Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd5Leiden, 2 juli 1895 J.W. Muller aan Leonard Willems
Zeer geachte Heer, Verschillende bezigheden hebben mij tot dusverre verhinderd te doen wat ik thans - laat, maar daarom niet minder van harte - doe: U ten vriendelijkste dank zeggen voor de toezending Uwer ‘Etude sur l'Ysengrinus’. Juist schreef ik een briefje aan mijn collega De VreeseGa naar eind1. om te vernemen hoe en waer ik Uw geschrift, waervan ik had gehoord, zou kunnen mechtig worden toen Uw welkome bezending door de post bezorgd werd: ik behoef U dus niet meer te verzekeren van mijne belangstelling! Trouwens, al loochent Reinaert ook zijne verwantschap met Isengrijn, mij is een ‘Isengrinianum’ eene gewenschte bijdrage tot mijne verzameling ‘Reinaerdiana’, die zoetjes aan aerdig aanwast. Wat nu den inhoud aangaat, niet alleen zal ik mij wel wachten daerover nu, na een vluchtige inzage, een oordeel uit te spreken; maar ik vrees dat ik ook na gezette | |
[pagina 244]
| |
J.W. Muller (in 1902)
| |
[pagina 245]
| |
lezing nauwelijks eene zelfstandige meening zal hebben over een onderwerp dat zoozeer ingrijpt in de Middeleeuwsche geschiedenis van Vlaanderen, in de Middeleeuwsch-Latijnsche letterkunde enz. Ik zal het mij echter tot eene eer en tot een plicht der erkentelijkheid rekenen Uw geschrift aan te kondigen en het zoodoende in Noord-Nederland meer bekend te maken. Tegelijk hiermede schrijf ik aan de Redactie van het Museum,Ga naar eind2. die mij mijn verzoek zeker wel zal toestaen, tenzij zij temet reeds een ex. ontvangen en aan een ander ter recensie gezonden mocht hebben. Is dit laatste niet het geval, dan hoop ik Uw boek - na de weldra beginnende vacantie - ter hand te nemen. Het is mij aangenaam U hiernevens een ex. van mijn opstellen Taal en LetterenGa naar eind3. en ook van het no. van het Museum te kunnen toezenden. Zeer zeker herinner ik mij U te G. ontmoet te hebben; en wel bepaaldelijk ook op den avond na het groote banket, toen U mij, kalmen Hollander, op straat deelgenoot maakte van Uwe stoute droomen over de hereeniging van Noord en Zuid; droomen, die ik, nuchter en bezadigd maar toch met een warm hart voor de Nederlanden, helaas alleen illusiën kon noemen. Mocht U weer eens te Leiden komen dan houd ik mij zeer aanbevolen voor een bezoek: mijn huis staet dicht bij dat van Prof. Kern,Ga naar eind4. U welbekend. Met herhaalden dank voor Uw onverwachte, schoone gave, en met beleefde groeten, gaarne Uw dienstwillige J.W. Muller
Bewaarplaats: AMVC-Letterenhuis, map 891/B, 59370/511.
Context: Tussen de Nederlandse hoogleraar en Reynaertspecialist J.W. Muller en de Vlaamse advocaat, voorman en reynaerdist Leonard Willems ontstond een groot respect en diepe waardering, wat uitmondde in een intense briefwisseling. Muller publiceerde zijn Reynaertproefschrift - het eerste in de geschiedenis - in 1884 (De oude en de jongere bewerking van den Reinaert). In 1895 publiceerde Willems zijn Etude sur l'Ysengrinus (Gent, Librairie Engelcke; Université de Gand. Recueil de travaux publiés par la Fac. de Philosophie et Lettres, 13), waarin hij het werk dateert in 1152. |
|