Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd51Stekene, 5 januari 1975 Maurice Nonneman aan Theo Penneman
Geachte Heer Penneman, Ik hou er nogmaals aan U te bedanken voor het uittreksel van uw studie ‘Toverij in het Land van Waas’, waarin U uwe bevindingen mededeelt betreffende de zaak Jan Van Steene.Ga naar eind1. Sommige gegevens waren mij onbekend. Ik werk regelmatig mee aan het Gemeentelijk Informatieblad van Stekene. Ik heb het inzicht deze ongekende gegevens bekend te maken, ik zal niet nalaten de bron bekend te maken en uw naam te citeren. Ik neem deze gelegenheid te baat U en uw gezin de beste wensen van geluk en voorspoed aan te bieden voor het nieuwe jaar. In mij leeft nog voort de goede kontakten en de vriendelijke omgang die wij verleden jaar hadden. De reden van dit schrijven heeft als oorzaak, daar U eveneens vossejager bent, de publicatie te laten kennen indien U deze nog niet weet van de Heer L. Peeters (gekend uit zijn studiën over Madoc in de Leuvense Bijdragen, en de Spektator, tijdschrift voor Neerlandistiek, jaargang 3 1973-1974 no 3 blz. 158-179 en no 5 blz. 347-369) over: Historiciteit en Chronologie en Van den Vos Reinaarde. Deze heer is lector aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Deze studie treedt volledig 100% mijn stelling bij (zonder dit te vermelden) Willem van Baudeloo als dichter van de Reinaart, met de Abdij als middenpunt van het | |
[pagina 311]
| |
epos, hij aanvaardt het Grafelijk Hof met Margareta van Constantinopel als opdrachtgeefster en Willem van Baudeloo haar klerk enz. Deze stelling verkondig ik reeds door geschriften, zie Kemseke ook Reinaertland, Stekene voor 1600Ga naar eind2. en andere en bij middel van een tiental tentoonstellingen in het land van Waas en het Antwerpse. Ik heb deze heer geschreven en wacht af. Daar dit tijdschrift moeilijk te bekomen is ben ik bereid, indien U hiervoor belangstelling hebt, U mijn exemplaren een 14 tal dagen te lenen. Ik heb de Heer Stoop hiervan op de hoogte gebracht, die van deze studie fotocopijen heeft laten maken voor de Bibliotheek van Sint Niklaas. Ik wou U voorstellen eens nader kennis te komen maken in GroeneputteGa naar eind3. te Stekene, het zal voor U zeker een veropenbaring en een totale verrassing zijn wat betreft de Reinaert. Uw echtgenote mag U gerust vergezellen, mijn echtgenote is een goede en gastvrije vrouw. In afwachting hieromtrent iets verder te vernemen bied ik U, Geachte Heer Penneman, mijn hoogachting en tevens mijn beleefde groeten. Maurice Nonneman
Bewaarplaats: kopie in collectie Rik van Daele.
Context: In de jaren 1960-1970 kwam de Boudelo-abdij voor het eerst scherp naar voren in de Reynaertstudie (hoewel vroeger ook Napoleon de Pauw en Isidoor Teirlinck terloops Boudelo in verband brachten met de eerste Reynaert). De eerste aanzet werd hiertoe ontegensprekelijk gegeven door Maurice Nonneman (1907-1979), die zich inspireerde op wat prof. Frank Baur aan zijn studenten meedeelde. Nonneman publiceerde zijn bevindingen in kleinere bijdragen, interviews en in de in noot 2 genoemde publicaties. Door het lokale karakter van de publicaties is het niet helemaal zeker dat Peeters deze studies kende. De stellingen van M. Nonneman, H. Heyse en L. Peeters werden recent verder uitgewerkt door Rik van Daele in: De robotfoto van de Reynaertdichter. Bricoleren met de overgeleverde wrakstukken: ‘cisterciënzers’, ‘grafelijke hof’ en ‘Reynaertmaterie’, in: Tiecelijn, 18 (2005), p. 179-205. |
|