Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
‘[Brievenuitgave]’1Eeklo, 7 september, 1834 Jan Frans Willems aan Jeronimo de Vries
Beste lieve vriend, Ik zou reeds vroeger op uwe vriendelijke letteren van den 21 Juni jl. U geantwoord hebben; doch korte dagen daarna en gedurende meer dan twee maanden lang hebben wij hier in zoodanige bedroevende omstandigheden gezeten, dat mij alle lust tot schrijven ontbrak. De kleine Mimi, te Eekloo geboren, een alleraardigst, allerliefst meisje, het grootste vermaak van mijne (sedert de omwenteling en onze ballingschap) altijd treurende vrouw, is na een ziekte van eene maand, ten gevolge van mazelen en kinkhoest gestorven. Van dezelfde ziekte, gepaard met hevige stuipen (convulsiën), lag toen ook mijn oudste zoontje, August, allerhevigst ziek, en het heeft God behaagd mij ook hem, nu heden veertien dagen, te ontnemen. Hij was pas zeven jaren, een lieve hupsche jongen, die zooveel beloofde en zoo allerbraafst en liefgetal in al zijn doen was! Vooral dit laatste verlies heeft mijne vrouw en mij menigen traan, menigen droeven nacht gekost. Mijne goede beste gade is er nog ziek van, en zoo wij nog lang hier in dit ellendige Eekloo verre van alle onze vrienden en nabestaanden moeten blijven doorbrengen, dan vreeze ik zeer, dat zij nimmer recht gezond worde. Voor het overige gaat het ons wel. Ik heb U geen exemplaar van mijne verhandeling over de vloeken toegezonden, dewijl mij SerrureGa naar eind1. beloofd had, dat hij, bij de verzending der Gentsche Letteroefeningen, U de geheele drie nummers van dezelve, waarin die verhandeling staat, zou hebben doen geworden; weshalve Gij veel meer dan de anderen zoudt hebben gehad. Nu verneem ik, dat hij nog geen gelegenheid gehad heeft om de verzending te doen, en hij heeft mij dus het exempl. der 3 nummers ter hand gesteld. Hoe wilt Gij dat ik U daarvan de toezending doe? Ik kan slechts kleine pakjes naar Zeeland overkrijgen. Vaart er geen Amsterdamsche schipper op Vlissingen of Middelburg? Geef mij het adres op, en zend mij bij die gelegenheid ook het exemplaar van Wiselius' Gedichten,Ga naar eind2. dat zijn Ed. aan U heeft ter hand gesteld voor mij, naar hij mij schrijft. Hier nevens ontvangt Gij een exemplaar van mijnen Reinaert en een voor Potgieter en Schreuder.Ga naar eind3. Op het laatste verzoek ik U het adres te stellen. Naar ik hoor bezit de 2e klasse des Instituuts,Ga naar eind4. uit de boekerij van Ten Brouke Hoeckstra een compleeten Reinaert. Zoudt Gij nu niet kunnen verkrijgen, dat men mij denzelven mededeelde? Ik zou den oorspronkelijken tekst met mijne vertaling van het geheel, noten en ophelderingen, uitgeven. Daarentegen ben ik ook bereid uit mijnen voorraad van HSS. zoodanige communicatie te doen als men verlangen mag. Serrure verlangt eene kopij te hebben van BilderdijksGa naar eind5. afschrift des gedichts over den Grimbergschen oorlog,Ga naar eind6. door de klasse aangekocht te 's Hage voor omtrent 60 gulden; want hij bezit een ander exemplaar en heeft eene uitgave voorbereid. Hij zou die kopij 50 of 60 gulden betalen. Zie of Gij daarvoor een afschrijver vinden kunt en weet het mij te zeggen. Uit de dagbladen zult Gij gezien hebben, dat het Belgische Gouvernement mij wederom tot de Commissie der historie benoemd heeft. De Van HeeluGa naar eind7. gaat op de pers en binnen een paar dagen ga ik, op kosten des gouvernements, daarvoor eene reis doen naar Keulen en Woeringen, ten einde eenige charters op te sporen, die bij de uitgave dienen zullen. Ware de heer De JongeGa naar eind8. niet zoo verschrikkelijk anti-Belgisch-gezind, ik zou zijn Ed. verzocht hebben mij de noten van Van WijnGa naar eind9. over | |
[pagina 236]
| |
het gedicht van den slag van Woeringen mede te deelen; doch nu durf ik het niet wagen. Zijn Ed. (aan wien ik ook een Reinaert zende) zou nochtans moeten bedenken, dat de Republiek der letteren niets met omwentelingen of scheidingen te doen heeft, en dat het, voor het algemeen, van belang is, dat de Van Heelu goed te voorschijn kome. Men heeft mij ook benoemd tot beoordeelaar van de prijsverzen door het gouvernement tegen de SeptemberfeestenGa naar eind10. uitgeschreven. 32 Vlaamsche dichten concurreeren. Schoon ik moeite gedaan heb om mij daarvan te verschoonen, zoo zie ik nochtans de noodzakelijkheid in mijne benoeming aan te nemen. De heeren GeelhandGa naar eind11. raden het mij sterk af; doch zij zijn door hunne fortuin volkomen onafhankelijk, en indien ik weiger, vreeze ik zeer mijne demissie te ontvangen. Mon oncle leeft nog en heeft ons alle jaren bezocht. Nicht Buelens is getrouwd en heeft reeds een kind. Beide wonen te Antwerpen. Noch zij noch wij zullen nimmer vergeten de genoegelijke dagen, die wij met U en de uwen hebben doorgebracht. Groet uwe kinderen en al mijne vrienden hartelijk van mij en wees verzekerd, dat ik nimmer zal ophouden te zijn Uw hartelijke vriend, J.F.W.
Publicatie: Max Rooses, Brieven van Jan Frans Willems aan Jer. de Vries, K.A. Vervier, E.J. Potgieter, F.H. Mertens, J.B. David, enz., Gent, Boekhandel van Willem Rogghé, 1874, p. 132-134.
Context: Jan Frans Willems werd in januari 1831 door het Belgische staatsbestuur naar het verafgelegen en financieel onaantrekkelijke Eeklo verbannen. Voorheen had hij een lucratieve functie als ontvanger der registratie van burgerlijke akten te Antwerpen, nu leed hij zwaar inkomstenverlies en leefde hij afgescheiden van zijn vrienden en zijn bibliotheek. In Eeklo voltooide hij zijn moderne Reynaertbewerking. Ze werd gedrukt bij de locale drukker Van Han en Zoon. De inleiding is een strijdende oproep om de Vlaamse letteren en cultuur te bestuderen en cultiveren. |
|