Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||
■ Paul Wackers
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dyck, dat in Holland of Utrecht geschreven is en nogal inconsistent is in zijn tekstweergave). Een tweede reden om de voorkeur aan Comburg te geven is, dat het een uitgebreider slot heeft, dat naar alle waarschijnlijkheid oorspronkelijk is. Hoe gaat Poeth nu met deze problematiek om? In zijn voorwoord (p. 4) zegt hij dat zijn vertaling gemaakt is op basis van de diplomatische editie van Hellinga.Ga naar eind2. Dat helpt de lezer niet echt verder, want Hellinga bevat de tekst van alle Reynaerthandschriften die in 1952 bekend waren. Achter in het boek (p. 124-127) gaat Poeth opnieuw op de kwestie in. Hij geeft aan dat de Delta-editie (zie noot 1) zich baseert op Comburg en formuleert dan kritiek op die keuze. Hij laat zien dat in de proloog de tekst van Comburg een aantal zeer problematische plaatsen heeft, waar Dyck steeds een zinvollere lezing biedt. (Dit wordt door alle onderzoekers eveneens erkend. Alle recente edities op basis van Comburg kennen een aantal ingrepen in de proloog.) Poeth leidt daaruit af dat men voor de hele tekst de twee handschriften moet vergelijken en nu eens voor het ene en dan weer voor het andere moet kiezen. Eigenlijk bepleit hij dus een reconstructie van het origineel. Hij geeft echter niet duidelijk aan hoe hij zich die samengestelde tekst dan voorstelt. Naar mijn indruk is er feitelijk het volgende gebeurd. Poeth heeft zeer intensief gebruik gemaakt van de Delta-editie en wel voor allerlei aspecten van zijn eigen boek (bijvoorbeeld de indeling van het verhaal in eenheden, de titels daarvan, de aard en een flink deel van de inhoud van de ondersteunende delen). Terecht overigens, want dat is een uitstekende editie. Hij is het echter niet eens met de voorkeur voor Comburg in die editie. Hij volgt de tekst van de Delta-editie dus grotendeels, maar af en toe - als hij met de lezing van Comburg om interpretatieve redenen niet uit de voeten kan - volgt hij Dyck. In tenminste een deel van die gevallen verantwoordt hij dat in zijn aantekeningen.Ga naar eind3. Zie bijvoorbeeld de aantekeningen bij de verzen 149-163 en 243-248. Deze twee gevallen zijn plaatsen waar ook sommige professionele onderzoekers een voorkeur voor Dyck hebben uitgesproken. Moderne editeurs grijpen dan toch niet in en wel omdat ze een specifiek handschrift willen uitgeven en geen reconstructie willen maken. Als het basishandschrift een zinvolle tekst biedt, laten ze die staan, ook als er redenen zijn om aan te nemen dat het niet om de originele lezing gaat. Op dit punt gaat Poeth dus verder. Wetenschappelijk gezien zou dit zorgvuldiger onderbouwd moeten worden en eigenlijk zouden de afwijkingen ook systematischer gepresenteerd moeten worden. Dat dit echter in een boek voor een belangstellend lekenpubliek niet gebeurd is, valt ook wel weer te begrijpen. Het gaat bovendien om een beperkt aantal details. Al zijn Poeths keuzes met betrekking tot de tekstconstitutie niet steeds die van de meeste Reynaertonderzoekers, het tast de kwaliteit van zijn vertaling verder niet aan.
Zoals al gezegd, doet het Duits van Poeths vertaling meestal heel natuurlijk aan. De enige ‘truc’ die mij vanwege het frequente gebruik opviel, is het weglaten van de persoonsvorm of het werkwoord. Het gaat dan om gevallen als: Reinart ein Mörder, Betrüger und Dieb,
er hat auch niemanden gern und lieb,
nicht einmal den König, meinen Herren. (129-131)
of: Dort traf ich an den Lehrer Reinart,
der seinen Unterricht aufgegeben,
den er begonnen doch erst eben. (154-156).
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||
Waarschijnlijk is de verklaring voor dit verschijnsel dat Poeth het ritme van de versregel niet wilde verstoren door het invoegen van ‘ist’ of ‘hätte’. Ik weet niet hoe Duitstaligen hier op reageren. Mij viel het op. Soms vertraagde het mijn lezen omdat de zinsbouw en dus de betekenis me niet meteen duidelijk was, maar het wende snel en meestal had ik ook wel begrip voor de genomen beslissing. De keus van rijmwoorden is meestal ook heel natuurlijk. Er is mij in dat opzicht maar een plaats echt opgevallen, namelijk de regels 597-600: Es ist so viel, Ihr äßet's nicht mit Zehnen.
Ich denk, Eure Gunst dürft ich verdienen.’
‘Mit Zehnen von mir? Wie soll das gehn?
Reinart, nun haltet den Mund mal schön! ...
Bij Zehnen-verdienen als rijmpaar kan ik mij nog iets voorstellen, al lijkt het mij onzuiver rijm. Maar gehn-schön? In het origineel zou ik hier aan een kopiistenfout denken. Maar zoals gezegd: het gaat hier om een incident.
De vertaling van Poeth is niet volledig tekstgetrouw. De volgende voorbeelden maken duidelijk welk soort vrijheden hij zich permitteert. Als Tibeert de klacht van Courtois bekritiseerd heeft, spreekt Pancer de bever over de aanslag van Reynaert op Kuwaert. Daarin zegt Pancer o.a. (ik geef zowel origineel, uit de Delta-editie, als Poeths vertaling):
In de eerste regel wordt laghe (= hinderlaag) veranderd in Neuigkeit. Bovendien wordt de zinsbouw veranderd. In het Middelnederlands stelt Pancer twee vragen, eerst ‘Hoe beoordeelt u een hinderlaag’, dan ‘Pleegde Reynaert niet... een van de grootste misdaden die ooit door een dier begaan werd’. Poeth laat Pancer iets nieuws aankondigen en dat leidt tot de vraag wat Reynaert gisteren deed. Dat is een van de grootste misdaden... Nooit heeft een dier tot zo iets besloten. Het stuk over Kuwaert is in origineel en bewerking vrijwel gelijk. Poeth heeft daarin hellen toegevoegd, maar dat geeft de bedoeling van het Middelnederlands goed weer, want in den daghe betekent overdag in tegenstelling tot 's nachts. We zien hier dus verschillen op woordniveau en in de zinsordening. In Grimbeerts woorden tot Isegrim gaat het o.a. over de vissen die Reynaert vanaf een kar aan Isegrim had toegeworpen. In dat stuk staat:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||
De verschillen zijn hier groter. Dat Reynaert Isegrim zijn deel vraagt, zoals Poeth in vers 214 aangeeft, staat niet in het Middelnederlands (maar is in de gegeven situatie natuurlijk wel geïmpliceerd). Bij Poeth is Isegrims reden om Reynaert de graat te geven dat hij niets meer op kan. In het Middelnederlands is die reden dat Isegrim hem niet lust. In beide gevallen is duidelijk dat het om een schijngave gaat en dat Isegrim dus verkeerd handelt. Als Reynaert zijn vrouw na zijn terugkeer uit het hof uitnodigt mee te gaan naar de nieuwe wildernis, zegt hij daarover o.a. ‘Wi moghen daer... wandelen onder die scade / Ende hebben daer grote ghenade, / Eer wi worden daer bespiet’ (3161-3164). Poeth vertaalt: ‘Im Schatten lebten wir dort zwar, / doch komfortabel ganz und gar, / bevor man bekäm uns zu Gesicht’ (3177-3179). Op deze manier wordt de schaduw iets negatiefs. Vanwege de rijmcombinatie scade-ghenade denk ik echter dat die schaduw positief is. Ghenade is immers in de kern een religieus woord en kan de bijbelse notie van leven in de schaduw van Gods vleugelen oproepen. Ik denk dat Reynaert hier met dat religieuze gedachtegoed speelt, al weet ik niet precies wat hij ermee bedoelt. Ik vind dus ook de vertaling van ghenade met komfortabel niet echt gelukkig. Dit is overigens een kwestie van interpretatie. Ghenade kan ook wereldlijk welzijn betekenen en als je aanneemt dat dat hier het geval is, dan is Poeths vertaling adequaat. Een laatste geval vinden we even verder in de tekst. Hermeline heeft aangegeven dat ze het erg vindt dat Reynaert gezworen heeft naar het Heilig Land te vertrekken, waarop Reynaert zegt dat afgedwongen eden niets voorstellen. In het Middelnederlands staat er dan: ‘So meer ghezworen, so meer verloren. / Mi seide een goet man hier tevoren / In rade dat hi mi riet: / Bedwongene trauwe ne diedet niet’ (3174-3177) Poeth maakt daarvan: ‘Je mehr geschworen, desto mehr verloren. / Ein Weiser schrieb's mir hinter die Ohren: / Erzwungne Versprechen gelten nicht!’ (3189-3191). Het In rade dat hi mi riet maakt de indruk een stoplap te zijn: er is een rijmwoord bij niet nodig. Dat Poeth niet probeert dit te vertalen, is verstandig. Zijn gebruik van het spreekwoord ‘Schreibe dir das hinters Ohr’ (wat ‘knoop dat in je oren’ betekent) ter vervanging is uitgesproken geestig en past voortreffelijk bij de nadruk op advies die het Middelnederlands bevat (zowel rade als riet). Uit de gegeven voorbeelden moge duidelijk geworden zijn hoe Poeth zijn vertaalarbeid opvat: hij acht zich niet honderd procent gebonden aan de tekst. Hij blijft niet bij de indeling in zinnen van zijn voorbeeld en legt her en der eigen accenten, maar hij verwijdert zich nooit echt van de geest van zijn voorbeeld.
Achter de tekst zijn een aantal hulpmiddelen voor beter begrip opgenomen: een detailcommentaar, twee namenlijsten - een van plaatsen en een van personages -, een fictieve (zie p. 4) brief aan een Reineke-Fuchs-Freund, een lijst van geraadpleegde literatuur en een reeks afbeeldingen. Het detailcommentaar is op basis van ruime belezenheid samengesteld. Het is enigszins eclectisch maar bevat over het algemeen zinvolle informatie in beknopte en heldere vorm. Dit type toelichting maakt het de lezer mogelijk zich een beter beeld te vormen van waar het in de tekst oorspronkelijk over ging (zou hebben kunnen gaan, moet ik misschien beter zeggen, want het gaat natuurlijk steeds om interpretaties). Bij dit stuk van het boek heb ik slechts twee opmerkingen. De ene is dat in deze toelichtingen veel woorden en zinsdelen vet gedrukt zijn, maar dat ik de zin daarvan niet heb kunnen ontdekken. De tweede is, dat Poeth veel verbanden meent | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||
te bespeuren tussen losse scènes in het verhaal. Zo ziet Poeth in de molenaar die zijn worst kwijtraakt een vooraankondiging van de verminking van de pastoor door Tibeert (p. 100, zie toelichting bij vers 122) en in Reynaerts troost van Julocke (een kapel kan best met één klok luiden) een toespeling op de klokkenluidende Isegrim te Elmare uit de biecht van Reynaert (p. 105, toelichting bij de verzen 1290-1301; vgl. origineel vv. 1483-1498). Dit type relaties vind ik erg vergezocht. De molenaar is geen geestelijke, dus waarom zouden beiden met elkaar in verband gebracht moeten worden? En in Reynaerts biecht wordt vooral de gulzigheid van Isegrim benadrukt. Ik denk dat die dus ook achter de Elmare-episode zit en daarom geloof ik niet in een verband met de Julockepassage, waar satire op ongeoorloofde seksuele betrekkingen aan de orde is. En heel algemeen denk ik dat we moeten oppassen in Van den vos Reynaerde te veel verbanden te zien. Zoals een cabaretvoorstelling een rode draad kan hebben en toch losse scènes kan bevatten, zo hoeft ook niet alles in de Reynaert met een of ander groter geheel verbonden te zijn. Het detailcommentaar geeft tenslotte aanleiding tot een kleine zijstap. Poeth wijst erop, dat in Coppes grafschrift geen leestekens voorkomen (p. 102, toelichting bij de verzen 463-466). Daarom ook neemt hij in zijn vertaling van dat grafschrift (p. 21) geen leestekens op. Wat hij over de poly-interpretabiliteit van het grafschrift zegt, is mij niet geheel duidelijk, maar dat een Middelnederlandse tekst vaak op meer wijzen in zinnen verdeeld kan worden, is helemaal juist. Dat is een van de redenen waarom editeurs meestal erg terughoudend zijn met het aanbrengen van interpunctie. Maar de hele Reynaert bevat nauwelijks leestekens in de handschriften, dus ik begrijp niet goed waarom dat hier aangegeven moet worden, en elders niet.
De brief aan de Reineke-Fuchs-Freund is wat mij betreft een zeer onbevredigend stuk. Waarom eigenlijk is deze vorm gekozen voor een nawoord? Zowel de gekozen vorm als een aantal passages lijken betrekking te hebben op de persoonlijke levenssituatie van Philipp Poeth. Voor mij als buitenstaander zijn die volstrekt betekenisloos gebleven en waarschijnlijk is dat maar goed ook. Maar publiceer ze dan ook niet. Bovendien is het inhoudelijke niveau hier veel lager dan in de rest van het boek. Het eclectische en eigenzinnige dat in vertaling en detailcommentaar doorschemerde wordt hier dominant met negatieve gevolgen. Over Poeths opvatting over de verhouding tussen Comburg en Dyck is hierboven al geschreven. Daarna gaat hij in op de mogelijke regio en de sociale en culturele omstandigheden waarin Van den vos Reynaerde ontstaan is. Als ik hem goed begrijp, denkt hij voor de ontstaansregio aan het Rijn-Maasgebied en ziet hij de situatie in het Duitse keizerrijk als het achterdoek waartegen de tekst tot stand komt. Voor zover ik de argumentatie kan volgen, lijkt ze mij te bestaan uit uit hun verband gerukte elementen uit verschillende, elkaar feitelijk uitsluitende, Reynaertinterpretaties. Wat mij betreft is er ook na lezing van deze ‘brief’ geen enkele reden om er aan te twijfelen dat Van den vos Reynaerde rond het midden van de dertiende eeuw ontstaan is in, of in de omgeving van Gent, en wel in kringen rond het hof van de graaf van Vlaanderen. Als er een specifieke politieke strekking in de tekst zit (wat ik niet geloof), dan heeft die op dat hof betrekking. Bijna terloops geeft Poeth in deze brief aan dat hij gelooft dat de middeleeuwse tekst ook een modern publiek nog intellectueel én emotioneel kan raken. Daarin ben | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||
ik het volledig met hem eens. Hoe sterk de invloed is die de tekst op individuen kan uitoefenen blijkt wellicht juist uit de uitermate persoonlijke aard van deze fictieve ‘brief’.
Tenslotte enkele opmerkingen over het boek als object. Er is prachtig papier gebruikt, dat heerlijk aanvoelt. Het is mooi gebonden en het bevat een ruime hoeveelheid illustraties. Binnen de vertaling is de Reynaertcyclus van Gerard Gaudaen uit 1995 afgedrukt. Verder bevat het boek afbeeldingen van bladzijden uit het Dyckse en het Comburgse handschrift, foto's van de beide gebouwen waar die handschriften vroeger bewaard werden, heel oude en zeer moderne Reynaertafbeeldingen, etc. Afgezien van de afbeelding op p. 138, die zeer onscherp is, zijn de illustraties van goede kwaliteit.
Een conclusie is dus simpel. Wie zich in het Duits een goed beeld wil vormen van het literaire kunstwerk dat Van den vos Reynaerde is, of wie als bibliofiel of reynaerdofiel geïnteresseerd is in alle boeken over de beroemdste vos aller tijden, die zou deze vertaling van Philipp Poeth moeten aanschaffen. Wie betrouwbare informatie wil hebben over de originele tekst en zijn achtergrond en over de wetenschappelijke opvattingen ter zake, die kan zijn heil beter elders zoeken.
Het boek van Poeth bevat de schitterende Reynaerthoutgravures van Gerard Gaudaen. Wij drukken drie van deze prenten af (met dank van mevrouw J. Gaudaen-Dieltjens). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||
|