| |
| |
| |
interview
■ Rik van Daele
Paul van Keymeulen: vertaler van de Roman de Renart, piraat van Tiecelijn
Paul van Keymeulens wieg stond niet ver van die van zijn streekgenoot Louis Paul Boon (o1912). Hij zag het levenslicht op 3 februari 1920 in Erpe-Mere. Zijn humanioratijd bracht hij door ‘chez les bons pères’ te Aalst. Na de jezuïetenjaren trok hij naar de Rijksuniversiteit Gent, waar hij vanaf 1938 en in volle oorlogstijd Romaanse filologie studeerde. Zijn thesis handelde over Jean Nicolas Coomans, een bescheiden journalist en auteur van historische verhalen à la Walter Scott. In 1948 begon hij aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen als leraar Frans. Na veertien jaar werd hij inspecteur Frans en achttien jaar later, in 1980, ging hij met pensioen.
Hier bleef het echter niet bij. Paul van Keymeulen ontwikkelde voor, tijdens en na zijn lange schoolcarrière bloeiende literaire activiteiten. Hij publiceerde drie gedichtenbundels, schreef talloze toneelstukken die opgevoerd werden in het Antwerps Jeugdtheater en een tiental stukken voor volwassenen, die werden uitgegeven bij het Toneelfonds Janssens te Antwerpen. Een van deze titels was trouwens Van den vos Reynaerde (Tiecelijn, 2002, p. 112 e.v.), daarnaast Candide (naar Voltaire), De
| |
| |
jaloerse echtgenoot, Jeanne d'Arc, De klucht van meester Patlijn enzovoort. Voor het NIR (d.i. de voorloper van de VRT) schreef hij enkele luisterspelen. Hij publiceerde artikels in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, de Vlaamse Gids en Gierik. Hij was daarvoor als student ook betrokken bij de stichting van De Faun. Critisch bulletin, letteren, kunst, geestesleven (1945-1946), samen met Paul Rogghé, Piet van Aken, Annie Lannoo en anderen. Aan de eerste jaargang werkten naast Van Keymeulen onder meer Ben Cami en Hubert Lampo mee. Van Keymeulen was ook betrokken bij de uitgave van de Bibliotheek van Vlaamse Letteren bij uitgeverij Ontwikkeling, samen met enkele germanisten (een reeks waarin werk van Willem Elsschot, Antoon Coolen en Karel Jonckheere werd uitgegeven).
Vaak is Van Keymeulens literaire oeuvre te verbinden met zijn aangeboren passie (zijn moeder was Française) voor de Franse taal en literatuur. Hij schreef diverse schoolboeken Frans (Exercices en cursorische lectuur), samen met zijn collega Jean Pianet, en minstens twintig scenario's voor tv-documentaires in de reeks Les auteurs chez eux, onder anderen over Balzac, Sand, Mauriac en Verhaeren. Voor uitgeverij Ontwikkeling werkte hij onder andere aan de tijdschriften Courier-Sud voor de Vlaamse leerlingen met vereenvoudigde teksten uit het Frans en voor Wallonië aan De Lage Landen (in oplagen van meer dan 20.000 exemplaren bij uitgeverij De Sikkel) en English Pages.
Het is niet verwonderlijk dat Paul van Keymeulen ook Franse literatuur in het Nederlands vertaalde, vooral na zijn pensionering. Het vinden van een uitgever voor dit vertaalwerk in het Nederlandse taalgebied met zijn matige interesse voor de Franse cultuur was helaas een probleem. Het begon met een vertaling van werk van Rimbaud in samenwerking met Bert Decorte (Een lappendeken voor Rimbaud) en ging verder met Open je poortje, lieve vriendinne. Middeleeuwse poëzie van 1000 tot Villon. Voor dit laatste boek liep een poging tot uitgave bij Lannoo spaak na de kwalificatie: ‘schitterend!’ De uitgever kon het echter niet publiceren. Veel vertaalmateriaal werd in tijdschriften gepubliceerd: teksten van Prévert, Apollinaire, de Ysopet, Anouilh en natuurlijk de Roman de Renart. Van Keymeulen heeft ook nog de vertaling van de laat vijftiende-eeuwse Le roman de Jean de Paris in portefeuille steken. Van het Nederlands naar het Frans vertaalde hij onder andere de Beatrijs van Boutens en gedichten van zijn vriend Bert Decorte. In Tiecelijn werden ondertussen reeds meer dan twintig branches van de Roman de Renart en diverse andere kleinere teksten (fabels uit de Ysopet, van La Fontaine, Anouilh en anderen) vertaald. Tijd voor een gesprek met deze ‘piraat van Tiecelijn’, zoals hij zichzelf noemt omdat zijn teksten zoveel pagina's benemen.
Welke factoren hebben ervoor gezorgd dat u zo sterk door de literatuur en vooral de Franse literatuur bent aangetrokken?
Paul van Keymeulen: ‘De keuze voor het Frans staat ongetwijfeld in verband met de invloed van mijn moeder, een Française. De liefde voor de literatuur werd gevoed door mijn oud-leraren en professoren. Bij de jezuïeten in Aalst had ik les van een zekere Van Daele en van pater Louis Monden, een Antwerpenaar die fantastisch les gaf. Eigenlijk gaf hij geen les, hij las de hele poësis door volledige literaire teksten voor: de Beatrijs van Boutens, Timmermans, Coolen, en ik herinner me nog goed de lectuur van Kaas en Lijmen van Elsschot. Ik vond dat een fantastische vorming. Hij kon ook zeer goed voorlezen. De man schreef ooit een bekend Marialied. Ik kon helaas geen Engels volgen en dus moest ik wel Frans studeren, wat goed
| |
| |
ging. Daarom heb ik in Gent Romaanse filologie gevolgd. Een fantastische ervaring. Als leraars had ik professoren als Gust Vermeylen, Paul van de Woestijne, Frank Bauer, Hans van Werveke en Edgar de Bruyne (die nog geregeld geciteerd wordt). Franse literatuur kreeg ik onder anderen van de Beatrijsspecialist Robert Guiette, de broer van de schilder René Guiette. Met Guiette heb ik veel gepraat omdat hij zich zeer sterk voor de Nederlandse literatuur interesseerde, onder meer voor Bert Decorte, die in 1937 zijn eerste bundel Germinal uitgaf. Guiette was een autoriteit in verband met La légende de la sacristine, de Beatrijs, waarover hij in 1927 zijn thesis had gepubliceerd.’
Uw vertaalarbeid leidde u uiteindelijk naar de Roman de Renart?
Paul van Keymeulen: ‘Ik vertaal Le Roman de Renart volgens het manuscript “Paris-Arsenal 3334”, uitgegeven door Armand Strubel in de Pléiade uit 1998, het recente standaardwerk over de Franse Roman de Renart, waaraan onder anderen de romanisten Roger Bellon, Dominique Boutet en Sylvie Lefèvre hebben meegewerkt. Vooral de laatste dame is erg goed in haar commentaren en haar wetenschappelijke arbeid.
Mijn interesse voor het werk werd gewekt door een bespreking van deze uitgave in Le Monde in de zomer of de herfst van 1998. Vooral aan de branche De dood van Reynaert werd veel aandacht geschonken omdat er een aantal schunnige passages in voorkomen. De recensent zette deze schunnigheden in de verf en mijn aandacht was getrokken. Die passages trokken mij zo aan omdat ik mij afvroeg of ze in het Nederlands konden worden weergegeven en hoe ze zouden klinken. Ik ben eraan begonnen... en dat liep goed. Ik dacht ook aan de vele Reynaertbewerkers die de scène tussen de pape en Tibeert hadden verdoezeld. De “pape” was in de meeste gevallen niet meer naakt - en dit terwijl men in de middeleeuwen in zijn “nakie” sliep, wat trouwens vele voordelen bood... De kater uit de Reynaert die ik in mijn lectuur in diverse uitgaven had bezig gezien, nam meestal genoegen met een hap uit de neus, al had ik het gevoelen dat de familiejuwelen van de pastoor hem veel bereikbaarder en aantrekkelijker leken. Ik heb altijd veel binnenpret gehad met de wetenschap dat “des papen wijf” naderhand ook zou betreuren dat haar liefdesspel op de helling zou komen te staan. Goed, ik vertaalde die branche met veel plezier en wellicht op een speciale manier.’
Hoe gaat die vertaalarbeid concreet in zijn werk?
Paul van Keymeulen: ‘Ik las namelijk niet eerst de volledige tekst, maar vertaalde vers na vers, zonder een zicht te hebben op het geheel. Op die wijze, dacht ik, zou ik het ontstaan van de tekst nauwer kunnen volgen. Ik stond dan eigenlijk in de schoenen van de auteur. Ik schrijf met de auteur mee, ik kom zijn moeilijkheden tegen naarmate hij vordert. Ik vind dat geen slechte methode. Die werkwijze heb ik voor de hele vertaling van de Roman de Renart gevolgd.’
Een zware job?
Paul van Keymeulen: Vertalen deed ik bijzonder graag. 's Morgens als ik wakker werd, wist ik wat ik moest doen en dat maakte het prettig. Tegen een ritme van circa 50 regels per dag vertaal ik van het Nederlands naar het Frans. Omgekeerd gaat
| |
| |
het trager. Ik ga ervan uit dat de tekst niet van mijzelf is. Ik probeer bij mijn vertaalwerk de definitie van Umberto Eco toe te passen: ‘vertalen is zo dicht mogelijk bij het origineel blijven’. Ik beschouw het vertalen als een puur mechanische arbeid. Soms zit de rijmdwang je dwars. Maar het is mijn tekst niet. Ik kan mij voorstellen dat kopiisten soms wel iets veranderden, maar veel bijschrijven? Dat betwijfel ik. Eigenlijk ben ik een soort kopiist. Het moeilijkste is om te vermijden dat je jezelf niet teveel herhaalt in dezelfde rijmen. Soms slaag je daar niet helemaal in. Ik hecht veel belang aan het metrum en probeer sterk op de verslengte (zeven of acht syllaben) te letten. Ik ben minder bezig met de betekenis van het verhaal, ik bekijk en geniet van de techniciteit van de vertaling en de techniek van de schrijver.’
Hoe kwam u met Tiecelijn in contact?
Paul van Keymeulen: ‘Toen de vertaling van Reynaerts dood (branche XVIII in de telling van Strubel) klaar was en ik alles netjes had overgetypt (de computer is niet aan mij besteed), informeerde ik bij Gierik voor een mogelijke publicatie. Gierik was geïnteresseerd, maar de redactie vond de tekst toch te lang, zelfs indien hij in twee kolommen zou worden gedrukt. Guy Commerman, de redactiesecretaris van Gierik, gaf mij de wenk om bij het Boonfonds in te zenden. Vandaar stuurde men mij de suggestie om het bij Tiecelijn te proberen. Tiecelijn was erg gelukkig met het stuk, verzekerde de opname en liet mij weten dat mijn vertaling van die branche de eerste in het Nederlands was. Men keek uit naar de vertaling van nog andere branches... Zo ben ik geheel onverwacht en onvoorzien in de Reynaertmaterie terechtgekomen. Ik heb naarstig verder vertaald omdat ik niets anders te doen had en de smaak te pakken had. Bovendien was er een zekere “Henri” van Daele die mij steeds aanporde... En nu is hij volledig af.’
Hoe lang bent u bezig geweest?
Paul van Keymeulen: ‘Meer dan een half decennium. Reynaerts dood verscheen in het najaar van 2000 in Tiecelijn. Daarna volgden nog vele branches, zodat ik op den duur beschaamd werd dat zo vele pagina's van Tiecelijn in beslag werden genomen. De redactie stelde me echter gerust, waardoor mijn gewetenswroeging wegebde. Vooral toen ik van de redactiesecretaris hoorde dat mijn arbeid (die hij steeds als bovenmenselijk omschreef) uniek was binnen de Reynaerdistiek en bovendien voor de studie van de “matière renardienne” een enorme meerwaarde betekende. Berichten dat een hoogleraar bijvoorbeeld de Tiecelijnnummers bestelde “vanaf de eerste vertaling van Paul van Keymeulen” deden natuurlijk deugd. De redactiesecretaris is er trouwens van overtuigd dat binnen 100 jaar het tijdschrift zeker vanwege de Reynaertvertalingen gezocht zal worden, is wel wat overdreven. In elk geval, mijn medewerking verliep uiterst vlot. Ik was er mij van bewust dat er ook binnen de redactie nog veel werk aan de winkel was omdat ik alle teksten getypt en toch niet inscanbaar aanleverde. Rik van Daele, Hilde Reyniers en Willy Devreese typten duizenden octosyllaben. Ik corrigeerde telkens met bekwame spoed de drukproeven - want er was altijd haast bij - en bleef de redactie overstelpen met nieuwe branches, maar ook met andere teksten die de middeleeuwers en moderne auteurs ons over dieren hadden overgeleverd en aangeleverd: fabels uit de Ysopet en van Jean de la Fontaine, teksten over de leeuw en moderne fabels van Jean Anouilh. Op het redactieadres liggen ook nog teksten zoals Over het ver- | |
| |
stand van Jean de Condé en weldra stuur ik de vertaling van Le roman de Jean de Paris op. Dat men niet alles kan publiceren, daar ben ik mij van bewust.
Maar dat binnenkort de hele Pléiade-editie van de Roman de Renart zal vertaald zijn, meer dan 30.000 verzen, doet mij veel plezier. Dat er een eerste en nog zeer vaag tussencontact is met een uitgever voor de mogelijke publicatie van “kleinere”(!?) onderdelen, is natuurlijk verheugend nieuws. Net als het feit dat men erover nadenkt om de gepubliceerde vertalingen op de website van het Reynaertgenootschap te plaatsen.’
U bent ondertussen Reynaertspecialist?
Paul van Keymeulen: ‘Neen. Ik beschouw mij niet als een Reynaerdist of Reynaerdofiel. Ik blijf een buitenstaander. Maar ik ben natuurlijk wel specialist geworden op diverse vlakken. Ik stootte hier en daar op onnauwkeurigheden en fouten. Onze zuiderburen hebben moeite met het correct spellen van onze teksten, zo o.a. Armand Strubel (“Van den vos Reinarde”) of Dominique Boutet (“Le Reinaert de vos flamand, au XIIe siècle”). Die foutjes bij specialisten maanden mij tot nederigheid aan en tot grotere aandacht en nauwkeurigheid, die ik in het vroege vertaalwerk (La mort de Renart) niet goed had toegepast. Een van de valkuilen bij het vertalen van passages waar koning Nobel optreedt, is de vertaling van het aanspreken van de vorst. De tekst zegt in vele gevallen: “sire!”. De vertaler is geneigd om de aanspreking te vertalen door “sire!”, en ik heb dit, mea culpa, in het begin gedaan, maar naderhand vertaald door “heer”.
In de branche over Reynaerts dood bijvoorbeeld beginnen de baronnen tijdens de nachtwake aan een ruw spel dat ik oninteressant vond en oversloeg, maar gedeeltelijk verving door het schunnig, maar onschuldig Liedje van de vink. De overgeslagen verzen heb ik naderhand aan de redactie bezorgd en zullen, naar ik verneem, bij dit interview in dit nummer verschijnen. Op vraag van de redactiesecretaris van Tiecelijn ben ik steeds dichter bij de bronteksten gaan vertalen. Indien het dus ooit tot een uitgave als boek komt, dien ik de eerst gepubliceerde teksten nog even te bekijken. Teksten die gemakkelijk apart te vertalen zijn en die ik daarvoor sterk genoeg vind, zijn onder andere L'escondit, La confession de Renart, Het vonnis (Le plaid, branche I), Reynaerts dood (branche XVIII) en De kroning van Reynaert (de epigoon Le Couronnement de Renart, die gepubliceerd werd in het eerste nummer van de negentiende jaargang).’
Le couronnement is een verhaal apart?
Paul van Keymeulen: ‘Le couronnement de Renart is inderdaad een verhaal op zich. Zowel als tekst - het is een epigoon in de middeleeuwse Renarttraditie -, maar ook binnen mijn vertaalarbeid is het een buitenbeentje. Oorzaak van mijn voortdurend bezig zijn, is het pushen van Rik van Daele, die mij steeds bleef aanporren. De tekst is in de Pléiade-uitgave slechts ten dele opgenomen. De uitgever van de tekst, Sylvie Lefèvre, excuseert zich dat zij niet alles kan vertalen. Het is een heel moeilijk boek. Ook de eerste uitgever van de Oudfranse tekst, Alfred Foulet, wees in 1929 reeds op de zeer gebrekkige overlevering van het enige bewaarde manuscript, en ook hij slaagde er niet in om alles te vertalen. In de woordenlijst staat er soms een vraagteken. Toch heb ik de indruk dat er in de nieuwe Nederlandse vertaling een zekere eenheid zit, dat ze coherent is. Het vinden van een editie was niet
| |
| |
gemakkelijk. Uiteindelijk heb ik met de hulp van mijn dochter en via het Internet in een Australisch antiquariaat een exemplaar van de reprint van Foulets dissertatie gevonden. Ik heb het exemplaar besteld en van de andere kant van de wereld laten overkomen.’
En het is nog niet gedaan?
Paul van Keymeulen: ‘Momenteel heb ik Van den vos Reynaerde in het Frans vertaald. Of ik een uitgever vind, weet ik niet. Ik ben al heel tevreden dat de Tiecelijnredactie het stuk op de website wil plaatsen en een fragment in het tijdschrift. Ik ben nog op zoek naar een goede titel. L'histoire de Renart le goupil of Les aventures de Renart le goupil vind ik minder geslaagd. Wat vind je van Le dit du goupil Renart?’
Dus toch een complete kenner van de materie?
Paul van Keymeulen: ‘Intussen heb ik natuurlijk wel stilaan de Reynaertmaterie kunnen assimileren en stond en sta ik versteld dat er over onze vos al zoveel geschreven is en nog zoveel te schrijven valt. Voor het meesterschap waarmee de Reynaertthema's behandeld werden en worden, neem ik ootmoedig mijn hoed af.
En hoewel ik een vertaler ben, stel ook ik me vragen. Hoe werden de teksten overgeleverd? Hoe kwam het Reynaertverhaal van bij Willem ooit tot in het Comburgse handschrift? Hoe werkten de kopiisten? Was het een voorleestekst? Hoe is de perceptie van de Reynaert in andere literaturen? Is er nergens een sympatieke vos te vinden? Op die laatste vraag heb ik een antwoord: ja, in het werk van Antoine de Saint-Exupéry. In onze Reynaert echter, is de vos geenszins sympatiek.’
Is er een verschil tussen de vos in de Renart en de vos in Van den vos Reynaerde?
Paul van Keymeulen: ‘Neen, volgens mij is er geen fundamenteel verschil. In mijn ogen is Reynaert een grote smeerlap. Als hij ergens optreedt, is hij negatief. Zo bijvoorbeeld steeds wanneer de wolven Hersinde en Isegrijn in de buurt zijn. Reynaert de vos is een van de pairs van Nobel, een baron. Sympathiek is hij nergens, wel slim en sluw. De Reynaert zou het verhaal kunnen zijn van een verlopen baron die zich richt tegen de maatschappij. Ik ben op school nauwelijks met de vos in contact gekomen, zeker niet bij de jezuïeten, wel via kinderboeken. Voor mij is Reynaert zeker geen verpersoonlijking van de Vlaming. Als beeld van de Vlaming zie ik eerder Uilenspiegel, wiens farcen plezanter en boertiger zijn. Van den vos Reynaerde en de Roman de Renart staan wel vol schunnigheden (lees maar Comment Renart parfit le con...). De Reynaert en zijn voorbeeld Le plaid zijn bijzonder sterke teksten. Eén van Willems sterkste stukken vind ik de vertelling over de schat van Ermenrike, de leugen, het schoonvegen van de aarde met de staart, de opgelegde vrede als einde... De overgangen tussen het menselijke en het dierlijke vind ik bijzonder sterk, bijvoorbeeld bij het afscheid nemen.’
| |
| |
| |
Afscheid
Alvorens wij afscheid nemen, gaat het gesprek nog even over Louis Paul Boon, die een goede bekende van Paul van Keymeulen was toen hij in 1944-1945 uit Antwerpen naar zijn geboortedorp Erpe-Mere was gevlucht. De familie Boon (Louis, Jeanne, die de lakens uitdeelde en daartussen de kleine Jo) woonde op de Gentsesteenweg te Aalst. Het was in de tijd dat Boon met zijn uitleenbibliotheek begon (waar geen kat een boek kwam lezen - maar Boon verkocht af en toe wel een boek, zo aan Van Keymeulen, die er een gehandtekende bundel van Bert Decorte kocht). Van Keymeulen leverde Boon Engelse sigaretten, Boon Van Keymeulen Boekuiltjes uit de Vooruit van Herreman. Ben Cami kwam er toen ook over de vloer.
Van Keymeulen vertelde mij nog een mooie Boonanekdote. Boon zou een tekst schrijven voor een van de schoolantologieën (zowel een novellenbibliotheek als een gedichtenreeks) die Van Keymeulen voorbereidde voor uitgeverij Kompas uit Antwerpen (die later door Veen in Amsterdam werd overgenomen). In deze novellenbibliotheek verscheen uiteindelijk slechts één werkje, Balladen van François Villon, vertaald door Bert Decorte (Antwerpen, Het Kompas, 1947). Decorte en Van Keymeulen hadden elkaar voor het eerst ontmoet op de Poëziedagen bij Basiel de Craene in Merendree in 1938. [Van Keymeulen was toen pas 18.] Uitgeverij Kompas had veel geld verdiend tijdens de oorlog, toen er op gazettenpapier werd gedrukt. Toen het boek van Boon zeven bladzijden te lang bleek, nam Boontje zijn pen en streepte na een kort onderzoek ter plekke onmiddellijk de gevraagde hoeveelheid tekst door. Hier een stuk, daar een bladzijde. Het boekje is echter nooit gepubliceerd.
Paul van Keymeulen en ikzelf nemen afscheid na een boeiend gesprek, een glas champagne en een bezoek aan restaurant De Loteling in Schilde (ja, daar waar Conscience...). Ik heb aan tafel over Renart le nouvel gesproken en over Renart le contrefait. Ik bedenk dat ‘de Key’, zoals een van onze redacteuren Paul van Keymeulen recent in een mail noemde, 86 is. Onvermoeibaar. Dat is tweemaal 43, denk ik, verschrikt. Bij leven en welzijn en als het God belieft, groet hij. |
|