vertaling
■ Paul van Keymeulen
Over de nobele leeuw of het gezelschap van Reynaert
De leeuw, ook soms Nobel genaamd,
bevond zich eens in een wijngaard
in vlak land, aan de rand van een bos,
met Ysegrijn en Rein, de vos.
Grote honger had iedereen.
Nobel, de leeuw, liet een luide geeuw.
De vos, verbaasd, met zijn rechterpoot,
maakte een kruisteken zeer hoofs
toen hij zijn adem zag verschijnen.
- Heer, vleide de huichelaar Reintje,
aan uw buik gezien en gemeten
hebt ge vandaag nog niet gegeten.
- 't Is waar antwoordde de koning.
Ik zal graag tot mijn voldoening
- ik zie er begerig naar uit -
meteen eten een flinke buit.
Laten we dus een verbond smeden
samen te jagen en te eten
en eerlijk elke prooi te delen.
Dat beloofden en zwoeren zij
leeuw, wolf en vos, alledrij.
Daarna begaven ze zich op weg
langs bouwland omboord door een heg
tot ze aan de zoom van een bos
ontmoetten een sterke trekos
die rustig aan het grazen was
met een bonte koe en een vaars.
Ze lieten ze nog ongemoeid.
- Heer koning, zei Rein, 't lijkt me goed
dat we onze prooien nu verdelen.
Zei Ysegrijn: - 'k Ben daar niet tegen.
- En ik evenmin, sprak de leeuw
en liet alweer een luide geeuw.
Ysegrijn, 'k beveel u, verdeel
en maak dat ieder krijgt zijn deel
naar zijn grootte en zijn macht
en de waarde van zijn geslacht.
- Ik geef u de voorkeur met plezier,
zei de wolf. Heer, voor u de stier,
mij de koe. Rein die 't wild opdrijft
het jong vaarsje toebedeeld krijgt.
Daarmee, zo heb ik het verstaan
heb ik het zeer billijk gedaan.
De koning zei: - Dat zullen we zien!
In een woedeaandrift, koleriek,
met zijn klauw in Ysegrijns gelaat
een breed bloedspoor achterlaat.
Met zijn poot stroopt hij naar beneden
Over zijn snuit zijn huid van leder.
d'Arme Ysegrijn koos meteen
het hazenpad en hij verdween.
- Welnu, zei Nobel tot Reynaert,
geef nu gij aan ieder zijn paart.
- Zeker, heer, zei de slimme vos.
Voor u is de volledige os.
Naar de leeuwin die mijn dame is
gaat de koe die dik en vet is.
Aan de kroonprins, de lieve welp
wordt de jonge vaars besteld.
Zo lijkt mij, mijn heer en koning,
Goed en billijk de verdeling.
- Rein, zegt de vorst, mijn beste vriend,
bij uw vader die mij heeft gediend,
wie leerde u zo goed te verdelen?
- Bij Sint-Stefaan, 'k zal 't niet verhelen:
het is het dier daar vol euvelmoed
die nu draagt een bloedrode hoed.
Deze voorbeeldige geschiedenis
leert ons dat het aangewezen is
te leren van andermans kastijding
van wie ze ook komt, vorst of koning.
Vertaald naar: Du noble lion, ou la compagnie de Renart, in: A. Strubel, Le Roman de Renart, Parijs, 1998, p. 843-844. (Pléiade.) |
|