dat naast wolf Ysegrijne slaapt.
Men nam ze allebei gevangen.
en de bruid voor de rechter gedaagd.
Men vroeg haar waarom ze dat had gedaan,
waarom ze zo gespot had met de goden.
Zij keek allen recht in de ogen,
haar man van drie turven hoog,
de buikronde pastoor, de rechter in zijn toog,
de boeren wat bedeesd en naïef
en zei hen dat ze van mannen hield
en dat de wolf als man haar erg beviel.
Vertaling naar: Jean Anouilh, Fables, Lausanne, La Guilde du livre, 1962.