Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ThemaListen en lagen van Ulenspiegel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op 188 km ten noorden van Braunschweig, maar of hij dezelfde is als - of iets te maken heeft met - de literaire schalk, is niet helemaal zeker. Zijn literaire geschiedenis begint in de vroege zestiende eeuw in de zogenaamde volksboeken, niet in Braunschweig maar in Straatsburg. Of het oorspronkelijke volksboek in het Nederduits of in het Hoogduits was gesteld, daarover wordt veel getwist (cf. infra ‘De taal van Ulenspiegel’). Er volgen al snel vele drukken in andere talen. Opmerkelijk is de rol van Antwerpen in de internationalisering van Ulenspiegel, want daar verschijnen, aan het begin van de zestiende eeuw, zowel de eerste Vlaamse, als Franse en Engelse uitgaven. Het is dankzij de Antwerpse drukkers dat Ulenspiegel een bekende Europeaan is geworden. Sindsdien is die Ulenspiegel uit de volksboeken al eeuwen enorm populair, en toch heeft hij niets van de romantische verzetsheld die hij bij De Coster zal worden. De oudste Ulenspiegel is een antipathieke, enge bedrieger: hij is de echte trickster! Solidariteit kent hij niet: het is één tegen allen. Meestal verhuurt hij zich als rondtrekkende knecht, die zijn bazen en medemensen in de maling neemt op een manier die je niet anders dan grof en boertig kunt noemen. Geen vrolijke hansworst dus, maar een kwaadaardige genius. Bewust en egocentrisch, hard en kil berokkent hij de anderen kwaad, en spaart daarbij zeker de braafste of de armste mensen niet. Beter gezegd: hij pakt alle maatschappelijke standen aan. Zijn boertige grappen en grollen stoelen op twee poten: taalspel en scatologie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woord en strontOm met de taal te beginnen: als hij een opdracht moet uitvoeren interpreteert hij het bevel expres verkeerd, namelijk zo letterlijk mogelijk, soms met foute synoniemen, om de opdrachtgever schade en pijn te berokkenen. Als hij hop moet koken, kookt hij de hond die Hop heet. Vaak eindigt zo'n anekdote met de opmerking van de baas ‘jazeker, zo heb ik het wel gezegd, maar dat bedoelde ik niet’. En zo is het maar net. In het Duits noemt men dat ‘Dienst nach Auftrag’. De andere basis van Ulenspiegels grapjasserij is de stront: in bijna de helft van de verhalen produceert hij hopen drek, waar en wanneer en zoveel hij maar wil. Vaak met kwaadaardig opzet: wanneer een koopman Tijl een lift geeft op zijn kar met pruimen, schijt de ondankbare vagebond op de pruimen van de welwillende man. Wanneer hij tot de galg wordt veroordeeld, redt hij zich door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rechters te verzoeken zijn achterwerk te komen kussen. Hij sterft ook al schijtend. Daarnaast bevat het oude volksboek een paar rare details, dwaallichtjes die heel even opflikkeren zonder verdere uitleg. Zo komt Ulenspiegel niet graag waar kinderen komen. Terloops wordt gezegd dat Ulenspiegel alchemie kende, een andere keer dat hij zwarte magie beoefende. Omwille van deze laatste allusies, en vanwege zijn nare, demonische karakter wordt hij wel eens in verband gebracht met Loki, de pesterige kwelgeest uit het Oudgermaanse/Oudnoorse godendom. De listige Loki, soms een god zonder cultus' genoemd, wordt elders in dit nummer besproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schwankbiographie en epische concentratieOf de antiheld van het volksboek ook teruggaat op de historische meneer Ulenspiegel die in 1350 gestorven is, is niet duidelijk. De historische verwijzingen in de verhalen kloppen niet met de tijd waarin hij leefde, behalve voor twee historiën: koning Casimir van Polen regeerde in de periode rond 1350; en de universiteit van Praag is gesticht in 1348, dus twee jaar voor Ulenspiegels dood. Maar de historie waarin Ulenspiegel vragen van geleerden in Praag beantwoordt, is nu juist een traditioneel vertelmotief, dat in de dertiende eeuw al aan een paap werd toegeschreven, namelijk aan Pfaffe Amis. Dat betekent dat een oudere anekdote geactualiseerd wordt door de vermelding van de Praagse universiteit. Om hier verder inzicht in te krijgen, moeten we er de literatuurgeschiedenis bij halen, waar twee bekende vertelstrategieën het juiste formele kader aangeven: de Schwankbiographie en de epische concentratie. De Europese volksboeken over Ulenspiegel bestaan uit een aantal losse anekdoten, die geacht worden een soort biografie van de grapjas te vormen. In het Duits noemt men dat een Schwankbiographie, letterlijk een ‘biografie bestaande uit boertige moppen’. Sommige van die Historiën bestonden al eerder, apart op zichzelf staand als fabliau, Schwank of boerde.Ga naar eind1 Die losse verhaaltjes klitten dan samen rond figuren die, zoals Ulenspiegel, kennelijk verteleenheden als een magneet aantrokken. Bestaande mopjes werden opnieuw verteld met Ulenspiegel (maar ook bijvoorbeeld met keizer Karel, of François Villon, of Clément Marot...) als held. Bestaande verhalen die zich rond één persoon concentreren: dat is wat men bedoelt met ‘epische concentratie’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook die rare paap uit de dertiende-eeuwse anekdotenverzameling, Pfaffe Amis, was een ‘slachtoffer’ van epische concentratie. Niet alleen het verhaal over Ulenspiegel die vragen van geleerden beantwoordt, stond al in Pfaffe Amis. Ook de historie met Ulenspiegel als charlatan, d.w.z. als handelaar in aflaten, komt voor in dezelfde bundel: om aalmoezen te krijgen, zegt hij dat alleen de niet-overspelige vrouwen hem iets mogen geven. Dus geven alle dames hem wat. Dat procédé van epische concentratie zien we ook in vele andere historiën aan het werk. Zo vertelt historie 17 hoe Tijl alle zieken uit het hospitaal geneest, door te beweren dat hij de ziekste patiënt zal verbranden en verpulveren als medicijn voor de anderen. Gevolg: iedereen verklaart zich genezen. Dat is het verhaal van Le Vilain Mire, de Franse fabliau of boerde uit de dertiende eeuw.Ga naar eind2 In een andere historie doet Ulenspiegel zich voor als schilder. Hij schildert zogenaamd de voorouders van de graaf van Hessen op de muur, maar doet eigenlijk niets. Alleen de wettig geborenen, de niet-bastaarden, kunnen volgens hem de schilderijen zien. Iedereen is dus vol bewondering voor de lege muur. Alleen de zottin zegt dat ze niets ziet, want zotten spreken de waarheid. Het is een variant van het bekende sprookje van Andersen over de kleren van de keizer. Als Ulenspiegel twaalf blinden tegenkomt, geeft hij zogezegd geld aan één van hen, zodat elk denkt dat een ander het geld gekregen heeft. Dit pijnlijke verhaal van Schadenfreude kwam ook al voor in een Franse boerde uit de dertiende eeuw, zij het dan met drie blinden: Les trois aveugles de Compiègne. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociologie van het vijandbeeldUlenspiegel is een asociale eenling, zonder vrienden en zonder vrouwen (hij houdt niet van vrouwen, en vrouwen houden meestal ook niet van hem). Zonder seks. Wel excrementen, maar geen seks: welke vreemde uitsluitingsmechanismen zijn hier aan het werk geweest? Het lijkt wel alsof hij in de anale fase is blijven steken, zou de psycholoog zeggen. Maar Ulenspiegel staat niet alleen. Daarom wordt hij in de historische literatuursociologie adequater gesitueerd. Daar wordt hij bij de marginalen gerekend, de ‘varende luiden’ uit de vijftiende en zestiende eeuw, tussen de herfst van de middeleeuwen en de dageraad van de nieuwe tijden. Dat zijn gemarginaliseerde mensen die hun weg niet vinden in een veranderende wereld. Immers, het middeleeuwse wereldbeeld, gebaseerd op de feodaliteit (de driedeling van de maatschappij in kerk, ridders en dorpers) houdt geen stand meer: er zijn zovele nieuwe ontwikkelingen. Op het einde van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de middeleeuwen al ontstaan er heel wat teksten over mensen die niet meer in het plaatje passen. Men weet niet meer goed hoe de wereld in elkaar zit: zijn er buiten kerk, ridders en boeren nog andere standen? Hoeveel standen zijn er dan? Vier? Vijf? Twintig? De voornaamste vernieuwing was ongetwijfeld de opkomst der steden, de urbanisatie, de toenemende verstedelijking. De inwoners van die steden waren de burgers en de poorters. Zij pasten niet in de oude feodale driedeling. En dat was niet alles. Bij die nieuwe maatschappijvorm van verstedelijking en verburgerlijking hoorde nog een andere diepe mutatie: het ontstaan van het kapitaal, het kapitalisme van geld (in plaats van land), gelieerd trouwens aan het goede koopmansschap in de steden. In die nieuwe constellatie vonden de marginale ‘varende luiden’ niet hun juiste plaats. Dergelijke rondtrekkende schalken werden in moraliserende spotteksten dan ook uitgespuwd, bespot en afgeschilderd als zotten, dwazen, narren, als slecht voorbeeld voor de brave man. Die marginalen zoals Ulenspiegel werden gezien als vreemde scharrelaars die niet in het systeem pasten, die buiten de boot vielen. Dat buiten de boot vallen is niet zomaar een wilde metafoor. In het Narrenschip (1494) van Sebastian Brant - en in de Nederlandse Blauwe Schuit (1413?) - bijvoorbeeld worden ze als ongewenste groepen afgevoerd. Wie buiten de boot viel, moest in het schip of de schuit der zotheid verwijderd worden: die ongewenste vagebonden moesten verscheept worden, ver weg uit het zicht van de gewone deugdzame mensen, de opkomende burgers. De onderliggende boodschap is duidelijk: ‘wie een beschaafde burger wil zijn, moet zeker niet doen zoals hier wordt getoond’. Dat is het grote principe in de historische sociologie: een zelfbeeld wordt bepaald door het andersbeeld. Maatschappelijke cohesie wordt bevorderd door zich af te zetten tegen een gemeenschappelijk vijandbeeld. Men bespot de ander, om het eigen groepsgevoel te verstevigen. Het is het wij-zij denken: men sluit de ander uit, men sluit zichzelf in. Hoe negatiever het andersbeeld, hoe positiever het zelfbeeld. De ander wordt dus als een spiegel, een negatief beeld voorgehouden. Ulenspiegel en andere Varende Luiden, plebejers uit de nieuwe marginale klasse die hun overlevingsstrategie zoeken, maar voorlopig niet mee mogen spelen, het zijn kwalijke jokers. Maar die term was er nog niet. De naam die men toen het meest gebruikte ging nog terug op de middeleeuwen: schalk. Ulenspiegel is allereerst een ‘schalk’ in de etymologische betekenis: een dienaar, een knecht, een rondtrekkende gezel, die zich verhuurt. Het woord ‘schalk’ in de zin van ‘knecht’ leeft nog voort in maarschalk, letterlijk de schalk van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maren, van de paarden.Ga naar eind3 In de praktijk een hooggeplaatste knecht, behorend tot de dienstadel, die het beheer over de stallen had. Maar bij Ulenspiegel krijgt het woord schalk al gauw een bijbetekenis van een boef die kwalijke ongein uithaalt. Pas later evolueert het woord schalk naar olijke guit, een plaaggeest, een poetsenbakker. En die moderne afgeleide betekenis hebben we misschien wel aan tricksters als Reynaert en Ulenspiegel te danken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De naamWat betekent de naam Ulenspiegel? Charles de Coster maakte er een literaire volksetymologie van: ‘ulieden spiegel’. Maar juist dat begrip ‘spiegel’ in de naam Ulenspiegel is een probleem dat de wetenschappers al lang verdeelt. Daar zijn heel wat studies over geschreven. De meest evidente oplossing is natuurlijk ‘uil + spiegel’. En inderdaad op de cover van de oudste druk, Straatsburg 1515, zien we een man met een uil en een spiegel, ontworpen door Hans Baldung Grien. En in Historie 40 tekent Ulenspiegel bij zijn vertrek een uil en een spiegel op de deur van een smid (die hij een loer gedraaid heeft), en schrijft eronder de tekst: hic fuit. ‘Hij was hier’. Een beetje zoals nu Kilroy was here op de wc's. Ook de uitwerpselen die Ulenspiegel achterlaat hebben iets van een signatuur. Andere, dwarse vorsers gaan tegen de evidentie in en wijzen erop dat de oorspronkelijke naam Ulenspiegel was en dat de naam Eulenspiegel pas in 1557-1563 verschijnt (editie Wygand Han, Frankfurt). En deze minoritaire vorsers, vaak voorstanders van het Nederduitse origineel, voeren de naam Ulenspiegel liever terug op het Nederduits ul'n spegel, ‘veeg mijn kont schoon’, hetgeen kan passen in een bundel vol coprolalie, fecaliën en scatologie. Want in het Nederduits namelijk gebruikte men de term ‘spiegel’ ook als aanduiding voor het achterste van mensen, terwijl wij alleen nog het achterste van dieren aanduiden als ‘spiegel’. En kijk, op de oudste Vlaamse én Franse Ulenspiegeldruk zit de jonge schalk achter zijn vader op een paard en toont de mensen zijn derrière. Maar toch... op diezelfde titelillustratie staan ook een uil en een spiegel! En op het einde van het boek worden bij zijn grafschrift toch ook weer een uil en een spiegel afgebeeld. Daarom volg ik toch die hardnekkige germanisten niet, die blijven suggereren dat de betekenislaag ‘veeg mijn kont’ ouder of authentieker zou zijn dan de meer intellectuele, humanistische en evidente laag ‘uil en spiegel’. De oudste Engelse editie noemt de held Howleglas! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omslag van de Vlaamse editie, Antwerpen, Michiel Hillen van Hoochstraten, 1525-1546 (enig exemplaar: Koninklijke Bibliotheek Kopenhagen).
De uil en de spiegel zijn dubbelzinnige symbolen. De uil, als vogel van Minerva, was aanvankelijk een symbool van wijsheid. Maar in de vijftiende-zestiende eeuw wordt hij negatief geduid: als nachtvogel staat hij voor de zwarte nachtzijde van de ziel, voor onze geheime ondeugden. Is dat de spiegel die hij de mensen voorhoudt? Want de zot zegt de waarheid, de zot verschuilt zich achter het masker van de waanzin dat hem vrijwaart van straf en hem dus toelaat om de zotheid van de wereld te tonen. Die didactische zot komt dicht bij de morosoof, de wijze zot, de zot die de menselijke zotheid ontmaskert, zoals in Lof der Zotheid (1508) van Erasmus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zot beeldt de waanzin van het publiek en van de wereld uit. De mensen zijn zot, de wereld is zot, de macht is gecorrumpeerd, de regering regeert slecht, de mensen vertonen verkeerd gedrag, de zin van de wereld is waanzin, onzin, naar het eeuwenoude motief van de mundus inversus, de omgekeerde wereld, de scheve, dolgedraaide aardkloot. Zoals Ulenspiegel zelf zegt: ‘ik hoor bij geen enkel ambacht, mijn beroep is de waarheid te zeggen’.Ga naar eind4 En misschien is zijn schalkse manie om uitdrukkingen letterlijk te nemen ook een manier om de waarheid te zeggen, om namelijk de opdrachtgevers te confronteren met de paradoxen en absurditeiten van de taal. Je zou Ulenspiegel ook als een traktaat over de veranderende samenleving, als een standenspiegel kunnen lezen: als een negatieve spiegel die zegt wat je vooral niét moet doen. De spiegel is immers in de middeleeuwen ook een literair genre. Men denke aan Speculum historiale, Speculum sanitatis, Spiegel Historiael, Sachsenspiegel, Standenspiegel, Zondenspiegel, Vorstenspiegel etc. Een tekst die zichzelf aanduidt, de titel die het boek aanduidt. Men heeft er al op gewezen dat de oudste Ulenspiegel met zijn 94 historiën inderdaad als een standenspiegel beschouwd kan worden, want Ulenspiegel pakt alle standen aan, zonder aanzien des persoons (paus, bisschop, hertog, graaf, burger, koopman, boer, ambachtsman...). Er bestaat bovendien een lezing die een reeks historiën (nrs. 30-36) duidt als een zondespiegel, namelijk van de zeven hoofdzonden (Honegger). Vele sporen. Alle reeds gevolgd. Vele suggesties. Weinig zekerheden. Dat is het leuke aan ons werk. Maar wel blijft het zo dat sinds de romantiek de filologen vrolijk ongeremd hun vooronderstellingen op Ulenspiegel hebben losgelaten, ieder vanuit zijn eigen ideologie. Soms zeiden die interpretaties meer over de interpretator dan over het onderwerp. Er is een fascistische Ulenspiegel geweest, een communistische, en een anarchistische, proletarische Ulenspiegel, die rechtstreeks door mei-68 gevormd leek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Peter HoneggerTot 1973 kabbelde het onderzoek over Ulenspiegel rustig voort. Maar de auteur bleef ondanks enkele vage suggesties onbekend - en het tekstueel uitgangspunt was steeds S1515: de oudste Ulenspiegeldruk, gepubliceerd door Johannes Grüninger, Straatsburg 1515.Ga naar eind5 En toen, in 1973, kwam Peter Honneger. In dat jaar verscheen er van zijn hand een boek dat de Forschungsgeschichte helemaal omgooide. Het klinkt als een sprookje, of als de wensdroom van elke onderzoeker. Het was een scharnierpunt in eeuwenoud onderzoek. Peter Honneger was geen lite- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ratuurhistoricus. Hij was een Zwitsers jurist en bibliofiel. Hij had een paar jaar eerder een oude druk uit 1580 gekocht, bevattende een Latijnse vertaling van Reineke Fuchs. Bij het losmaken van het voorzetblad van de boekband kwam het bovenste blad van een oude Ulenspiegeldruk te voorschijn. De boekbinder had dus, zoals toen vaker gebeurde, voor de kaft wat oud papier van een vroegere misdruk gebruikt. Het waren in totaal zestien vellen, in min of meer goede staat. Bij nadere bestudering bleek het een Ulenspiegeldruk te zijn uit het atelier van... Johannes Grüninger, dezelfde drukker uit Straatsburg. Maar het was een andere druk, ouder dan die uit 1515. Honegger had een druk uit 1510-1511. Kortweg S1510/1. Honegger kon de druk dateren dankzij de paleotypie: de drukletters van de Ulenspiegeldruk kwamen overeen met de types die Johannes Grüninger in 1510-1511 gebruikt had. Dat was op zich al wereldnieuws. Helaas had Honegger niet de hele Ulenspiegeldruk uit 1510, doch slechts iets minder dan een kwart. In zijn boek bezorgt hij een facsimile van dat fragment. Men wist nu zeker dat S1515 (zoals al vermoed werd) niet de oudste Ulenspiegeldruk was... Maar Honegger had nog meer te melden. Hij had ook de auteur gevonden! De auteur-compilator van Ulenspiegel in 94 Historien (hoewel er in de titel ten onrechte 96 worden aangekondigd). Honegger probeerde namelijk de Historien in een logischer volgorde te schikken, die beter overeenkwam met de chronologie, de topografie van Ulenspiegels reizen, en met de thematiek. Veel hoefde hij overigens niet te doen: hij moest slechts twaalf histories verplaatsen (en twee histories in twee delen, waardoor hij weer op de 96 aangekondigde Historien terecht kwam). En toen bleek er iets ongelooflijks. De eerste letter van de proloog was een A, de eerste letter van de eerste historie was een B; historie 3 klopt niet; daarna begonnen de verhalen met een D, E, F, G, etc. De beginletters vormden bijna vier keer achtereen het alfabet - een alfabet van 23 letters, want de i en de j waren één letter, alsook de u en de v - en de x deed niet mee, want te moeilijk. Hier en daar moest er wat gesleuteld worden aan de beginletters, maar het totaalplaatje was en is indrukwekkend. En daarna, na die vier alfabetten, begonnen de laatste verhalen met de letters ermanb. Ermanb stond er al! Om die beginletters te vinden, hoefde Honegger niets te veranderen: ze stonden daar, sinds eeuwen, voor iedereen zichtbaar en niemand had ze gezien. Een alfabet via de beginletters noemt men een alfabetisch acros- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tichon. Een auteursnaam verborgen via de beginletters noemt men een auteursacrostichon. Nu is ermanb op zich niet helemaal een perfecte persoonsnaam, maar een lettercombinatie die volgens Honegger verwijst naar een bestaand auteur, die trouwens ooit al eens als mogelijk auteur van Ulenspiegel genoemd was: ermanb = Herman Bote. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herman BoteHerman Bote [circa 1450-1520] was tolschrijver (beambte bij de douane) en tavernier uit Braunschweig. Ulenspiegel kwam ook uit de directe buurt van Braunschweig: uit het dorpje Kneitlingen. Van Herman Bote kennen we nog een tiental boeken, geschreven tussen 1492 en 1520. In zijn Radbuch heeft hij ook een auteursacrostichon gebruikt: hermenbote! In De Köker, een bundeling van spreekwoorden, heeft hij de eerste letters van de paragrafen in alfabetische volgorde gezet, van A tot W. Sterke coïncidenties. Herman Bote zou zijn Ulenspiegel geschreven hebben tussen 1483 en 1500.Ga naar eind6 Geschreven of gecompileerd: want het is zeker dat er reeds veel eerder een Ulenspiegelboek is geweest. Al in 1411 wordt immers een boek over de schalk vermeld in de correspondentie tussen twee Duitse humanisten, Stalberg en Niem. Ze vermelden niet alleen een Ulenspiegelanekdote (die op zich nog mondeling zou kunnen hebben gefunctioneerd), maar echt een boek, een verzamelcodex. Er is verder geen spoor van overgebleven, maar mogelijk heeft Herman Bote het gebruikt - of er elementen uit verzameld. Het jaar 1411 is in elk geval een interessant tussenstation tussen de vermoede prehistorie van Ulenspiegel en de tastbare drukgeschiedenis die in 1510-1511 begint, althans in de huidige stand van het onderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De taal van UlenspiegelMaar dan doemt het grootste probleem van het Ulenspiegelonderzoek op, namelijk de taal. Herman Bote schreef zijn andere boeken in het Nederduits. De Straatsburgse edities zijn echter in het Hoogduits gesteld. Het Hoogduits is wat wij nu het Duits noemen, terwijl het Nederduits, toen een taal, nu een dialect, meer verwant is met het Nederlands. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder kan men alleen maar speculeren. Dat heeft men dan ook gedaan. Er zijn vele hypothesen. Heeft Herman Bote zijn Ulenspiegel in het Nederduits geschreven, en is die oer-Ulenspiegel verloren gegaan? Zijn de Straatsburgerdrukken dus vertalingen van een verloren origineel? Weer anderen nemen aan dat Herman Bote tweetalig was. Tweetaligheid Nederduits/Hoogduits kwam wel meer voor (Lindow). En vooral: in 1976 publiceerde Günther Schmitz in het Eulenspiegel Jahrbuch een brief van Herman Bote, die zijn tweetaligheid Nederduits/Hoogduits bewijst! Maar waarom zou Herman Bote, die zijn andere werken in het Nederduits schreef, speciaal voor Ulenspiegel het Hoogduits gekozen hebben? Volgens sommigen om de lokale censuur in Braunschweig te omzeilen. Volgens anderen zou hij het Hoogduits om de tegenovergestelde reden gekozen hebben: omdat hij juist meer weerklank wilde vinden, koos hij een algemeen literair idiolect met het oog op een bredere verspreiding! Hij zou gevoeld hebben dat hij met Ulenspiegel iets van een grotere orde in huis had. Dit zou overeenkomen met wat Henric van Veldeke eeuwen eerder zou hebben gedaan: als Limburger van Hasselt zou Henric voor de Duitse taal gekozen hebben, die literair voor grotere verspreiding moest zorgen. Honegger was ervan overtuigd dat Bote zijn Ulenspiegel in het Hoogduits geschreven had, zij het met Nederduitse uitdrukkingen.Ga naar eind7 De meeste onderzoekers gaan hierin mee, slechts een kleine minderheid niet. Die enkelingen blijven aanhikken tegen het onvolmaakte auteursacrostichon ermanb. Vooral het ontbreken van de H werd betreurd. En waarom dan alleen de B van Bote, en niet de hele achternaam?Ga naar eind8 Zo was er in 1999 de lijvige studie van Jurgen Schulz-Grobert, Das Strassburger Eulenspiegelbuch, die stelde dat de rol van de Straatsburgse drukken in de Ulenspiegelproductie te lang onderbelicht is gebleven door het zoeken naar een Nederduits fantoom en de fixatie op Herman Bote. Schulz-Grobert vindt ook dat de letters ermanb niets bewijzen; het kan toeval zijn! Sic! Grüningers Ulenspiegel was volgens hem Straatsburgs en Hoogduits van in het begin, met hier en daar een grappig bedoelde, pseudo-authentieke verwijzing naar het Nederduits voor de couleur locale. Honegger (1973) versus Schulz-Grobert (1999)? Twee grote namen en data in het Ulenspiegelonderzoek? Braunschweig versus Straatsburg? De slinger gaat heen en weer. Overdreef Honegger het spoor naar Herman Bote? Overdrijft Schulz-Grobert het spoor naar Straatsburg? Maar hoe stimulerend de inzichten van deze laatste ook zijn, de letters ermanb aan het toeval toeschrijven lijkt me een zwaktebod. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zaak HuckerIs er dan geen mogelijkheid om hier iets meer over te weten te komen? Is er geen ouder spoor? Jawel. Dat is er. Maar daar kunnen we niet aankomen. Dat wordt geheim gehouden. Nee, dit is geen paranoïde samenzweringstheorie. Dit is echt. En ongelooflijk. De feiten. In 1975, twee jaar na de ophefmakende publicatie van Honegger, heeft een Duitse hoogleraar, Bernd Ulrich Hucker, bij een veiling in Hamburg een oude Ulenspiegeldruk gekocht. Hij heeft hierover bericht in Philobiblon in 1976. Wat wil het geval? Zijn Ulenspiegeldruk bevat 77% van... de S1510/11 van Honegger! Dus terwijl Honegger amper een kwart bezat, bezit Hucker bijna de volledige druk. Halleluja, zou je denken. Maar nee. Hucker houdt zijn postincunabel voor zich, gaat erop zitten als een kloek op een ei. Publiceert zijn boekje niet. Zegt dat hij het gaat doen, later, in het kader van een editie van de verzamelde werken van Herman Bote. Maar hij doet het niet. Hij heeft het nog steeds niet gedaan. Daardoor frustreert hij al drie decennia het Ulenspiegelonderzoek. Alles wat er sindsdien over Ulenspiegel gepubliceerd wordt, ook door Schulz-Grobert, heeft daardoor het karakter van voorlopige wetenschap. We weten dat er een belangrijke oude druk bestaat (de volledigste, oudst bekende druk), maar niemand krijgt hem te zien. Het is ongelooflijk. Het lijkt wel, nee, het is een literair gegeven uit het echte leven. We hebben van deze rare zaak dan ook het vertrekpunt gemaakt van een overigens geheel fictionele roman: Kisling & Verhuyck, Kwelgeest, 2008 (cfr. infra). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Charles de CosterDe Vlaamse, Franse en Engelse vertalingen van Ulenspiegel zijn als gezegd in de zestiende eeuw in Antwerpen ontstaan, hetgeen meestal verklaard wordt vanuit de handelsbetrekkingen die de Scheldestad met de Duitse Hanzesteden onderhield. Maar de niet-Duitse bundels bevatten meestal slechts 46 historiën in plaats van 94 (volgens sommige onderzoekers vormen die 46 het oorspronkelijke corpus). Van de oudste Franse Ulenspiegel, die rond 1530 is ontstaan, hebben Jelle Koopmans en ikzelf in 1988 de eerste kritische editie bezorgd. Daarbij viel ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het paradoxale feit op dat, terwijl de Ulenspiegeltraditie in Frankrijk minder bekend is en in Vlaanderen veel heftiger lijkt, er in de zestiende eeuw dertien Franse drukken geïnventariseerd zijn tegenover slechts vier in het Nederlands! Bovendien heeft het woord espiègle (voor ‘snaaks, schelms’) in het Frans sinds Ronsard ingang gevonden; een Nederlands zusterwoord hiervoor lijkt er niet te zijn. Hoe dan ook, Charles de Coster, die in 1867 de eerste editie van zijn Légende d'Ulenspiegel publiceert, heeft zich naar eigen zeggen gebaseerd op een Vlaams volksboekje, Aerdig Leven van Thijl Ulenspiegel, uitgegeven door (Isabelle) van Paemel te Gent, zonder datum.Ga naar eind9 Zoals bekend, verandert de Franstalige Belg nogal wat. Ineens zijn we in Vlaanderen. Ineens is Thyl geboren in 1527, op dezelfde dag als zijn tegenbeeld, de sombere Filips II. Ineens is hij de ‘ziel van Vlaanderen,’ een verzetsheld tegen de bezetting, tegen de Spaanse inquisitie. Ineens zijn daar Nele en Lamme Goedzak als hart en maag van Vlaanderen. Het is opvallend dat De Coster Tijl een vriend en een vriendin geeft, want als gezegd was Ulenspiegel in de oude volksboektraditie een asociale eenling zonder seksuele activiteit. Maar niet alles is ineens gekomen. Vele volksboekjes uit de achttiende eeuw hadden Damme al genoemd als begraafplaats van Ulenspiegel. Al die drukken zouden teruggaan op een zeventiende-eeuwse Antwerpse druk (circa 1625?), waar voor het eerst Ulenspiegel in het landelijke Damme overlijdt.Ga naar eind10 Maar hoe komt men erbij Ulenspiegel in Damme te laten begraven? Welnu, in 1556 had Jan Baptist van Belle onder de kerktoren van Damme de grafsteen gezien - die van Ulenspiegel, naar men dacht, want er stond een uil op, alsook een afgesleten lessenaar die met wat goede wil voor een spiegel kon worden aangezien. Na de beeldenstorm ging Van Belle nog eens kijken, in 1584. Toen deed hij de schokkende ontdekking dat de grafsteen niet van Ulenspiegel maar van Jacob van van Maerlant was, die er omstreeks 1300 begraven werd! Desondanks beitelde in 1646 een onbekende nog de naam Uylenspieghel op de zerk. Het werd een trekpleister voor pelgrims, tot in 1830 de pastoor van Damme er genoeg van kreeg en de afgesleten zerk verkocht aan een steenhouwer.Ga naar eind11 Maar ook al was Ulenspiegel dan zogenaamd te Damme begraven, hij was nog geen Vlaming geworden. Dat wordt hij pas bij Joseph Octave Delepierre.Ga naar eind12 Deze Brugse advocaat heeft twee Franstalige Ulespiegelboeken gepubliceerd, in 1835Ga naar eind13 en 1840.Ga naar eind14 In dit laatste komt Delepierre met de bewering dat Ulenspiegel in Knesselare geboren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is - want het oorspronkelijke Nedersaksische Kneitlingen zou een verbastering van Knesselare zijn geweest! Dit is een primeur: Tijl is nu geboren en getogen in Oost-Vlaanderen! En Delepierre gaat verder en vervangt nog andere Duitse plaatsnamen door Vlaamse: Buddenstedt wordt Baesrode; Maagdenburg wordt Mechelen... En dan Lamme Goedzak: hij is een literaire figuur uit achttiende-eeuwse teksten en illustraties, en staat voor de slappe echtgenoot die door zijn vrouw gedomineerd wordt. Zo past hij in een vrij rijke traditie over de strijd der seksen, die men aanduidde als ‘de strijd om de broek’, d.w.z. de strijd om het huiselijk gezag. De vrouw ‘die de broek draagt’ en de baas speelt, was verwerpelijk. De gangbare opinie daarbij was immers dat de man de baas moest zijn. Dus de man die zich door zijn echtgenote liet tiranniseren was een niet na te volgen voorbeeld, een sufferd, een zwakke lapzwans, een watje. Zo past Lamme Goedzak, gedomineerd door zijn Calleken, in een reeks van pantoffelhelden zoals Jan Hen, Jan de Wasser, etc. (O tempora o mores: nu scoort de huisman juist heel hoog op de feministische meetlat). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het nadeel van meesterwerkenDe Ulenspiegel van De Coster is een meesterwerk van de wereldliteratuur. Maar er kleeft ook een nadeel aan meesterwerken. Meesterwerken verduisteren namelijk ons uitzicht op wat erachter ligt, op de vroegere traditie. Dat is al voor een aantal prestigieuze, bijna mythische figuren het geval geweest, neem Dracula, Ulenspiegel en Faust, drie helden van Europese volksboeken. Drie gigantische monumenten uit de negentiende eeuw met hun huizenhoge slagschaduw hinderen onze historische kennis: Goethe met zijn Faust (1808-1832), Charles de Coster met zijn Ulenspiegel (1867) en Bram Stoker met zijn Dracula (1897). Ook Ulenspiegel, Dracula en Faust waren historische figuren. In volgorde: ene Ulenspiegel zou in 1350 te Mölln overleden zijn, maar de oudst bewaarde teksten over hem waren boekdrukken uit Straatsburg, begin zestiende eeuw. Over prins Vlad III van Walachije (1430-1476) werden er zelfs al tijdens zijn leven de eerste volksboeken gemaakt, De geschiedenis van voïvode Dracula. En dokter Faust was een rondreizende charlatan uit de zestiende eeuw, die vrij direct na zijn dood in de volksboekjes terecht kwam, eerst in Duitse (1587), daarna in Nederlandse (1588), Franse (1589) en Engelse (en meteen daarna in de ‘literatuur’, bij Marlowe, 1592-1593). Eeuwenlang fladderden er volksboekjes over Europa en ten slotte werden ze opgeslokt door de ‘grote’ literatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KwelgeestHet succes van Ulenspiegel is te groot om hier te memoreren. Het is waarschijnlijk ook te bekend: boeken, kinderboeken, prentenboeken, standbeelden, schilderijen, etsen, glas-in-lood, toneelstukken, liederen, opera's (Richard Strauss!), films... om van volksdansgroepen en sigarenmerken niet te spreken. Hij blijft fascineren, hij blijft teksten genereren. In 2008 publiceerden Corine Kisling en ondergetekende een roman, Kwelgeest, bij de Arbeiderspers. De titel is dubbelzinnig: allereerst is Ulenspiegel natuurlijk een kwelgeest in de lijn van Loki, maar rondom Leiden liggen allerlei plaatsen die, zoals Oegstgeest en Poelgeest, eindigen op ‘geest’, een bodemaanduiding voor zandgrond tussen duin en polder. Daarbij hebben we ‘kwel’ als bron (Quelle) bedacht, en een plaatsje Kwelgeest bij Leiden verzonnen, waar een tennisclub en een psychiatrische inrichting gevestigd zouden zijn, die in het verhaal een grote rol spelen. Het verhaal van Kwelgeest speelt zich af in het hedendaagse Leiden, aan de universiteit, nu. De plot van deze campus novel wordt gevoed door academische haat en nijd tussen wetenschappers, die elkaar naar het leven staan. Geheel fictioneel, uiteraard. Geen sleutelroman. Maar aan de basis ligt een Ulenspiegeliaanse cold case: een Duitse onderzoeker, Waldemar Isfeld, heeft de oudste Ulenspiegeldruk, uit 1508, gekocht, maar weigert hem te publiceren. Een Leidse docent, Job Deerlijk, wordt daardoor in zijn onderzoek belemmerd, en gaat bij Isfeld thuis verhaal halen. Laat nu die Isfeld in Leiden benoemd worden in plaats van Deerlijk... Toch zal Deerlijk een Ulenspiegelvondst doen, die veel fundamenteler is dan het boekje van Isfeld. Wat precies kan ik hier niet verklappen, maar het heeft zowel met het Nederlandse koningshuis als met de geschiedenis van het tennis te maken. En met de letter h vlak voor ermanb... Maar er is nog meer voer voor Ulenspiegelogen. Job Deerlijk heeft een assistent, Slim Bensoussan, een Nederlander van Marokkaanse afkomst. Slim doet ook nog een Ulenspiegelvondst, die ik hier wel kan verklappen, omdat ze ook buiten de roman wel eens een denkpiste voor verder onderzoek zou kunnen aangeven. Slim deed onderzoek naar de vraag waarom nu juist een zekere Uilenspiegel voorwerp van epische concentratie is geworden. Waarom trekt juist deze figuur zoveel verhalen aan? Op een gegeven moment wordt Slim, die een bril draagt, door een racist voor uilensmoel en brillenjood uitgemaakt. Dat geeft hem de Aha-Erlebnis van zijn leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bril is rond 1299 uitgevonden (mogelijk in Venetië). Uilenspiegel, gestorven in 1350, was misschien een van de eerste brillendragers van Europa, zoniet de eerste, en werd daarom bespot en van een bijnaam voorzien. De bril gaf zijn gezicht het aanzien van een uil; en de ogen werden in die tijd als de spiegel van de ziel beschouwd. Uil+spiegel is volgens Slim een spotnaam voor de eerste brildrager (zeker in een tijd dat de gewone man meestal geen echte achternaam had). Daarom zou hij verhalen in epische concentratie hebben aangetrokken: omdat hij er anders uitzag! Vandaar wellicht die boertige biografie, misschien wel ontstaan 150 jaar vóór zijn anekdoten gebundeld werden door Herman Bote, die mogelijkerwijs niet meer wist waarom die hoofdpersoon Uilenspiegel heette. Misschien is daar toch nog één spoor van in de S1515. In een historie doet Ulenspiegel zich namelijk voor als brillenmaker, die het ambacht in Brabant (!) geleerd heeft, omdat die provincie een centrum van brilslijperij was. En toevallig of niet, in 1514 publiceert Johann Reuchlin een traktaat dat hij Augenspiegel noemt, met op de titelpagina een soort pince-nez.Ga naar eind15 Niets is zeker. Maar het komt erg dicht in de buurt... Fictie of non fictie?
www.paulverhuyck.com | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BibliografieUlenspiegeleditiesDuits
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlands
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engels
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Secundair
|
|