Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
artikel■ Jan de Putter
| |
[pagina 213]
| |
benadering van literaire teksten is minder functioneel historisch dan in eerdere studies. Nergens is dat duidelijker dan in zijn analyse van de Reynaert. | |
Water bij de wijnVan Oostrom leest de Reynaert als een meerduidig verhaal met een hoofdpersoon die onze sympathie opwekt. Constituerend voor deze nieuwe visie op Reynaert is een grensverleggend artikel van de Gentse literatuurhistoricus Jo Reynaert geweest. In Botsaerts verbijstering wees hij erop dat in de Reynaert onze sympathie niet uitgaat naar de slachtoffers, maar dat we sympathiseren met de vos.Ga naar eind4. Voor Van Oostrom zijn in de fictionele wereld van de vos goed en kwaad, mooi en lelijk niet meer van elkaar te onderscheiden. Dat heeft de Reynaert gemeen met Richard III van Shakespeare, Under Milkwood van Dylan Thomas en de middeleeuwse Tristan. De Reynaert is een satire waarin de dichter zijn morele verontwaardiging heeft omgesmeed in destructieve humor. Zijn werk geeft een ontluisterende blik op mens en macht. ‘Hoe het recht zijn loop (niet) krijgt is voor hem niet slechts decor en vehikel van zijn verhaal, maar ook het verhaal zelf.’ (Stemmen op schrift - SOS, p. 499). Het recht kende de dichter Willem ongetwijfeld uit de praktijk, mogelijk als taalman, een middeleeuwse advocaat. Met zijn pen, zijn humor en zijn taal laat Willem ons kennis maken met de zwarte kanten van het mens-zijn. Hij is een eenling, een onverwachte komeet aan het firmament van de Nederlandse letteren, die zijn publiek verbluft achterlaat. En de moderne onderzoeker, want op de keper beschouwd, onttrekt de Reynaert zich nog steeds aan categorisering, duiding en contextualisering. Zelf zegt Van Oostrom daarover in een interview in het Reformatorisch Dagblad van 1 maart: Neem de Reinaert, ik heb een manmoedige poging gedaan om hem te plaatsen, maar het blijft gebrekkig in verhouding tot de hele wereld die je erachter vermoedt. Het is typisch een tekst die ontzettend veel te maken heeft met een bepaalde omgeving, maar er is zo'n gat in onze kennis dat je maar beter een andere weg kunt bewandelen en de tekst laten spreken - en wat dat betreft heeft de Reinaert óók veel te bieden. Als je met de blik van vandaag kijkt, moet je zeggen: de Reinaert is toch het werk dat het meest beantwoordt aan wat we vandaag van literatuur verwachten. Er valt zeker veel voor te zeggen om de aantrekkingskracht van de Reynaert te zoeken in de ‘moderniteit’ van het verhaal. De Reynaert moet het hebben van het conflict, de emoties en de dramatiek. Meer nog dan de hechte structuur, de humor of de stijl bestaat de grootsheid van de tekst eruit dat nergens water bij wijn is gedaan, maar de tekst altijd ad fundum gaat, schrijft Van Oostrom. Zijn interpretatie van het slot is echter in dit verband merkwaardig, want juist in het slot lijkt de dichter wél water bij de wijn te doen. Van Oostrom onderschrijft de opvatting van Rik van Daele niet, dat aan het einde de hofwereld ophoudt te bestaan, maar stelt dat aan het einde het proces tegen Reynaert formeel afgerond wordt door Firapeel. Uit oogpunt van de moderne smaak is het misschien jammer dat de kaalslag minder definitief gemaakt is, het maakte wel vervolgverhalen mogelijk. In zijn recensie in Vrij Nederland merkte Pleij terecht | |
[pagina 214]
| |
op dat zo gelezen het verhaal nog even ‘napruttelt’ in de slotverzen.Ga naar eind5. Daar helpt geen Firapeel meer aan, schrijft Van Oostrom, en middeleeuwse toehoorders die opgelucht ademhaalden, hadden Willem slecht begrepen (SOS, p. 488). Ik moet bekennen dat ik even moest slikken toen ik zijn parafrase van mijn opvattingen over het slot las. Ik geloof namelijk dat het publiek wel opgelucht adem kon halen. In de paragraaf over het slot speel ik een klein bijrolletje: ‘ontdekker’ van de rechtshistorische achtergrond van het slot. Op zich is die vermelding een bekroning van mijn omgang met Van Oostroms wetenschappellijk gedachtegoed, maar dat Firapeel formeel een einde maakt aan het proces tegen Reynaert is bepaald geen ‘loepzuivere’ parafrase van wat ik geschreven heb. Met openheid van geest heeft Van Oostrom dit echter onmiddellijk gecorrigeerd op de flankerende website. Daar valt te lezen dat Firapeel een allesvernietigende vete tussen de koning en zijn baronnen weet te bezweren.Ga naar eind6. De implicatie daarvan is dat in het slot de dichter nu juist geen water bij de wijn doet. Firapeel helpt wel degelijk. Deze lezing van het slot opent de mogelijkheid om de Reynaert in zijn context te plaatsen en zo het gat in onze kennis te dichten. | |
De verzoening‘De Middeleeuwen zijn anders’, om de gevleugelde woorden van Jef Janssens te herhalen. Er kan niet genoeg benadrukt worden dat de context anders is dan die van een moderne roman. Een rechtshistorische lezing van het slot maakt het mogelijk de Reynaert te verbinden met zijn historische context. Anders dan in een modern proces, waar bestraffing van de misdaad het hoofddoel is, streefde men in de dertiende eeuw naar verzoening van dader en slachtoffer. Het gaat er dus niet om dat de vos aan het einde van het verhaal bestraft wordt, maar of de vrede hersteld is aan het hof. Doel van een hofdag is om pays te maken door recht te spreken.Ga naar eind7. Van Oostroms opmerking dat Firapeel formeel het proces beëindigt, geeft dan ook niet goed de middeleeuwse rechtsgang weer. Firapeel zorgt niet voor de formele beëindiging van het proces tegen de vos, maar brengt een vrijwillige verzoening tot stand tussen de koning en zijn baronnen. Bij de zoen tussen Nobel en zijn baronnen is de vos zelf niet eens als partij betrokken. Een zoen is een buitengerechtelijke procedure die het karakter heeft van een bemiddeling. Ze valt het best te vergelijken met een minnelijke schikking. Partijen willen elkaar recht doen zonder dat er recht gesproken wordt. Strikt genomen was het proces tegen Reynaert afgesloten met zijn veroordeling. Daarna was de vorst vrij het vonnis ten uitvoer te brengen. De vorst besluit echter genade te verlenen in ruil voor een niet-bestaande schat. In moderne ogen is het aanvaarden van een som geld in ruil voor genade corruptie. In middeleeuwse ogen was het aanvaarden van een schat in ruil voor genade beslist niet onrechtmatig. Het was zelfs regel.Ga naar eind8. Deel van de verzoening is echter ook Reynaerts ‘onthulling’ dat Bruun, Isegrim en Tibeert een samenzwering tegen de koning beraamden. Door de verzoening met Reynaert geraakt de koning in veeten ende in ongheval (vers 2171) met zijn baronnen. De gevangenneming en mishandeling van Bruun en Isegrim op instigatie van de vos zijn wel onrechtmatig. Wanneer de koning beseft dat hij bedrogen is door de vos, slaakt hij een vreselijke kreet. Zijn vrienden, in de middeleeuwen betekende dat bondgenoten, de wolf en de beer, heeft hij verloren. Van Oostrom interpreteert die | |
[pagina 215]
| |
kreet als een oerschreeuw, waarmee de dichter duidelijk maakt dat achter een dun laagje beschaving uiteindelijk een morele jungle schuil gaat. Die opvatting is gangbaar in het Reynaertonderzoek, maar Van Oostrom verwijst ook naar een artikel van Stephen D. White, waar echter iets heel anders staat. White wijst het idee af dat vorstelijke woede een teken van psychische instabiliteit of een primitieve emotie is, maar ziet die woede juist als een oproep van de vorst om een einde te maken aan de vernederende toestand waarin hij zich bevindt.Ga naar eind9. Anders is het voor hem beter te sterven dan te schande gemaakt worden. Firapeel weet echter hoe de koning uit deze netelige toestand kan komen. Hij stelt voor dat koning Nobel zich verzoent met zijn baronnen en dat ze daarna gezamenlijk de achtervolging op Reynaert zullen inzetten om wraak te nemen. De zoen die Firapeel bewerkstelligt, is een hoofse oplossing om een allesvernietigende vete tussen de vorst en zijn baronnen te bezweren. Bruun en Isegrim krijgen als genoegdoening, naast de huid van Belijn en zijn magen, een vooraanstaande positie aan het hof, waardoor de koning zijn eer kan bewaren. Namens de koning voert hij de onderhandelingen met Bruun en Isegrim. Het lijkt alsof in de slotverzen de luipaard de regie van de koning heeft overgenomen. De meeste onderzoekers (en ik behoorde daartoe) menen dat Firapeel iets anders aan de baronnen voorstelde dan hij deed aan de koning. Firapeel doet weliswaar het aanbod aan Bruun en Isegrim dat ze Reynaert en zijn geslacht mogen belagen waar en wanneer ze willen, maar een vergelijking met Reynardus Vulpes leert dat dit niet betekent dat de koning het plan laat varen om Reynaert te achtervolgen.Ga naar eind10. Verder krijgen de wolf en de beer het recht om op Belijn en zijn familie te jagen van nu toten domsdaghe, wat Van Oostrom de opmerking ontlokt dat de dieren bijbelvast waren. Andere onderzoekers hebben er een allusie op een zondeval van de dieren in gelezen. Een verwijzing naar een zondeval van de dieren is het zeker niet. De schrijver van Reynaerts historie, een bewerking uit het begin van de vijftiende eeuw, interpreteert de uitdrukking als voor eeuwig en altijd. In de Moriaen komt de uitdrukking ook voor, zonder dat er bijbelse consequenties aan verbonden kunnen worden. Waarschijnlijk is ‘van nu toten domsdaghe’ niet meer dan een staande uitdrukking voor voor eeuwig en altijd.Ga naar eind11. Bruun en Isegrim kunnen zich in dit voorstel vinden en gaan naar de koning om ‘pays’ te maken. Dergelijke bemiddelingspogingen in een vete tussen vorst en baronnen waren heel normaal. In het derde capittel van De historie vanden vier Heemskinderen stuurt koning Karel maar liefst drie ambassadeurs naar een opstandige vazal om een vete te verzoenen. Meer opmerkelijk is het plotse optreden van Firapeel. Misschien de meest eenvoudige verklaring is dat voor hem geen rol in de voorafgaande verzen was weggelegd. De taak van Firapeel is te bemiddelen bij verdeeldheid aan het hof. Voor een eerder optreden had de luipaard simpelweg geen gelegenheid. Van Oostrom karakteriseert hem als een spindoctor met een scheutje Raspoetin en Machiavelli, maar daarmee krijgt hij een te uitgesproken profiel. Firapeel is meer zoals Jean-Luc Dehaene een loodgieter. Zijn adagium: ‘een probleem moet je pas oplossen als het zich stelt’, verklaart het plotse optreden van Firapeel. | |
Wie de klappen ontvangt, is belachelijkFirapeel herstelt de rechtsorde zodat koning Nobel er zonder kleerscheuren afkomt. | |
[pagina 216]
| |
Een verzoening aan het eind is literair gezien niet onproblematisch. Waarom ondergaat de hebzuchtige vorst niet hetzelfde lot als Bruun, Isegrim en Tibeert? Uitvoerig beschrijft de dichter de mishandeling van Reynaerts slachtoffers. Het geeft Van Oostrom de indruk dat de wereld van de beesten een sadistisch universum is en dat de wreedheid typerend is voor de Reynaert. Niets is minder waar. Hoewel het voorbeeld van de Reynaert, de Franse Roman de Renart, beslist onderdoet voor het aanschouwelijk voorstellen van de wreedheden, is de tekst per se niet minder wreed. Van Oostrom meent ten onrechte dat Renart niet de bedoeling had om Brun de dood in te jagen. Waar zouden de dorpelingen anders op uit moeten zijn dan op de huid, of beter het vel, van de beer? In het Franse voorbeeld zegt Renart dat Brun nog bijna zonder priester zou zijn gestorven, als hij niet ontsnapt was (Roques, vers 713). Ook in andere teksten worden met veel plezier wreedheden beschreven. In Van Oostroms boek zijn daar meer voorbeelden van te vinden. In de Aiol wordt een frauduleuze boodschapper zo wreed aan zijn lippen - waarmee hij zijn misdaad bedreven heeft - getrokken dat zij scheuren en zijn tanden bloot komen (SOS, p. 181). Wat te denken van Maerlants commentaar wanneer de sluwe Odysseus een speer in de geopende mond van een Trojaan steekt, die er bij neervalt: ‘Wie het zou hebben gezien zou moeten lachen.’ (SOS, p. 520). In zijn plezier om wreedheid blijkt Maerlant niet onder te doen voor Willem. Wie de klappen ontvangt, is belachelijk. Deze regel geldt voor meer teksten dan alleen Van den vos Reynaerde. Het plezier om fysieke vernedering was in de middeleeuwen nog geen taboe. Zoals de historicus Groebner heeft laten zien, werd de eer bepaald door iemands fysieke integriteit. Verminking betekende in de middeleeuwen zonder meer ontering en dus spot.Ga naar eind12. In de episodes met de bodes Bruun en Tibeert weet Reynaert de lachers op zijn hand te krijgen. De bodes die Reynaert doet verminken hebben hem iets misdaan. Bruun en Tibeert zijn zijn vrienden geworden, maar weigeren honing of muizen te delen. Wanneer blijkt dat deze dieren de eed van vriendentrouw met Reynaert breken, laat de vos ze vernederen door de dorpers. Koning Nobel echter, is wel partij voor Reynaert. De verzoening van de koning met Reynaert was voor de vos geen reden om zich op hem te wreken, integendeel. De diepere reden dat Nobel ontsnapt aan de wraak van Reynaert is, zo meen ik, dat de vorst zich steeds op het laatste moment weet te beheersen. Om die reden kan de koning ontsnappen aan een vernedering door de vos. Ontering in middeleeuwse verhalen is meestal het gevolg van laakbaar, onhoofs gedrag. In de middeleeuwse literatuur heeft mishandeling zelden het karakter van zinloos geweld. | |
Willem en het hofHet zal altijd wel speculatie blijven door wie, voor wie en in wiens opdracht Van den vos Reynaerde geschreven is. Maar toch is het nuttig de interpretatie van een tekst te verbinden met een schrijver, een publiek en een opdrachtgever. Het profiel van auteur en publiek zijn een soort toetssteen voor de interpretatie. In Reynaert primair heeft Van Oostrom de mogelijkheid geopperd dat de Reynaert geschreven is voor het hof van de Vlaamse gravin. De meeste onderzoekers wijzen die mogelijkheid af, omdat het hof Franstalig zou zijn. Ook Van Oostrom is in Stemmen op schrift bijgedraaid. Hij ziet het hof nu als primair Franstalig, maar uit de receptiegetuigen concludeert hij dat het verhaal wel bekend was in de hoogste Vlaamse kringen. | |
[pagina 217]
| |
De mogelijkheid dat de Reynaert geschreven is voor het Vlaamse hof mag echter niet uitgesloten worden. Er zijn in ieder geval sporen van het gebruik van Nederlands in de directe grafelijke omgeving. Wanneer de Vlaamse graven Nederlandstaligen als gelijkwaardige partner aanspraken, wilden ze nog wel eens het Nederlands gebruiken. Zelfs in de onderhandelingen in 1299 tussen de Vlaamse en Hollandse graaf werd het Nederlands gebruikt, niettegenstaande dat de moedertaal van zowel Gwijde als Jan II het Frans was. Waarschijnlijk was de reden daarvoor dat de bij de onderhandelingen betrokken Zeeuwse adel het Frans niet machtig was. Aan een van die edelen schenkt de Vlaamse graaf gronden in de Vier Ambachten. Voor hem laat hij ook een Nederlandstalige oorkonde opstellen.Ga naar eind13. Nog opmerkelijker is een oorkonde uit 1261 die Beatrijs Augustyn ontdekt heeft in het grafelijk archief. Het is een zoenovereenkomst tussen de heer van Beveren en de gravin, in het Nederlands opgesteld door de heer van Beveren over betwiste moeren. Hoewel de gravin niet persoonlijk betrokken was bij het maken van de zoen, is het duidelijk dat haar vertegenwoordigers bij gelegenheid gebruik maakten van de taal van haar onderdanen.Ga naar eind14. Zeker lijkt het dat de voertaal bij de grafelijke rechtspraak het Nederlands was. Bekend is dat in Gent de grafelijke rechtspraak in het Nederlands plaats vond. Toen namelijk in 1289 de Franse koning tijdelijk de macht verkreeg in Vlaanderen, eiste hij dat er Frans gesproken zou worden.Ga naar eind15. Tien jaar later richten de inwoners van Damme zich in het Nederlands tot de graaf met klachten over hun baljuw.Ga naar eind16. Het Nederlands werd dus gebruikt bij de grafelijke rechtspraak, al zullen lieden die zichzelf ‘Courtois’ vonden wel het Frans hebben gebezigd. Om de taalsituatie aan het hof te begrijpen is het nuttig een onderscheid te maken tussen de hofhouding van de gravin en haar hof. De grafelijke hofhouding (de meisniede) is ongetwijfeld Franstalig geweest, maar op hofdagen kan de taal wisselend geweest zijn. De vorst riep hofdagen op verschillende plaatsen bijeen om te overleggen over bestuur en politiek en om recht te spreken. Al naar gelang van de plaats van bijeenkomst zal de voertaal wel verschillend geweest zijn. Niet alle Vlaamse edelen spraken Frans. De grafelijke klerk Diederic van Assenede heeft Floris ende Blancefloer gedicht voor den ghenen, diet Walsche niet en connen. Zou het niet kunnen dat de gravin hofdagen in het Nederlandstalige deel van haar graafschap gedichten liet voordragen in vloeiend Vlaams? Het zou een geste zijn naar diegenen, zoals de heer van Beveren, waarvan de moedertaal het Nederlands was. Willem houdt zijn publiek aan het hof een vreemde spiegel voor. Hij heeft een verhaal geschreven over een hofdag in het dierenrijk. Vreemd genoeg noemt Van Oostrom de Reynaert een satire, een hekeldicht, maar laat hij connecties met de fabelliteratuur onbesproken. Fabels en andere dierverhalen zijn exempla. Ze werden gebruikt om een politieke situatie te duiden en bespreekbaar te maken. Een traditie die teruggaat tot voor het jaar 1000. Juist Reynaertverhalen waren bijzonder geschikt om verbonden te worden met de politieke situatie. Zo verbond de Menestrel de Reims omstreeks 1270 een Reynaertverhaal met het conflict tussen de Avesnes en de Dampierres.Ga naar eind17. Het lijkt erop dat ook Willem het grote conflict van zijn tijd, de strijd tussen de Avesnes en Dampierres, niet onbesproken laat. Ook Willem heeft een bestaande fabel verbonden met de politieke werkelijkheid. Een fabel die al circuleerde over een samenzwering van een beer, een wolf en een vos tegen de leeuw, de koning der dieren, past hij toe op de Vlaamse situatie. In plaats van een verhaal over een echte samenzwering maakt hij er Reynaerts leugenverhaal van. Voor schalken, die net als Reynaert, geruchten verspreiden over samen- | |
[pagina 218]
| |
zweringen tegen de vorst, zou geen plaats moeten zijn aan het hof. De plaatsnamen suggereren dat het verhaal gericht zou kunnen zijn op edelen uit het, in de tekst weliswaar soet genoemde, maar omstreden Waasland, van wie de gravin de steun niet kon ontberen in haar strijd tegen de Avesnes. Willem schroomt niet om duidelijk te maken hoe de vrede aan het hof in tijden van oplopende spanningen moet worden bewaard. De Reynaert zou wel eens voor het eerst voorgedragen kunnen zijn op de hofdag in Gent die plaats vond in juni 1248 (in 1248 viel het pinksterweekend in juni), waar de gespannen politieke situatie het voorwerp van gesprek was. ‘Literatuur opinieert’, zoals Van Oostrom wel eens gezegd heeft, en Willem is een spraakmaker. Van Oostrom ziet Willem als een cynische buitenstaander. Hij denkt dan aan iemand die als taalman vertrouwd is geraakt met de zwarte kanten van de mens. Over literaire activiteiten van dergelijke advocaten weten we zo goed als niets. Alleen al om die reden is het voorstel van Rik van Daele om Willem te identificeren met de lekenbroeder Willem van Boudelo veel minder gratuit dan Van Oostrom meent. Het profiel van de dichter past bij dat van Willem van Boudelo. Willem van Boudelo was een convers die de belangen behartigde van de gravin int oest hende van Vlaendren. Zijn werkzaamheden waren vergelijkbaar met die van Diederic van Assenede, de schrijver van Floris ende Blancefloer. Wat Willem van Boudelo bovendien een geschikte kandidaat maakt, is dat hij namens de gravin betrokken was bij het tot stand brengen van een zoen in de Vier Ambachten. Een taak die veel weg heeft van die van Firapeel!Ga naar eind18. | |
De aantrekkingskrachtWillem is een dichter die iets te zeggen heeft, hoe vaag die uitdrukking ook mag zijn. Willem heeft geen meesterwerk geschreven dat het publiek verbluft en zwijgend achterlaat. De kracht van het werk is dat het het publiek uitdaagt vergelijkingen te maken met de eigen situatie. Bij de presentatie van Stemmen op schrift liet de Vlaamse minister Bert Anciaux zich ontvallen dat hij in zijn politieke leven wel eens een Reynaert tegenkwam. Sluwe politici als Reynaert die eloquentie combineren met oproepen tot agressiviteit zijn er. Reynaert lijkt verdacht veel op Filip Dewinter. De aantrekkingskracht van de Reynaert voor hedendaagse lezers schuilt in de toepasbaarheid van het verhaal op hedendaagse situaties. Ook voor het middeleeuwse publiek moet de literaire kracht van de Reynaert erin gelegen hebben dat het verhaal op het eigen leven betrokken kon worden. De oudste prozadruk werft lezers door te beloven dat het de lezer uit dit verhaal de subtile scalcheden die dagelics in der werelt gebruijct worden laat zien. In de veertiende eeuw prijst de Antwerpse schepenklerk Boendale de Reynaert aan als een fabel die ingewikkelde zaken helder maakt. Voor het primaire publiek dat alle toespelingen begreep, moet Willem van Boudelo geweest zijn als Holly Martins in The Third man: doing something pretty dangerous, mixing fact and fiction. Ik geloof dat daarin de grootsheid van de Reynaert bestaat: uit die vermenging van feit en fictie. De Reynaert is een tekst die toegang biedt tot een wereld waar schande en eer sleutelbegrippen zijn. De conflicten en bijbehorende emoties in de Reynaert krijgen vorm in een wereld die ver van ons afstaat. De dramatiek van het verhaal vloeit voort uit het balanceren van koning Nobel tussen wraak en verzoening. Voor mij schuilt de aantrekkingskracht van de Reynaert dan ook in de ‘historische sensatie’ | |
[pagina 219]
| |
die het verhaal teweegbrengt. Het verhaal geeft inzicht in a country that operates along entirely different lines. De Reynaert verdient geplaatst te worden tegen de achtergrond van die vreemde, achterliggende wereld. Als bij het onderzoek van de Reynaert het woord van eer centraal staat, is er nog een wereld te winnen, zoals Van Oostrom zelf ook wel beseft. |
|