■ Yvan de Maesschalck
Peter Holvoet Hanssen - laudatio
Geachte voorzitter,
geachte Peter Holvoet-Hanssen,
geachte dames en heren,
Zwarte gaten, een kapersnest, woorden die neersneeuwen en zich verdichten tot een roos, de duikboot van kapitein Nemo, een troubadour die de liefde bezingt met de hese stem van een vos. Waar vind je als lezer een ontwijde wijkplaats voor deze heterogene collectie? Er is, geachte toehoorders, in de Lage Landen maar één adres: de plagerige, springerige gedichten van Peter Holvoet-Hanssen. Zijn poëzie, voorlopig gepubliceerd in vier dichtbundels en enkele tijdschriften, onttrekt zich aan elke banale karakterisering. En dat is verfrissend in een wereld waarin elk wezen, elk object, elk gen na verloop van tijd een trefzeker etiket opgespeld krijgt. Peter Holvoet-Hanssen is, om het met de woorden van Louis Paul Boon te zeggen, allesbehalve een ‘apothekersflesken’.
Wat valt over deze minzame boekanier dan wél te zeggen? Bijvoorbeeld dat er alle reden is om niet alleen zijn verzen te lezen, maar ook om naar de lezingen, of beter, opvoeringen ervan te gaan. Zelf heb ik tot nog toe maar één keer de tijd gevonden - dit is een gemene leugen, natuurlijk - om zo'n lezing bij te wonen. Maar ze staat in mijn herinnering gebrand als een donderslag bij heldere hemel. Sindsdien kniel ik voor de troon van zijn vossenknepen en kan daarbij een onzichtbare schaterlach niet onderdrukken. Een paar jaar geleden zat ik op de eerste rij van een statige zaal in het Beverse kasteel Cortewalle, naast mij een guitige Joris Gerits, toenmalige overbuur van de dichter. Om ons heen, de spreekwoordelijke leegte, op een paar kapersvriendinnen van de dichter en de organisator na. Maar dat mocht de pret niet bederven. Peter kwam de ruimte binnengepikkeld in matrozenpak, omgord met een reddingsboei, het kromzwaard in zijn dichtershand. Buiten rommelde het onophoudend en het water stroomde bij beken naar beneden. Aanwezig waren alleen wij, zeven vrouwen en een vossenkop.
Wat hij toen vertelde, herinner ik me woord voor woord - een vrome leugen, natuurlijk. Maar ik ben in ieder geval niet vergeten hoe hij als een lichtvoetige potsenmaker zijn machtige wapen hanteerde: zijn drie toen gepubliceerde bundels die hij als een antenne boven het hoofd hield en naar de vergramde kosmos richtte. Om de signalen op te vangen die onophoudend door donder en bliksem werden doorgestraald. Om te verhinderen dat hijzelf stolde tot een zuil van dichterlijk zout, verplaatste hij zich voortdurend. De dichter als beweeglijk element. En toch kwam hij, de iele clown die in hem woont, zijn nest niet uit. Begrijpelijk, want een dichter die ook vrijbuiter is, moet op zijn hoede zijn voor wat in de wolken schuilt, vooral als ze zwanger zijn van zwartgalligheid en onrecht.
Rechtvaardigt dit betoog Peters opname in een kapersorde als die van de vossenstaart? Ik heb daar lang en diep over nagedacht - een half leugentje om bestwil. Te oordelen naar het aantal gedichten waarin een vos langskomt, had hij allang erevoorzitter kunnen zijn. Ik heb de vossenwoorden niet geteld, maar alleen al in de bundel Santander. Ontboezemingen in het vossenvel (2001) laten zoveel vossen