesproken teken dat Peegies tijd gekomen is. Er wordt nog wat gepingeld over de prijs. Ze mogen zeker niet zeggen tegen Sintobin wat zij maar betaald hebben. Peegie kwam binnengestapt. | |||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||
Vindingrijkheid gekoppeld aan mensenkennis, inspelen op de gemoedstoestand van de tegenstander, het uitbuiten van zijn zwakheden, sympathie winnen door een kwinkslag, een vleugje humor of het gelijk geven, een sfeer van vertrouwen weten op te bouwen door gewoon te doen alsof er geen vuiltje aan de lucht is, het slachtoffer weten gerust te stellen door gespeelde stielvaardigheid en deze rol volhouden tot in de kleinste details, naijver tussen buren ongemerkt | |||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||
uitbuiten, meester zijn in het veinzen: het zijn allemaal schelmse (on)deugden die de Nieuwmarkters tot onverbeterlijke en onbeschaamde listfiguren maken. | |||||||||||
Appelen voor citroenen...Tot besluit vertellen wij nog enkele listen iets beknopter. In de biechtstoel bijvoorbeeld wordt ieder gebod verdraaid naar Nieuwmarktse maat ‘gemeten’. Het staat toch iedereen vrij te ‘refuseren’ (te weigeren) en meer vragen is geen stelen als ze geven wat ge vraagt. En wat dat kostuum betreft bijvoorbeeld: er was afgesproken de maat te zullen nemen, maar niet om het kostuum te maken, ook al gebeurde dat zeer dubbelzinnig.
Wanneer Peegie soldaat wordt, weet hij zichzelf een air te geven dat hij zich doodwerkt zonder iets te doen en hij weet ook hoe slim ge moet zijn om er dom uit te zien. Hij verschalkt de sergeant en de dokter wanneer het hem goed uitkomt, veinst plotse buikloop als hij wil ontsnappen. Eens weer op ‘triem’ worden nog meer goedgelovige nonnekes ingeblikt. In de buurt wordt informatie ingewonnen over de bewoners van het klooster: namen, afkomst en relaties en meteen zijn de aanknopingspunten gevonden. Groeten van hier en groeten van daar. Gratuite verhalen over bedevaarten naar Dadizele (dorp nabij Ieper) en zusters of broers in het klooster. Een dik vijffrankstuk in het knikkebollende negerke en een presentje voor de pastoorsmeid. Peegies vrouw geraakt met een onbeschaamde truc haar lakens en fluwijnen (kussenslopen) kwijt in ‘tapissierwinkels’ (behangerswinkels). Ze laat de winkelierster geloven dat ze een nieuw huis gaan betrekken in de Beukendreef, nummer 525, of nee, 527. En of haar man eens wil komen met enkele stalen en om de maat te nemen van de te behangen muren. En natuurlijk dat ze aan zo een goede klant ook haar eigen ‘marchandise’ (handelswaar) kwijtgeraakt. En Antnette trekt zo naar verscheidene schilders en behangers, steeds met hetzelfde verhaal. Bijzonder hilarisch wordt het wanneer die mannen met hun fietsen de Beukendreef op en af rijden maar geen 525 of 527 vinden. Ten slotte verbroederen ze in een nabijgelegen café en weten ze meteen dat ze werden beetgenomen. De komedie die de Nieuwmarkters spelen op het belastingkantoor wanneer ze hun oorlogswinsten moeten verdoezelen, is uiterst vermakelijk. De ellendeverhalen die daarbij worden bedacht van brood eten dat eerder aan stopverf deed denken en gebrande gerst drinken in plaats van koffie zijn legio. Peegie ‘zwom in zijn broek van ondervoeding’. Wanneer ze voelen dat hun list niet werkt, nodigen ze | |||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||
de controleur uit een calvados te drinken, maar spijtig genoeg drinkt die alleen yoghurt. Tijdens de oorlog (1940-1945) werd ook de ‘Werbestelle’ (bureau dat opriep voor te werkstelling in Duitsland) herhaaldelijk belachelijk gemaakt. Vier straten van Peegies huis woonde er nog een Peegie en zijn moeder heette ook Tanite. De opeisingsbrieven om naar Duitsland te gaan werken werden dus in diens brievenbus gestopt. Maar het ventje was al 60 en werd er ziek van. Hij deed een beroep op zijn huisdokter en geraakte zelfs in het ziekenhuis. Tot Peegies eer moet wel gezegd dat hij na de oorlog een enveloppe met geld in de brievenbus van het manneke stopte. | |||||||||||
... tot in de hemelHet verhaal van Willem Denys eindigt op een vreemde wijze. Peegie sterft niet, hij ‘vaart’ ten hemel in het bijzijn van de gehele Nieuwmarkt. Zoals Reynaert niet sterft en naar een land trekt vol patrijzen en andere heerlijkheden. Twee dingen heeft hij toch bij zich: zijn paternoster en zijn portefeuille: ‘Ge kunt nooit weten waarmee dat ge 't verst zult komen,’ oordeelt de op alles voorbereide leperd. Zijn laatste raad klinkt als volgt: ‘Leurders, horkt (Straatventers, luister): de staat, de politiekers, de gendarmen en geheel de sanctebotiek (santenkraam), gebruikt ze, maar laat u zelve nooit d'r van zetten.’
De geest van Peegie waart nog ergens rond in Roeselare. Het is een levendige stad van doorgewinterde commercanten. Bedriegen zoals de volgelingen van Cyper destijds deden, doen ze echter niet en de ‘triem’ behoort reeds lang tot het verleden. Het werd allemaal wat ‘chiquer’. De echte Nieuwmarkters zijn er niet meer, maar als je door hun vroegere wijk dwaalt, vertrekkend van ‘het kruis’ (negentiende eeuw) op hun marktje, zie je in je verbeelding hun wereld deels herleven. Van hun leepheid is er toch wel iets overgebleven. Stap maar eens een klerenwinkel binnen en spits de oren. | |||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||
Geraadpleegde werken
|
|