Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ThemaReynaert es een trekereGa naar eind*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afrikaanse stammen en hun afstammelingen in Suriname, en op de Antillen en in Indonesië is dit het dwerghertje Kántjil. Deze verhalen zijn bestudeerd door o.a. J.P.B. de Josselin de Jong en W.B. Kristensen. Zij deden in de jaren 30 van de vorige eeuw onderzoek naar de de ‘goddelijke bedrieger’. De goddelijke bedrieger bedriegt zijn tegenstanders, is een dwaas en een schavuit maar kan ook geluk brengen. Hagtingius citeert Kristensen, die een vergelijking maakt met de klassieke Hermesfiguur die reeds in Mesopotamië en Egypte bekend moet zijn geweest. ‘Hermes is een dubbelzinnige figuur, een tweeslachtige godheid, vertrouwd weldoener en zegenbrenger én listige bedrieger, amoureuze avonturier en harlekijn’ (Hagtingius 1999, p. 111). Overigens is Kristensen van mening dat niets erop wijst dat de tricksterfiguren (Coyote, Anansi, Kántjil...) verwant zijn aan de Hermesfiguur. Coyote was ooit ook zo'n dualistisch tricksterfiguur, enerzijds een bedrieger, zwendelaar, overspelpleger en anderzijds een weldoener, zegenbrenger, wetgever, ja zelfs schepper ondergeschikt aan het Hoogste Wezen. Dergelijke dierenmythes zouden volgens Hagtingius ook in West- en Noord-Europa rondgegaan kunnen zijn, maar als heidens door het christendom uitgeroeid of geabsorbeerd (Hagtingius 1999, p. 122). Reynaert zou door de wisselwerking tussen mondelinge overlevering en geschreven verhalen schatplichtig zijn aan deze figuren. Het zou te ver voeren om het intrigerende artikel van Hagtingius hier samen te vatten; de tekst bevat daarvoor te veel informatie (waaronder veel literatuurverwijzingen), maar is een must voor wie zich verder wil verdiepen in de tricksterfiguur.
Janssens baseert het beeld van Reynaert o.a. op negatief geladen epitheta.Ga naar eind1 Voorbeelden hiervan zijn ‘Den fellen (v. 60), ‘dat felle dier’ (v. 88) en ‘die felle ghebure’ (v. 344) (Hellinga 1952). ‘Fel’ is in het Middelnederlands tegengesteld aan ‘hoofs’ en betekende boosaardig, schurkachtig. Het woord komt 33 maal voor in de Reynaert (Janssens 2001, p. 122-134). Janssens wijt de omslag van dit eens positieve vossenbeeld aan onze tijdgeest (Janssens 2008, p. 122-134Ga naar eind2).
In het artikel Botsaerts verbijstering relativeert Joris Reynaert dit negatieve beeld (Reynaert 1999, p. 267-283). Hij beschouwt de Reynaert als ‘een polyperspectivische tekst’, een tekst die voor meer uitleg vatbaar is. De Reynaertfiguur is noch de tegenpool van het hoofse, noch het symbool van het kwaad (Reynaert 1999, p. 280-281). Als enige van de personages krijgt hij van Willem een ‘round character’. We leren de vos kennen als een liefdevolle vader en beminnelijke echtgenoot, maar ook als een felle en gemene booswicht wanneer hij zichzelf en zijn clan moet verdedigen. Van Oostrom ziet parallellen met Tristan. Ook deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middeleeuwse romanfiguur weet, ondanks zijn loes baraet ende arge treken (valse bedrog en kwade listen), onze sympathie op te wekken. Deze ambivalentie moet, volgens Van Oostrom, in de middeleeuwen iets bijzonders geweest zijn (Van Oostrom 2006, p. 394 en 491). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reynaert is een bedrieger, een valsaardWaar de geleerden het wel over eens zijn, is dat Reynaert een bedrieger is. Met geraffineerde oplichterstrucs weet hij voortdurend zijn tegenstanders uit te schakelen en de situatie naar zijn hand te zetten. Pancer de bever noemt hem letterlijk ‘een trekere’: ‘Reynaert es een recht mordeneere / Ende een trekere ende een dief’ (v. 128-129). Het woord treker betekent o.a. een bedrieger, een valsaard. De oorsprong is volgens het Middelnederlands woordenboek (MNW) niet geheel duidelijk. De samenstellers suggeren dat to trick voortgekomen is uit het Middelengels trichen (later to trick: bedriegen, bedotten), dat waarschijnlijk weer afkomstig is uit het Germaanse trecken (‘trekken’). Ook zou het Oudfranse tricher (bedriegen, vals spelen) volgens E. Martin in aanmerking kunnen komen, maar dat achten de samenstellers niet waarschijnlijk. Aannemelijk is de oorspronkelijke betekenis van treker: ‘iemand die zich op een onrechtmatige wijze verrijkt, een afzetter, een dief.’ (MNW, s.v. treker). Pas later zou deze betekenis veranderen in de huidige Engelse betekenis: een trickster.
In het Nederlands kennen wij het woord, ontleend aan het Engels, alleen als bijvoeglijk naamwoord. Wij vinden iets ‘tricky’ als iets netelig of hachelijk is. ‘Tricky’ betekent in het Engels listig, sluw, vindingrijk, handig en getruukt. Van Daele gaat in zijn dissertatie uit 1994 in op Reynaerts listigheid. Reynaert voldoet aan de karakterisering van J. Batany uit 1989. Een tricksterfiguur is volgens Batany vraatzuchtig, seksverslaafd, onvolwassen, dom, behoudend en onbetrouwbaar.Ga naar eind3 Van Daele acht twee van de zes karakteriseringen niet van toepassing op Reynaert. De vos is wel volwassen en geenszins dom. Het gevaarlijkste wapen van Reynaert is zijn intellect, zijn ‘baraet’ (bedrog, bedriegerij) en zijn Reynaerdie (‘scone tale’). Kortom, Reynaert is een schijnheilige bedrieger (Van Daele 1994, p. 536-538).
Waar wij het ook over eens kunnen zijn, is dat wij de vos geboeid volgen als hij zijn listen toepast en hoe hij zich steeds maar weer uit netelige posities weet te redden. Dat dit heimelijk bewonderde gedrag niet tot navolging moet leiden, gaf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leeu in 1479 aan in zijn proloog in zijn prozaroman Reinaerts historie. Het boek zal gaan over oplichterstrucs. Het is niet de bedoeling dat men deze trucs zelf gaat toepassen. Men leert ze om zich te behoeden voor de streken van kwaadwillende lieden, ‘niet om datmense gebruyken sal. mer om dat hem elc mensche sal mogen wachten ende hoeden dat si vanden scalcken niet bedrogen en worden’ (Hellinga 1952, p. 5Ga naar eind4). Herman Pleij meent dat Leeu hier een verkooptruc uithaalt. Leeu prikkelt de potentiële lezer met de belofte dat hij kennis gaat nemen van ongekende trucs en malversaties. Deze aanbeveling wekt de nieuwsgierigheid en, ook niet onbelangrijk, de kooplust. De topos van het kwaad te vermijden en het goede te doen door een held na te volgen, wordt door Leeu hier verbijzonderd en vindt navolging gezien de titelpagina's van een aantal andere werken na 1479 (Pleij 2008: 229). Het is nog maar de vraag of het publiek in de dertiende eeuw bij het lezen en luisteren van de Van den vos Reynaerde de avonturen van de vos ook op deze wijze moralistisch interpreteerde of dat men het verhaal puur als amusement beschouwde. Over de receptie is nagenoeg niets bekend, al zijn er wel enkele steekhoudende hypothesen ontworpen. Zo zou het publiek de Oost-Vlaamse burgerij, het Vlaamse grafelijke hof of het Gentse patriciaat kunnen zijn. De Reynaert wordt respectievelijk gezien als een antifeodaal geschrift, een boek met adellijke zelfspot uit bekommernis om de teloorgang van de feodale samenleving of als een vermakelijk verhaal voor de Vlaamse stedelijke elite, die tweetalig was vanwege de handel.Ga naar eind5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ListstructuurWat zijn dan die trucs waarmee Reynaert zijn tegenstanders in de luren legt? Arendt zocht in een aantal listen van Reynaert naar een patroon (Arendt 1964, p. 156-164). Het gevonden patroon heeft hij vastgelegd in de zo door hem genoemde ‘liststructuur’. Arendt onderscheidt vier fasen en maar liefst zeventien motieven. In de eerste fase wordt Reynaert door de hofdieren, zij die de macht hebben, gedwongen een list te bedenken om zich te verdedigen. In de tweede fase leidt hij zijn slachtoffer, na een ‘duivelspact’, naar de val. Dan volgt in de derde fase de eigenlijke uitvoering van de list en vervolgens bespot Reynaert in de laatste fase zijn tegenstander en keert hij terug naar zijn eigen wereld (Van Daele 1994, p. 204). De uitwerking van de liststructuur van Arendt zou hier te ver voeren. Ik beperk mij tot de vereenvoudigde weergave van Arendts liststructuur die Bouwman en Besamusca hebben opgenomen in hun editie Reynaert in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweevoud (2002, p. 180). Zelf voeg ik een motief toe: ‘de ontreddering’. Door de streken van Reynaert en de gevolgen daarvan raakt de bestaande orde in toenemende mate ontredderd. De aldus ontstane liststructuur bevat dan de volgende acht onderdelen:
Een onderdeel van de bespotting is de herinterpretatie en het hervertellen van een eerder vertelde gebeurtenis (Bouwman en Besamusca 2002, p. 181). Arendt noemt dit ‘spottende Umdeutung’. Een personage geeft een gekleurde versie van die gebeurtenis. Hij herschrijft de ware gebeurtenis volgens zijn eigen verlangens en belangen, een truc die ook heden ten dage door cabaretiers en standupcomedians nog steeds wordt toegepast. Met de bespotting door middel van herinterpretatie en hervertellen kon en kan het publiek zich kostelijk vermaken.
Het is niet zo dat bij elke list de acht motieven van dit model volledig en in deze volgorde door Willem worden toegepast. Bouwman zegt hierover in zijn dissertatie dat Arendt zijn liststructuur, gebaseerd op de afzonderlijke listen, sterk heeft gegeneraliseerd. Alleen de episoden over de indagingen van Bruun en Tibeert en de misleiding van Nobel met het leugenverhaal bevatten alle motieven (Bouwman 1991, p. 402-405). Om te zien hoe Arendt zijn liststructuur toepast op de Reynaert volgen hier enkele uitgewerkte voorbeelden uit het verhaal. Achtereenvolgens komen de indaging van Bruun, het Cuwaertmotief (hieronder versta ik de episodes waarin Cuwaert een rol speelt: het ‘credo leren’, het getuigenis van Cuwaert dat Kriekeputte bestaat, de dood van Cuwaert in Malpertuus en de kop van Cuwaert als ‘brief’ voor de koning) en het leugenverhaal uitgebreid aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bod. De overige listen worden samengevat omdat de drie voorbeelden kunnen volstaan als uitwerking van de liststructuur.Ga naar eind6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De indaging door BruunBruun wordt door de koning erop uitgestuurd om Reynaert in te dagen. Aangekomen bij Malpertuus, de versterkte burcht van Reynaert, wordt hij door Reynaert meegelokt naar een opengespleten eik op het erf van een timmerman nabij het dorp. In de eik zouden honingraten zitten. Zodra Bruun zijn snuit en voorpoten in de spleet steekt, trekt Reynaert de wiggen, waarmee de spleet wordt opengehouden, eruit en zit Bruun in de val. Op zijn gebrul snellen de dorpelingen toe, die hem willen afmaken. Uiteindelijk weet Bruun te ontkomen en wordt hij bespot door Reynaert.
(1) (De cijfers 1 t/m 8 verwijzen naar de acht motieven in de vereenvoudigde liststructuur hierboven.) Bruun daagt namens het hof, op zijn achterste gezeten voor Malpertuus, Reynaert in. De vos trekt zich terug in zijn diepe ‘haghedochte’ om zich te beraden hoe hij Bruun van zich af kan schudden, want niet ingedaagd, dan ook geen proces. (2) Reynaert begroet Bruun met vriendelijke en vleiende woorden. (3) Bij deze begroeting, waarin Reynaert geveinsd medelijden toont met Bruun, die zich door iemand (Reynaert bedoelt hier koning Nobel) op zo'n lange tocht heeft laten sturen, merkt de vos terloops op dat het hem niet zal lukken om mee te gaan naar het hof. Zijn buik is zo vol met een vreemde nieuwe spijs dat hij vreest dat hij het niet redt. (4) Wanneer Bruun hoort dat het honing betreft, verliest hij al zijn reserves. Hij smeekt Reynaert hem aan de honing te helpen en vleit de vos met vriendelijke woorden: ‘Edele reynaert soete neve / Also langhe als ic sal leven / Willic hu daeromme minnen’ (v. 581-583). Reynaert gaat hier niet direct op in, maar doet dit om de begeerte van zijn tegenstander te prikkelen. (5) Op voorwaarde dat Bruun voor hem zal pleiten aan het hof wil Reynaert de beer de weg wijzen. Bruun belooft dit. (6) Reynaert lokt Bruun mee naar het erf van Lamfreit, de timmerman. Willem laat het publiek in een terzijde weten dat de vos zijn oom met list en niet met kracht tot slechte daden heeft gebracht: ‘Nu hevet de neve sinen oem / In boesheden bracht met sulker achte (nu heeft de neef zijn oom in de problemen gebracht met zo'n raffinementGa naar eind7) / Dat hi met list no met crachte / In gheere wijs ne can ontgaen’ (v. 684-687). De afloop van ‘de smulpartij’ is bekend: Bruun komt klem te zitten in de eik en zijn gebrul lokt een enorme kloppartij uit door de ‘dorpers’. (7) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bruun weet uiteindelijk aan de woedende dorpelingen te ontkomen en wordt door Reynaert, die hem uitgeput aantreft aan de oever van een rivier, bespot. De vos vergelijkt de beer met een geestelijke. Ook vraagt Reynaert zich af in welke orde hij wil gaan intreden, gezien zijn rode kap (zijn bebloede kop). Is Bruun een abt of een prior? Degene die zijn tonsuur heeft geschoren ging wel erg vlak langs zijn oren. Heeft Bruun zijn handschoen uitgedaan (de bebloede klauwen)? En zo gaat de vos nog een tijdje door. (8) Als de vos is uitgesneerd trekt hij zich terug en laat hij Bruun ontredderd achter. De ontzetting is groot aan het hof wanneer men de koninklijke afgezant op zijn achterste aan ziet komen schuiven, een verwijzing naar het op zijn achterste zitten bij de aankomst voor Malpertuus, en Bruun verslag doet aan de koning van zijn onfortuinlijke bodetocht: ‘Ay god wie heeftene so mesmaect’ (v. 987), roept Nobel uit als hij de beer zo toegetakeld voor zich ziet staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het CuwaertmotiefArendt laat zijn analysemethode ook los op het Cuwaertmotief. Hij vindt de motieven van zijn liststructuur bij de Cuwaertepisode niet allemaal terug. Ze moeten uit het hele verhaal bij elkaar gesprokkeld worden.
Cuwaert wordt, zoals bekend, via listen uiteindelijk door Reynaert verschalkt. De eerste keer dat Reynaert zijn trukendoos in het verhaal opentrekt, is wanneer hij Cuwaert de haas op zijn pad tegenkomt. De vos wil de haas verschalken en doet dit door te beloven hem kapelaan te maken. De voorwaarde is wel dat Cuwaert plaats neemt tussen Reynaerts achterpoten om aldus vastgeklemd het credo te leren. Pancer de bever, die hen betrapt, weet de moordaanslag te voorkomen. Dat het Reynaert toch lukt om de haas alsnog te verschalken, lezen wij aan het eind van het verhaal wanneer de kop van Cuwaert als ‘brief’ aan de koning wordt getoond. Reynaert rechtvaardigt zijn tweede moordaanslag op Cuwaert tegenover zijn vrouw Hermeline met als argument dat Cuwaert hem bij de koning bijna had verraden. Reynaert had de haas bevolen aan de koning uit te leggen waar Kriekeputte ligt. De nerveuze haas doet dit, maar hij gaat te ver als hij over deze afgelegen plek verklapt dat daar zowel sodomie als valsmunterij bedreven worden. Hier is sprake van een vooruitwijzing naar de moord op Cuwaert en ‘de brief’ voor de koning.
Ik ga hier niet in op de dubbelzinnigheid van deze passages.Ga naar eind8 Ik maak wel een uitzondering voor ‘het kapelaan maken’ omdat dit m.i. ten onrechte nog steeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als een argument wordt beschouwd om de homoseksuele interpretatie van deze passage te onderstrepen. Er zijn suggesties gedaan o.a. door F. Buitenrust Hettema en J.W. Muller, die hier een variant menen te bespeuren op de uitdrukking ‘iemand burgemeester maken’ of ‘iemand tot monnik maken’, wat ‘lubben’ of castreren kan betekenen (Buitenrust Hettema en Van den Bosch 1909, p. 10; Muller 1942, p. 28). Hellinga beweert dat ‘iemand kapelaan maken’ een uitdrukking is voor masturberen (Hellinga 1958-1959, p. 353-373). De dubbelzinnige betekenissen zijn echter tot nu toe niet aangetroffen in Middelnederlandse teksten.
Volgens Buitenrust-Hettema kunnen wij de betekenis van deze passage ook zoeken in een satirische verwijzing naar het lage peil van de opleiding van de geestelijkheid in de twaalfde en dertiende eeuw (1909, p. 9-10). Ook Wackers meent dat ‘het kapelaan maken’ als ‘spot met de geestelijkheid’ moet worden opgevat: ‘je bent al kapelaan als je het credo kunt opzeggen’ (Wackers 1993, p. 198-199). Voor deze interpretatie is veel te zeggen. Het is bekend dat de lagere geestelijkheid uit arme en weinig beschaafde milieus voortkwam (Hamans, 1986, p. 51; Post 1963, p. 272). Aan de opleiding en vorming van priesters werd in de twaalfde en dertiende eeuw weinig aandacht besteed en er werden minimale eisen aan gesteld. Een aankomend priester, die na de wijding zijn loopbaan begon als kapelaan, moest minstens in de volkstaal kunnen lezen en schrijven. Het peil van de ontwikkeling van de clerus was over het algemeen laag en vaak onderwerp van spot voor satiredichters (Hamans 1986, p. 61-63; Post 1963, p. 272-273 en 284).Ga naar eind9
(1) Reynaert wordt niet door Cuwaert bedreigd. De vos wordt pas bedreigd wanneer de haas bij de koning geroepen wordt om hem te vertellen waar Kriekeputte zich bevindt. De van angst sidderende haas flapt er meer uit dan Reynaert lief is. Valsmunterij en toespelingen op sodomie maken het verhaal van de vos over de vermeende schat er niet geloofwaardiger op. (2) Van een vleiende begroeting bij het credo leren is geen sprake. (3) Reynaert belooft Cuwaert kapelaan te maken (de verborgen verleider). De gretigheid waarmee Cuwaert ingaat op het voorstel van Reynaert is begrijpelijk, als we bedenken dat veel priesters in de twaalfde en dertiende eeuw het priesterambt zien als een beroep met een vast inkomen en rechtszekerheid (Post 1963, p. 272-273). (4) Als tegenprestatie neemt Cuwaert plaats tussen de achterpoten van de vos. (5) Samen zingen zij het credo. (6) Reynaert krijgt Cuwaert niet te pakken, want de bever voorkomt dat de strot van de haas doorgebeten wordt. Het doden van de haas voltrekt zich aan het eind van het verhaal. Wanneer Reynaert het hof als pelgrim verlaat, om zogenaamd naar het Heilige Land te vertrekken, wil hij eerst nog afscheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nemen van zijn vrouw en kinderen. Hij vraagt of Cuwaert en Belijn hem willen begeleiden. Reynaert vleit hen door ze te prijzen om het voorbeeldige leven dat zij leiden. Ze eten brood noch vlees en hebben nooit een dier kwaad gedaan. Arendt ziet hierin een vleiende begroeting. Bij Malpertuus aangekomen lokt Reynaert Cuwaert met een smoes naar binnen, opdat hij ‘Troeste wel vrauwe Hermelinen’ (v. 3080). Het is tenenkrommend om te lezen dat de haas er ook dit keer weer instinkt met de bekende gevolgen van dien. Zijn kop wordt afgebeten en zijn lichaam opgepeuzeld door de vossenfamilie. De val die Reynaert aan het begin van het verhaal open zet, klapt in dit fragment dicht. (7) De bespotting van Cuwaert na de voltrekking van de list vindt niet plaats, hoewel er eerder in het verhaal sprake is van spottend sarcasme wanneer de haas sidderend van angst voor koning Nobel staat: ‘Reynaert sprac cuwaert hebdi coude / Ghi bevet zijt blide al sonder vaer’ (vrees) (v. 2650-2651).
Ook in het Cuwaertmotief is sprake van ironische en humoristische herinterpretatie. Grimbeert weerlegt bijvoorbeeld de beschuldiging van Pancer de bever dat Reynaert Cuwaert wilde vermoorden. Hij noemt het tuchtiging van een trage leerling door zijn meester. Een ander voorbeeld is de uitleg die Reynaert geeft aan Belijn, wanneer de ram vraagt wat er toch in het hol van Reynaert gebeurt. Hij hoorde Cuwaert in doodsangst schreeuwen, maar Reynaert legt uit dat de haas zijn tante Hermeline troostte. De herinterpretatie door de vos van het beven van Cuwaert, als hij voor de koning geroepen wordt, is duidelijk: Cuwaert beeft niet van de kou maar van angst. (8) De ontreddering van Cuwaert spreekt voor zich: ‘Helpt mi Belin waer sidi / Dese peelgrijn verbijt mi’ (v. 3122-3123), waarbij het woord ‘peelgrijn’ (pelgrim) wel een heel bitter spottende inhoud krijgt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het leugenverhaalEen derde voorbeeld van de liststructuur die we hier bespreken, is het leugenverhaal dat Reynaert opdist wanneer hij naar de galg geleid wordt. (1) De situatie is voor Reynaert levensbedreigend en dwingt hem om met zijn listigheid tot het uiterste te gaan. (2) Wanneer de koning, na beraad met zijn baronnen, het vonnis heeft geveld dat Reynaert moet hangen, vraagt Reynaert of hij zijn allerlaatste biecht ten overstaan van de aanwezigen mag doen. De koning stemt daarmee in. Na een lange inleiding, waarin hij zijn schuld deemoedig bekent en hij ook begrip vraagt voor zijn daden (hij volgde in zijn jeugdige onschuld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts zijn natuur), maakt hij ook zijn vijandschap jegens Isegrim aannemelijk. Het komt allemaal door Isegrims vraatzucht en egoïsme. Niets bleef er voor hem over als ze samen weer een kalf of een ram hadden buitgemaakt. (3) Na dit praatje, om welwillendheid bij zijn gehoor te kweken, laat hij zich ontvallen dat hij gelukkig geen honger heeft geleden, omdat hij altijd nog de beschikking heeft over een schat. Wanneer de koningin dit hoort, springt ze zowat uit haar vel van hebzucht. Dan volgt het leugenverhaal over het complot tegen Nobel, waarbij Isegrim, Bruun en Tibeert, maar ook Reynaerts vader en Grimbeert betrokken zouden zijn geweest. De schat waarmee de opstand tegen Nobel betaald zou worden, heeft Reynaert ontdekt. Ze werd door hem gestolen van zijn vader en op een geheime plaats verstopt. (4) Na weer een ironisch, gluiperig betoog, waarin de vos zich vleiend uitlaat over het voortreffelijke koningschap van Nobel, wordt Reynaert door het koninklijke paar apart genomen. Mede door de bemiddeling van de koningin raakt de vorst overtuigd. (5) In ruil voor de schat krijgt Reynaert zijn vrijheid terug en wordt hij volledig gerehabiliteerd. (6) De koning komt er pas vele verzen later achter dat ook hij door Reynaert is bedrogen, als hij ‘de brief’ van Reynaert ontvangt. (7) De aanbieding van de kop van Cuwaert is het sluitstuk van het sluwe spel dat de vos met de koning speelt en vormt tevens de climax van het verhaal. De haas zou de koning de weg naar Kriekeputte wijzen waar de schat begraven zou zijn. Nobel wordt, als hoogste gezagdrager in het rijk, met de ontdekking van de hazenkop publiekelijk bespot en ontmaskerd. De koning heeft zich, daarbij aangemoedigd door zijn gemalin, door zijn hebzucht laten leiden. (8) De ontreddering aan het hof is totaal. In plaats van ‘recht te laten zegevieren heeft hij zich laten verblinden door persoonlijk gewin’ (Van Oostrom 2006, p. 472-473). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
List op listDoor het hele verhaal heen weet Reynaert zijn tegenstanders te slim af te zijn. Op alle streken, die Reynaert uithaalt, kan de liststructuur van Arendt in meer of mindere mate teruggevonden worden. Om een indruk te geven volgt hier een kleine samenvatting.
Tibeert de kater wordt, net als Bruun, door de listen van de vos in een val (de strik) gelokt, wat hem ook bijna de kop kost. Wanneer Reynaert aan Tibeert voorstelt om pas de volgende ochtend naar het hof af te reizen en de kater zich afvraagt wat ze dan zullen eten, biedt Reynaert hem honingraten aan. Tibeert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waagt zich daar niet aan, hij heeft liever een vette muis, en dan heeft Reynaert Tibeert waar hij hem hebben wil. De afloop is bekend. Tibeert laat zich naar de schuur van de paap leiden. Hij kruipt, op aandringen van Reynaert, in het gat en loopt in de strik. Zodra Tibeert het uitkrijst, bespot de vos hem. Hij vraagt of hij de muizen lekker vindt en of hij weet dat Martinet, zo'n hoofse knaap (de zoon van de paap), een saus voor hem bij het eten zal maken (een pak slaag) en of men aan het hof altijd zo zingt tijdens een maaltijd (v. 1210-1223).
Er zijn meer van deze passages aan te wijzen in de Reynaert. Zo speldt de vos, gekleed als een heremiet, de haan Cantecleer op de mouw dat de koningsvrede is afgekondigd. De haan, die niet kan lezen, maar alleen een brief ziet met een koningszegel en daarom denkt dat Nobel de koningsvrede heeft afgekondigd, neemt aan dat hij niets van de vos heeft te vrezen. Het gevolg is dat er van de vijftien kippen en hanen uiteindelijk nog maar vier over zijn. De bespotting van de haan vindt eerder in het verhaal plaats wanneer Cantecleer zich voordoet als een alfabetist (iemand die kan lezen en schrijven) en hij door zijn ijdelheid bijna zijn hele nageslacht kwijtraakt.
Ook bij Isegrim past Reynaert herhaaldelijk zijn wrede listen toe. Isegrim laat elke keer bijna het leven wanneer hij door Reynaert in penibele situaties wordt gebracht. Inspelend op de gulzigheid van de wolf zorgt Reynaert ervoor dat Isegrim van de dorpelingen het ene pak slaag na het andere krijgt. Voorbeelden hiervan zijn de visvangst op het ijs, de afranseling in de voorraadschuur van de paap van Bloys, nadat hij door het eten van grote hoeveelheden varkens- en rundvlees klem is komen te zitten, en de afstraffing in het huis van weer een andere paap, als hij op zoek naar hennen door een dichtklappende valdeur geen kant meer op kan en weer afgeranseld wordt. Willem werkt deze passages summier uit. Deze verhalen uit de Roman de Renart, waarin Renart Isengrin te grazen neemt, waren waarschijnlijk bekend bij Willems publiek (Bouwman en Besamusca 2002, p. 190-193). De bespotting zit impliciet in de handelingen verwerkt: een sterk personage delft het onderspit tegen een zwakkere maar listige tegenstander.
Hoewel Belijn geen bedreiging vormt voor Reynaert, weet de vos hem met een list voor zijn kar te spannen, wat voor de ram uiteindelijk fataal afloopt. Dat Reynaert Belijn misbruikt voor zijn plan zou wel eens een wraakneming kunnen zijn voor het feit dat de ram, nadat Reynaert eindelijk aan het hof is gearriveerd, de eerste was die alle dieren opriep om met klachten te komen: ‘Belin sprac ga wy / Alle voert met onser claghen’ (v. 1850-1851). Nadat Cuwaert de haas in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Malpertuus door de vossenfamilie, op zijn kop na, verorberd is, komt Reynaert naar buiten. Belijn windt zich op omdat hij zo lang op Cuwaert moet wachten. Reynaert maakt hem wijs dat Cuwaert nog even blijft om zijn tante te troosten, omdat Reynaert op pelgrimstocht moet. Nadat Belijn gerustgesteld is door de vos over het gekrijs van Cuwaert, vraagt de vos hem of hij een brief aan de koning wil afgeven. Reynaert raadt Belijn aan om aan de koning te zeggen dat hij (Belijn) zelf de brief heeft geschreven om zo in de gunst van de koning te komen. Belijn springt een gat in de lucht van blijdschap. Aan het hof zal men denken dat hij een voortreffelijk schrijver is. De afloop van deze list is bekend: wanneer Belijn de tas overhandigt en daarin de kop van Cuwaert blijkt te zitten, worden hij (als onheilsboodschapper) en zijn nageslacht (als zoenoffer) door de koning voor eeuwig uitgeleverd aan de wolven en de beren.
Reynaert past listen toe als hij geconfronteerd wordt met fysiek sterkere opponenten als de beer en de wolf. Niet Reynaert, maar de dorpelingen straffen de voor hem te sterke tegenstander af. Tibeert de kater wordt ook door de dorpelingen afgestraft. Hier is het niet de lichamelijke overmacht maar de slimheid van de kater, waar Reynaert op bedacht moet zijn. Volgens Nobel is de wijsheid van Tibeert gelijk aan die van de vos: ‘Doe sprac die coninc heere tybeert / Ghi zijt wijs ende wel gheleert / Al sidi niet groet nochtan / Hets menich die met luste (list) can / Dat werken ende met goeden rade / Dat hi met crachte niet ne dade’ (v. 1031-1036).
Reynaert wordt niet altijd bedreigd als hij zijn listen te baat neemt. Soms is hij zelf de bedreiging. Fysiek zwakkere tegenstanders gaat hij zelf te lijf. Wanneer hij de kippetjes bij het klooster wil verschalken, verzint hij een list om Cantecleer en de kippen om de tuin te leiden. Cuwaert krijgt hij uiteindelijk te pakken in Malpertuus door vleierij en beloftes, al vormt de haas tijdens het verhoor van Reynaert aan het hof een bedreiging voor de vos. De machtige Nobel tenslotte gaat aan het hof moreel publiek ten onder, niet door extern geweld, maar door het samenkomen van twee listen: het leugenverhaal en het Cuwaertmotief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De listige verhaaltechniek van WillemListig kan ook de verhaaltechniek van Willem genoemd worden. Met behulp van stijlmiddelen blijft hij zijn publiek boeien. Op een aantal plaatsen licht hij zijn publiek eerder in over zaken dan zijn personages op dat moment kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weten. Met terzijdes, hetzij door de alwetende verteller, hetzij door de vos, past Willem ‘dramatische ironie’ toe. Het sterkst werkt deze dramatische ironie aan het begin van het leugenverhaal. In een lange monologue intérieur van zestien regels kondigt Reynaert het publiek aan dat hij met een list wil proberen de koning te misleiden: ‘Nu willic prouuen dat ic mach / Te hove bringhen een baraet [...] Ic wane den coninc noch verdoren’ (ik denk de koning toch te kunnen misleiden)Ga naar eind10 (v. 2041-2043 en v. 2049). Reynaert houdt het hofpubliek voor dat hij de samenzweerders heeft weten tegen te houden door de diefstal van de schat, terwijl de toehoorders of de lezer weten dat Reynaert hier gevaarlijk hoog spel speelt.
Ook waarschuwt Willem hier en daar het publiek voor de slechte afloop van een episode wat een spanningsverhogend effect heeft. Dit gebeurt voor het eerst bij de indaging door Bruun, wanneer hij het hof verlaat op weg naar Malpertuus: ‘Nu neemt hi orlof ende hi sal naken / Daer hi zeere zal mesraken’ (nu neemt hij afscheid en gaat (ergens) komen waar het hem slecht zal vergaan)Ga naar eind11 (v. 495-496). Als onderdeel van het in de val laten lopen van het slachtoffer, voegt Willem ook vertragingen in, Arendt noemt dit ‘retardierende Momente’ (p. 159). Met name de aarzeling van Tibeert om de schuur van de paap binnen te glippen en het twijfelen van de koning aan het bestaan van Kriekeputte, zijn daar mooie voorbeelden van. Ook hier betreffen het spanningsverhogende ingrepen om het publiek te boeien: ‘doet-ie-het of doet-ie-het-niet’.
Willem weet door deze ‘trucs’ het publiek aan zich te binden, zeker voor wie het verhaal voor het eerst hoort of leest. Dit overkwam mij in 1996 ook tijdens het werkcollege ‘Reinaert de vos en Gerrit Komrij’ aan de Universiteit van Utrecht. Van de vertaling van Komrij, want dat was de bedoeling, is sindsdien niets meer vernomen, maar ik was voorgoed verloren. Willem heeft ook mij erin geluisd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De liststructuur verwerkt in de ruimtestructuurIn zijn degelijke dissertatie van maar liefst 625 pagina's werkt Rik van Daele een ruimtebenadering uit. Van Daele gebruikt het schema van de structuralist en semioticus A.J. Greimas (Van Daele 1994, p. 268). Het is onbegonnen werk om het analysemodel van Greimas en de uitwerking daarvan door Van Daele hier in detail te schetsen. Toch wil ik een poging ondernemen enkele ideeën samen te vatten, omdat hiermee duidelijk wordt dat de ruimtestructuur de liststructuur versterkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Daele onderscheidt vier ‘werelden’: het hof, een ‘tussenlandschap’, Malpertuus en het dorp. Aan elk van deze vier werelden koppelt Van Daele psychologische en morele betekenissen. Het hof ambieert matigheid, zelfbeheersing, rede, strenge spelregels en gedragscodes die gericht zijn op harmonieus samenleven. Het tussenlandschap (dat kan een woud zijn, een woestenij, maar ook een berg) staat voor onherbergzaamheid, verlatenheid, - daar waar uitgestotenen leven, heeft geen cultuur, geen organisatie - maar het staat ook voor een psychologische of ideologische grens. De verschillende tussenlandschappen bieden de vos bescherming, maar zijn vreemd voor de hofdieren. Malpertuus staat diametraal tegenover het hof, hier heersen voor de hoveling het kwaad, de wanorde en disharmonie, hier woont de diabolische Reynaert. Het dorp tenslotte wordt gekenmerkt door onhoofse, onedele en laag-bij-de-grondse, verderfelijke heerschappen.
Een centraal begrip in de analyse van Van Daele, dat hij overneemt van Arendt, is de ‘ruimtewissel’ (‘moralischer Raumwechsel’, Arendt, p. 108-117; Van Daele 1994, p. 196). Wanneer de personages zich verplaatsen van de ene naar de andere wereld, komen ze in de invloedssfeer van die wereld en vindt er een morele verandering in hun denken plaats. Ze vervallen, mede omdat Reynaert ‘terloops’ ‘verborgen verleiders’ inzet, in zonden (o.a. gulzigheid, hebzucht, ijdelheid en onkuisheid; Bange 2007, p. 72). Dit is mooi te illustreren, als we de verschillende motieven van de liststructuur invoegen in de ruimtestructuur, zoals Van Daele die heeft uitgewerkt. Laten we de bodetocht van Bruun nogmaals als voorbeeld nemen.
Bruun krijgt opdracht van het hof om Reynaert in te dagen. Bruun verlaat het hof, spreekt zichzelf moed in en is vast van plan zich niet door Reynaert in de luren te laten leggen. Via het tussenlandschap, een donker woud, een woestenij en een berg: ‘Daer reynaert hadde de pade / Ghesleghen crom ende menichfoude’ (v. 504-505) (ook al een negatieve connotatie), komt Bruun aan bij Malpertuus. Voor Malpertuus vindt, na de vleiende begroeting, een duel in woorden plaats en wordt een ‘duivelspact’ gesloten tussen Bruun en Reynaert (de motieven 3 t/m 5 van de liststructuur). Bruun verandert hier van gezagsgetrouwe gezant in een medestander van Reynaert in ruil voor honingraten. Reynaert leidt Bruun naar het dorp, waar de beer in de val loopt. Na de afranseling door de dorpelingen bespot Reynaert de beer. Bruun keert vernederd terug naar het hof, waar de ontreddering groot is als men de verwonde beer op zijn billen aan ziet komen schuiven. De harmonie en orde aan het hof zijn aangetast door de gulzigheid van Bruun. Resumerend: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Daele werkt de ruimtestructuur uit voor de indagingen van Bruun, Tibeert en Grimbeert. Ook het leugenverhaal en de finale afrekening met de koning worden onder de loep genomen. De analyses zijn voorzien van verhelderende schema's (p. 402-532). Door de liststructuur in te voegen in de ruimtestructuur wordt het verwachtingspatroon van het publiek gestuurd. Wanneer aan het begin van het verhaal het hof veel te idyllisch wordt voorgesteld, kan men het ergste vrezen voor de goede afloop. Als een hofdier op weg gaat door het tussenlandschap, houdt men zijn hart vast. Wat kan er allemaal wel niet gebeuren onderweg? Het benaderen of betreden van Malpertuus is vragen om grote problemen. Het dorp met platvloerse dorpelingen vormt een bedreiging voor de dieren. Hoe komen zij hier ongedeerd weg? De uitwerking van de liststructuur in de verschillende ‘werelden’ maakt het verhaal spannend, maar ook ironisch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot besluitDe constatering van Pancer de bever dat Reynaert een valse bedrieger is, behoeft na de hierboven beschreven voorbeelden geen betoog. De vraag blijft natuurlijk of de vos puur uit diabolische kwaadaardigheid handelt of dat hij, zoals sommige commentatoren menen, zijn natuur volgt. Een vos is inderdaad een roofdier en zijn onmisbare rol in de natuur is het reguleren van het bestand van kleine (muizen) tot middelgrote (hazen) dieren. Natuurlijke vijanden kent de vos niet, alhoewel hij soms zéér intensief door de mens wordt bejaagd als hij zich vergrijpt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan kleine huisdieren zoals loslopend pluimvee. Of deze verklaring geldig is voor het gedrag van de vos in Van den vos Reynaerde lijkt mij geen afdoende vergoelijking voor zijn gedrag. Willem schreef geen dierenencyclopedie maar een satire waarin dieren optreden als mensen. Hij maakte daarbij dankbaar gebruik van de toentertijd bekende eigenschappen van de dieren in het verhaal. Die eigenschappen gebruikte hij om zijn personages uit te werken. Het toekennen van menselijke eigenschappen aan dieren gebaseerd op kennis uit bijvoorbeeld de bestiaria is op zich geen vondst van Willem en kent een zeer lange traditie. Denk hierbij aan de fabels van Esopus, de Ysengrimus en de Roman de Renart, om een paar voorbeelden te noemen. Als personage in het dierenverhaal wordt de vos door de dieren gevreesd en gehaat vanwege zijn sluwe praktijken. In Van den vos Reynaerde handelt heer vos uit lijfsbehoud, zijn tegenstanders zijn ook geen lieverdjes en de galg staat voor hem te wachten. Ook moet hij als hoofd van zijn gezin en clan zijn eer verdedigen. Hij maakt daarbij gebruik van de zwakheden van zijn tegenstanders. Een vergelijking met de duivel ligt hierbij voor de hand. De duivelse streken van Reynaert leggen de hypocrisie van het hof bloot. Willem had zich voor zijn satire geen beter personage kunnen kiezen.
Het hier gepresenteerde materiaal is niet nieuw. Veel is ontleend aan de samenvatting in de editie van Bouwman en Besamusca (2002, p. 173-193), die op hun beurt te rade zijn geweest bij Arendt (1964), Van Daele (1994) en Bouwman zelf (1991). De geraadpleegde dissertaties zijn stuk voor stuk de moeite waard om te lezen en te bestuderen voor wie zich verder wil verdiepen in de Reynaert. Zij bevatten een overvloed aan achtergrondinformatie en literatuurverwijzingen. Het hier in een notendop samengevatte materiaal wordt in de dissertaties tot in de kleinste details uitgewerkt. Deze studies behoren tot de standaardwerken in het Nederlandstalige Reynaertonderzoek.
Willem had geen weet van de theorieën over ruimte- en liststructuren toen hij aan zijn bewerking van Le Plaid (het proces, één van de branches uit de Roman de Renart) begon. Pas in de twintigste eeuw werden deze theorieën door structuralisten en semiotici ontworpen. Wel leggen deze benaderingen de fenomenale verhaaltechniek van Willem bloot. Mijn bewondering voor de dertiende-eeuwse schrijver/verteller is er alleen maar door toegenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruikte literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elektronische media
|
|