Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd11Utrecht, 26 december 1907 J.W. Muller aan Stijn Streuvels Zeer geachte Heer Lateur, Uw beide brieven van 15 en 28 Nov. heb ik schandelijk lang onbeantwoord gelaten. Toch waren ze mij bijzonder aangenaam, als blijken dat Gij mijne critiek zonder spijt of wrevel gelezen hadt. Maar de maand December is druk geweest: examens en colleges, een aanstaande verhuizing, en nog een zaak, die in nauw verband met den Reinaert en dus ook met Uw arbeid staat, hebben mijn tijd in beslag genomen. Zoo ben ik er eerst dezer dagen, in de vacantie (‘oorlof’ of ‘verlof’, als Gij Vlamingen nog zoo schoon zegt), toe gekomen, Uw herziene bewerking door te lezen. Natuurlijk heb ik met blijdschap en voldoening gezien, dat Gij zoo goed als altijd aan mijne wenken en wenschen gevolg gegeven hebt; ook dat Gij terzelfder tijd Uw arbeid op menige plaats uit eigen beweging herzien (en m.i. bijna altijd verbeterd) | |
[pagina 253]
| |
hebt. Moeilijk blijft het middeleeuwsche termen (uit het rechtswezen enz.) op juiste en toch niet schoolsche wijze weer te geven: een uitdrukking als ‘rechtszekerheid’ b.v. behoort m.i. wel in een woordenboek (en in mijne verklaring van het Mnl.), maar eigenlijk niet in Uw Vlaamsch-Nederlandsch thuis; waar het detoneert, maar wat te doen? Naar Gij mij verzocht het nog eens na te zien en dan aan den heer Veen te zenden, heb ik mij veroorloofd op enkele plaatsen, waar mij dit wenschelijk scheen iets in Uwe gewijzigde bewoording te veranderen of te schrappen, soms ook de lezing te herstellen; de eindbeslissing blijft natuurlijk aan U: Gij ziet bij de correctie mijne wijzigingen aanstonds ook enkele op- en aanmerkingen, voor U bestemd (en daarom omgehaald, opdat de zetter ze niet zette). Zoo zou ik dus Uw doorschoten ex. aan den heer V. kunnen zenden, en in deze vacantie zelf mijne inleiding schrijven; en tevens den heer Wierink (wiens teekeningen ik onlangs te Amsterdam met belangstelling en waardering gezien heb) de beste redactie, spelling enz. aangeven van enkele plaatsen uit het origineel, die hij onder zijne platen gedrukt (of liever: geteekend) wenscht te zien! Maar - intusschen heeft zich iets voorgedaan, dat het, althans voor mij en mij dunkt ook voor U, gewenscht maakt met de uitgave nog wat te dralen. Er is iets gevonden, van hoog belang voor den tekst van onzen Reinaert: ik mag, uit achting voor den vinder, mij nog niet nader daarover uitlaten en moet U derhalve ook verzoeken hierover een strikt stilzwijgen te bewaren, totdat ik (naar ik hoop over eenige weken) in de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden (misschien ook in de Vlaamsche Academie, waar ik U dan misschien persoonlijk zou ontmoeten?) hierover eene mededeeling in 't openbaer kan en mag doen.Ga naar eind1. Nu acht ik 't ongewenscht, dat Gij Uw bewerking laat zetten en afdrukken, alvorens kennis te nemen van het nieuw gevonden, dat (ik herhaal het) van grooten invloed kan zijn. Weliswaar zou dit een zeker verdrietige nieuwe herziening van U eischen, maar Gij zult dit toch stellig gaarne doen wanneer Uw werk daardoor ‘up to date’ wierd, terwijl 't anders aanstonds na de verschijning wellicht op menig punt verouderd zou zijn. In allen gevalle, ik kan mijne inleiding nu niet, althans niet geheel, schrijven voordat die nieuwe vondst openbaar gemaakt is. Over een maand of drie wellicht zal ik 't kunnen doen; doch dit hangt ook niet van mij af. Een en ander is verdrietig voor U, die nu juist Uw werk herzien hebt, en voor de heren Veen en Wierink, die zeker vooruit willen. Toch zult Gij 't, naar ik vertrouw, met mij eens zijn dat onverwijld afdrukken thans in niemands belang, uitstel daarentegen geraden is. Wilt Gij dit den heer Veen mededeelen? Of wilt Gij dat ik het doe; ik ben bereid. Het spijt mij dat ik zoo in raadselen moet spreken; ook dat mogelijk de gevolgen der nieuwe vondst niet zóó groot zijn als ik nu toch reden heb te vermoeden. Hoe 't zij, Gij wilt er wel met niemand over spreken (dan eventueel met den heer Veen, voor zoover dit strikt noodig is): voor den vinder en voor mij zou een ontijdige bekendmaking zeer onaangenaam zijn. In afwachting van Uw antwoord, met vriendelijke dank voor Uw zeer gewaardeerde brieven en met mijne beste Nieuwjaarswenschen voor U en voor Uw werk, Gaarne hoogachtend, Uw dienstwillige J.W. Muller
Publicatie: De vos en het Lijsternest, (zie brief 10), p. 235-237. | |
[pagina 254]
| |
Bewaarplaats: AMVC-Letterenhuis, map M 891/B2, 126736/1a. |
|