Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
2Gent, 13 april 1837 Jan Frans Willems aan Jacob Grimm
Myn heer en zeer geachte Vriend, Ik heb aen den boekhandelaer Marcus te Bonn een exemplaer voor U afgezonden van het Iste Nummer van myn Belgisch Museum, en hem ook lastgegeven de twee eerste stukken van des heeren BormansGa naar eind1. Notae in Reinardum vulpem UE over tezenden. Heb dank voor uwe aenmerkingenGa naar eind2. wegens myne uitgave van Reinaert de Vos (dezen titel heb ik behouden om dat dien hiertelande altyd populair geweest is). Ik zie met verlangen uw Artikel over dat boek te gemoet, en zal van hetzelve zeer waerschynlyk gebruik maken in een der volgende afleveringen van het B. Museum, waerin ik nog een paer oude Reinaerdien in versen zal mededeelen, door my onlangs gevonden.Ga naar eind3. Het spyt my zeer uit uwen brief te vernemen dat Gy nog niet overtuigd zyt van het in wezen zyn eens Vlaemschen Reinaerts omtrent het jaer 1170. Ik vermeende nogtans dat dit nu ten minste zoo goed kan worden aengenomen als men B.V. aennemen kan dat Glichsenaeres ReinhartGa naar eind4. omtrent dien tyd bestond. Wanneer zooveel waerschynlykheden zich vereenigen, dan mag men de zaek zonder gewichtige redenen niet wel meer betwyfelen. Gaerne wil ik den dichter Willem als maker van het eerste gedeelte aen het hoofd laten figureeren; doch dan moet men ook zyne verklaring, als zoude hy naer fransche gedichten gearbeid hebben, of voor een fictie houden (als meer gebeurd is, en waervan men een voorbeeld in Heinrek van AlkmaerGa naar eind5. aentreft, wiens zeggen, dat hy naer het fransche rymde, zeer zeker valsch is) of voor een toevoegsel van lateren tyd beschouwen. Ongetwyfeld verschild de tael van het Comburgsche M.S. zeer weinig van Maerlants schryfwyze; doch ook de tael van Maerlant verschilt weinig of niet van die welke men in oudere charters ontmoet, met name in de keure van Brussel des jaers 1229. Daer men tot laet in de 14e eeuw schier nog dezelfde schryfwyze behield, als welke men in de 13e gebruikte, zoo kan men vermoeden dat ook 80 à 100 jaren vóór Maerlant ons vlaemsch reeds zeer gefixeerd zich voordeed. De franschen weten nog niet wel of Marie de france tot de 12e of tot de 13e eeuw behoore en het is bekend, dat het provencaelsch byna drie eeuwen lang hetzelfde gebleven is. Maerlant spreekt van 5 à 6 dichters die hem vóórgegaen zyn, en ten minste van 10 oudere gedichten. Hoe meer ik de in myn boek herdrukte branche de Renart uit het midden der 13e eeuw met den Reinaert vergelyke, hoe meer ik overtuigd ben dat de laetste ouder en oorspronglyker is (zelfs onaengezien het woord Willecome en de vertaelde versen aengewezen bl XLII der inleiding). | |
[pagina 238]
| |
Indien gy my objecteert hoe het toch mogelyk zy dat een zoo fraei, gedicht reeds 100 jaren vóór Maerlant kan hebben geschreven zyn, dan vraeg ik u op myne beurt hoe het toch mogelyk zy, dat de Reinaert naer het fr. vertaeld zy, daer er by al de bekende fransche trouveres geen enkel spoor te vinden is van eenen Renart bevattende hetgeen de Vlaemsche Reinaert bevat? De een of andere branche-schryver zou er toch iets van geweten hebben. Zy kennen slechts Perrot de St Cloud, en niemand weet van een zoo voortreffelyk gedicht! Ik zal ook uwe aendacht verzoeken op hetgene door my bygebracht is omtrent de Stage van Steen (zeer zeker uit Vlaenderen en uit de 12e eeuw) de Sage van den oosterschen koning Nobel lion en van zynen zoon Nobiliter den naem Cortois, in geen der fransche branches bewaerd, myne verklaring van Cuwaert, enz. Kan men, na dit alles, nog denken dat de Reinaert eene vertaling naer het fransch zy? Intusschen wil ik niet loochenen dat de text van 1170 vermoedelyk niet geheel overeenkwam met dien van het Comburgsche afschrift. Maerlant heeft ons geleerd dat men Reinaert dikwyls zeer oneerbiedig behandelde, en in geen land ter wereld verschillen de handschriften van een zelfde gedicht meer dan in Vlaenderen. Prof. Bormans heeft den Reinaert sedert zes maenden vers voor vers bestudeerd, vergeleken, en op allerlei wyzen getoetst. Hy zal van zyne bevindingen verslag doen in den Messager des arts. Hy zegt my een vasten regel van de versificatie onzer oude dichters gevonden te hebben, en dat hy meer dan 6000 regels by Melis Stoke, Maerlant, de door HoffmannGa naar eind6. en my gepubliceerde stukken enz, deels door de varianten, deels door de tael- of schryffeilen, hersteld heeft. Gy ziet dat men hier te lande lust in de poezy onzer voorvaderen begint te krygen. Ook de heer BlommaertGa naar eind7. heeft op dit oogenblik het oude gedicht van den Trojaenschen oorlog onder de pers. Ten aenzien van het schryven Weten gaen, Weten vechten (Huyd. op Stoke II.330)Ga naar eind8. kan ik u geen enkel ander voorbeeld opgeven. In ruim 100,000 versen der 13e-15e eeuw welke ik uit MSS. overgeschreven heb, trof ik nimmer dit woord aen, zoo min als in al wat ik elders van die tyden gelezen heb. Indien er Wemten, instede van Weten stond, dan zou ik zeer goed kunnen aennemen dat het eene samentrekking van Wi moeten zy (Dergelyke verkortingen in de uitspraek zyn hier niet vreemd); doch nu weet ik er geene verklaring voor. Aen heeten (oudtyds ook beloven kan toch niet wel gedacht worden, (en dus Wi heten) in welken zin het beteekenen zoude, Nous nous proposons, wy stellen ons voor? N.B dat slechts dit weten in den Walewein alleen voorkomt. Het is toch zonderling dat een zoo menigvuldigmael gebruikte uitdrukking, als die van laet ons of wi moeten in geen ander MS. door Weten vervangen wordt. Prof. MeyerGa naar eind9. te groningen heeft eene evangelieharmonie in Vlaemsch prosa uitgegeven. De text is zeer belangryk om de tael en schryfwyze en zeker 60 à 80 jaren ouder dan Maerlant. Dit boek verdient door U gelezen en beoordeeld te worden. Uit myn Belgisch Museum zult gy zien wat ik door Nederland Nederduitsch enz versta, en hoeverre zich, volgens my, onze nu belgische, natie zich uitstreckte, weshalve myn gezegde omtrent het Niebel lied minder vreemd luidt dan men by het eerste inzien gelooven zoude. Komt Gy dit jaer niet eens naer Vlaenderen over? Zoo ja, dan logeert gy nergens anders dan by my en verblyft gy eenige dagen te gent hartelyk Willems | |
[pagina 239]
| |
Publicatie: Ada Deprez en Marcel De Smedt, Drie nieuwe brieven van Jan Frans Willems aan Jacob Grimm (1836-1837), in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, (1990), afl. 1, (overdruk) p. 16-19. Verdere toelichtingen in deze publicatie.
Context: Willems was in 1835 opnieuw in ere hersteld en kon zijn Antwerpse functie in het Gentse heropnemen. Hij werd door de koning benoemd als lid van de Commissie van Oudheiden Geschiedkunde. In 1836 publiceerde hij zowel een uitgave van de Reynaert als een uitgave van de rijmkroniek van Jan van Heelu over de slag van Woeringen. |
|