Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grafiek■ Willy Feliers
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 2
Het exemplaar uit de collectie Heyse (bibliofiel Herman Heyse (1937-1992), medestichter en oud-redacteur van Tiecelijn) is een tweetalige variant (afb. 2), die bij De Meyer wellicht valt onder ‘4 z(onder) a(dres)’. Dit wil zeggen dat ze jonger is dan de plaat uit de collectie Everaers. Hoewel De Meyer meedeelt dat een niet-geadresseerde plaat niet precies thuis te brengen is, schrijft hij ze toe aan Glenisson en Zonen, dus na 1856 (ook Rik van Daele dateerde de plaat na 1856). Toch is het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk dat ze ook in de laatste fase van de eerste firma Glenisson en Van Genechten is te dateren. Dit wil zeggen dat de prent uit 1856 of van kort daarvoor zou kunnen dateren. Ditzelfde geldt eigenlijk ook indien ze in het nieuwe fonds van een van de firma's na 1856 werd opgenomen. Het tweetalige karakter kan dan duiden op een nieuwe impuls en het aanboren van een nieuwe markt. Opvallend is dat de jongere, tweetalige prenten van een beter kwaliteitsniveau zijn dan de eentalige prenten. Dit wil zeggen dat ze onafhankelijk van de eerste reeks tot stand kwamen. Niet alleen werden andere blokken gebruikt, de jongere reeks werd ook niet naar de oudere nagesneden. Beide werden wel naar hetzelfde origineel nagesneden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De cents-, volksprent of het mannekensbladDe volksprent was ruim drie eeuwen als eenvoudig beeldverhaal met meestal weinig tekst de alternatieve krant van de kleine man. De volksmensen konden zich de weelde van een dagelijkse krant niet veroorloven en hadden zeker niet de middelen om een boek te kopen. Bij speciale gelegenheden zoals kermissen, jaarmarkten en feestdagen kochten ze voor zichzelf en de kinderen een ‘centsprent’. Dit was voor Vlaanderen en Nederland, voor wat de minder bemiddelden betreft, nog steeds de toestand tot omstreeks het midden van de negentiende eeuw. Zelfs de goedkoopste dagbladen waren bij de arme volksmensen nog niet te vinden. Die volksprenten, centsprenten of mannekensbladen waren zeer populair. De belangrijkste uitgevers van volksprenten hadden op zijn minst een honderdtal van dergelijke prenten in hun fonds. Ze hadden niet alleen in de grote centra verscheidene grossiers en verkooppunten, maar ook regionale afnemers en marskramers. De prenten verschenen in grote oplagen. De uitgevers met de grootste fondsen waren Noman te Zaltbommel en Brepols te Turnhout. In een circulaire uit 1851 van J. Schuitemaker te Purmerend, een relatief kleine uitgever van prenten, lezen we dat dit fonds in drie maand tijd ruim 2.000 riem of 1.000.000 prenten had verkocht. Volgens Maurits de Meyer kan men daaruit afleiden dat de jaarlijkse oplage van deze centsprenten in België en Nederland tussen de 50.000.000 en 100.000.000 stuks mag geraamd worden. De kwantiteit van de prenten is cultuurhistorisch van minder belang. Belangrijk is wel dat de minder talrijke, artistiek goede prenten voor een groot deel een voortzetting zijn en een beeld geven van de artistieke en literaire tradities uit de middeleeuwen en de renaissance. Talrijke thema's uit deze periodes zijn blijven voortleven in de betere volksprenten. De heiligenprenten, de allegorische prenten en de dierenprenten zijn een directe voortzetting van de middeleeuwse iconografie. Verschillende zestiende-eeuwse houtsneden zijn niet alleen in de volksboeken, maar ook via de latere centsprenten bewaard gebleven. Vele achttiende- en negentiende-eeuwse centsprenten hebben als inspiratiebron houtsneden uit oudere volksboeken. Ook de houtsnijder van de prent Geschiedenis van Reinaert den Vos vond in de volksboeken (ook wel blauwboekjes genaamd vanwege het blauwe kaftje) de inspiratie voor zijn prent. Zijn bronnen waren de Reynaertprenten van E. Quellijn en J.C. Jegher, ongetwijfeld niet de originele prenten, maar de nasnijdingen in latere Reynaertvolksboeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie kon in de achttiende en negentiende eeuw lezen?Marita Mathijsen heeft in haar boekje Het literaire leven in de negentiende eeuw verslag gedaan van haar onderzoek naar het analfabetisme in Nederland en deels in Vlaanderen. In vergelijking met andere Europese landen en Vlaanderen konden er in Nederland in de zeventiende en zeker in de achttiende en negentiende eeuw al heel wat mensen lezen. Dit wordt afgeleid uit historische documenten. Bij hun huwelijk moesten de mensen in de kerk hun handtekening in het trouwboekje plaatsen. Wie niet kon schrijven, zette een kruisje. Door de kruisjes te tellen kan men afleiden wie niet kon schrijven op zijn/haar huwelijksdag. Maar wie een handtekening zette, kon nog niet met zekerheid schrijven. Velen leerden enkel hun naam schrijven, maar waren verder toch analfabeet. Aangezien men op school eerst leerde lezen en pas later leerde schrijven, waren er onder de kruisjeszetters ook potentiële lezers. Een bijkomend probleem voor het onderzoek was dat jonge mensen pas trouwden als ze (een beetje) geld hadden. De telling geeft ons dus geen beeld van de allerarmsten en precies in deze groep was het percentage analfabeten zeer hoog. Een telling blijft deels nattevingerwerk. In de negentiende eeuw kwamen er gelukkig meer bronnen ter beschikking. In de periode 1846-1849 was het percentage ongeletterde rekruten in Nederland 26% van de nieuw aangenomen jongens. In België lag dat percentage hoger: 51% in 1843 en 44% in 1850. Dit verschil vindt vooral zijn oorzaak in de godsdienst. In het overwegend protestantse Nederland werd veel in de Bijbel gelezen. In het katholieke België was dat niet gebruikelijk, zelfs bijna onbestaande. Volgens Mathijsen kon in de loop van de negentiende eeuw 75% van de Nederlandse bevolking lezen en schrijven. De eerste gegevens over het analfabetisme in België zijn vanaf 1778 beschikbaar. Toen werd een wet van kracht die verplichtte dat alle akten in de parochieregisters en in de registers van de burgerlijke stand door de betrokkenen ondertekend zouden worden. Volgens de doopboeken van het einde van de achttiende eeuw kon bij de aangifte van een kind 39% van de vaders en 63% van de moeders niet ondertekenen. De hoogste analfabetismecijfers werden gevonden in de steden Oudenaarde, Gent en Tielt. Daar was meer dan 60% van de mannelijke bevolking en meer dan 80% van de vrouwelijke bevolking analfabeet. Wanneer men kijkt naar het lokale, dorpse niveau, vinden we plaatsen waar de bevolking in nog veel grotere mate analfabeet was. In de gemeente Kaster bijvoorbeeld kon rond 1800 hoogstens één op zes mannen en één op vijftien vrouwen een handtekening zetten. In de steden was de toestand beter. Het is daar dat wellicht de meeste volksprenten en volksboeken verkocht werden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ReynaertvolksboekenPaul Wackers stelde in Leidschrift in 1989 dat het verhaal van Reynaert de vos in de Nederlanden tussen 1564 en 1800 tenminste 32 keer gedrukt werd en vermoedelijk zelfs meer dan 40 keer. Al deze Reynaertvolksboeken hebben niet de dertiende-eeuwse Van den vos Reynaerde of Reynaert I als bron, maar de omstreeks eind veertiende eeuw of begin vijftiende eeuw geschreven Reynaerts historie of Reynaert II. Deze laatste tekst is ook de sleuteltekst geweest waardoor Reynaert zijn tocht door Europa is begonnen met vertalingen in onder andere het Engels (Caxton, 1481) en het Duits (Lübeck, 1498). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reynaerts historie werd te Gouda in 1479 door Gheraert Leeu en in 1485 te Delft door Jacob Jacobszoon van der Meer in proza uitgegeven. In 1487-1490 verschijnt er te Antwerpen ook een rijmdruk van Reynaerts historie. De drukker is opnieuw Gheraert Leeu, die zich naar het cultuur- en drukkerscentrum van de Lage Landen had begeven. Tussen 1490 en 1564, het jaar waarin het eerstvolgende Reynaertdrukje verschijnt, is er een opmerkelijke en nog niet opgeloste lacune in de continuïteit van de Reynaertuitgaven. Het is onwaarschijnlijk dat in deze driekwart eeuw geen enkel Reynaertje zou zijn verschenen. In 1564 drukt Christoffel Plantijn het oudst bekende Nederlandstalige Reynaertvolksboek (hoewel niet iedereen hier voor de term volksboek opteert) in opdracht van de Antwerpse boekhandelaar en drukker Peter van Keerberghen. Dit boek, Reynaert de Vos, Een seer ghenvechliicke ende vermakeliicke Historie, is gedrukt in een civilité-letter, een lettertype dat hoofdzakelijk werd gebruikt voor schoolboeken. Na een jaar was de oplage van 1200 exemplaren al uitgeput. In 1566 brengt Plantijn het boek opnieuw op de markt in een tweetalige uitgave, bedoeld om de leerlingen (‘iongers’) Frans te leren. Naast de Nederlandse tekst is een synoptische vertaling in het Frans door Johannes Florianus afgedrukt. Misschien wilde Plantijn met deze tweede uitgave toch een breder publiek bereiken dan de ‘iongers’, want hij illustreert de editie met fraaie houtsneden van de befaamde Parijse meester Jehan de Gourmont, gesneden naar ontwerpen van meester Geoffroy Ballain (afb. 3). De Plantijnse Reynaertdrukken worden door diverse onderzoekers beschouwd als het begin van de Reynaertvolksboekentraditie. De prestigieuze tweetalige uitgave was bedoeld voor het onderwijs in de betere scholen voor het welgestelde deel van de (Antwerpse) bevolking en is dus niet echt een ‘volks’-boek. Als men verhalen in proza en in de volkstaal (als tegenovergesteld aan het Latijn) als ‘volksboek’ definieert, dan vallen de Plantijndrukjes toch in deze categorie. Na deze twee Reynaertvolksboeken, die dus meer schoolboeken zijn dan echte volksboeken, moeten we op een nieuwe uitgave wachten tot 1589. (Ook hier is het mogelijk dat er wél boekjes gedrukt zijn die ons niet werden overgeleverd.) In 1589 verschijnt Van Reynaert die Vos bij Bruyn Harmansz Schinckel te Delft. Dit is het oudst overgeleverde Noord-Nederlandse volksboek. De Reynaertvolksboeken worden in drie groepen onderscheiden: de twee Plantijndrukken, de Noord-Nederlandse volksboeken en de Zuid-Nederlandse volksboeken (voor een overzicht van deze volksboeken, zoals samengesteld door Hubertus Menke, zie kader). De Noord-Nederlandse volksboeken zijn inhoudelijk vrijwel gelijk aan de Plantijndrukken. In de lijst van Menke vinden we 22 uitgaven. Deze volksboeken zijn meestal geïllustreerd met eenvoudige houtsneden naar de Haarlemmer meester. We besteden aan de Zuid-Nederlandse volksboeken uitvoeriger aandacht omdat ze de directe bron vormen van de centsprent die in dit artikel centraal staat en een andere illustratieserie bevatten dan de Noord-Nederlandse. Als we de Zuid-Nederlandse volksboeken (bij Menke 31 items) naast de Noord-Nederlandse drukjes leggen, zien we dat ze qua opzet en uitvoering een sterke gelijkenis vertonen, maar dat er inhoudelijk belangrijke verschillen zijn. In de Zuidelijke Nederlanden heeft het Reynaertverhaal een tijd op de index van verboden boeken (Index librorum prohibitorum) gestaan. Als gevolg daarvan bevatten de Zuid-Nederlandse volksboeken een gecastigeerde tekst en werden bijvoorbeeld religieuze en scabreuze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 3
verwijzingen geschrapt of gewijzigd om aan de wensen van de katholieke censoren te voldoen. Na 1520 werden de maatregelen tegen verboden drukwerk nog verscherpt. De lijsten met verboden boeken werden bij elke nieuwe herziening uitgebreid. Op de Index librorum prohibitorum, die in 1570 op last van Alva bij Plantijn werd gedrukt, treffen we in een Appendix waarin we aanvullingen met ‘Duytsche verboden boecken’ vinden, op p. 91 ook Reynaert de vos aan. Dit betekende het einde van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongekuiste Reynaertuitgaven. Wat de gevolgen waren konden we al hoger lezen. Tot de jaren 1960 hebben de katholieke censoren in Vlaanderen een nefaste invloed gehad op het literaire bedrijf. Niet alleen de Reynaertboeken, maar Streuvels, Timmermans, Walschap, Boon en zeer vele anderen hebben er allemaal mee te maken gehad. Ook de drukken van Plantijn van 1564 en 1566 stonden dus op de door hem gedrukte indexlijst. Pas nadat de tekst herzien was en gezuiverd van alles wat maar enigszins als ketters of grievend voor de rooms-katholieke kerk kon worden opgevat, kon de Reynaert dus weer worden gedrukt. Het bewijs van goedkeuring is te vinden in de Approbatie, die in alle zuidelijke drukken is opgenomen (zie verder). De Zuid-Nederlandse volksboeken vormen de jongste van de drie groepen. De eerste uitgave is vermoedelijk in 1614 verschenen (Menke nr. 29). Net als in het Noorden zijn in het Zuiden de volksboeken, zelfs tot het einde van de negentiende eeuw, vrijwel ongewijzigd herdrukt. Door de invloed van de index verschillen de Zuid-Nederlandse volksboeken van de twee andere groepen. Als voorbeeld nemen we de editie die circa 1717 bij Hieronymus Verdussen te Antwerpen (Menke nr. 34) is verschenen (en die momenteel voor een groot publiek consulteerbaar is door de facsimile-uitgave van de Antwerpse uitgever Berghmans uit 1988) en/of de tekst van 1717, gedrukt bij de weduwe Verdussen (geciteerd uit Naar de letter). De titelpagina van de editie circa 1700 luidt: Reynaert den vos, oft Der Dieren Oordeel. In het welck door Coninck LION ende sijne Heeren, de schalckheydt van Reynaert den Vos wort ondersocht ende gheoordeelt. 't Verhael seer ghenuchelijck / ende profijtighe Morale Bedietselen mede-brenghende. Door het castigeren is de tekst sterk ingekort. Meestal wordt de gewraakte tekst geschrapt of wordt de inhoud gewijzigd. In Reynaert den vos ofte Der Dieren Oordeel zijn bijvoorbeeld in de voorrede de volgende zinnen weggelaten, waarin de dierenwereld met de mensenmaatschappij wordt vergeleken: Inden eersten, den gheestelijcken staet wort gheleken byden Dasse. Ende bedectelijck worden dese begrepen van ghiericheyt ende oncuysheyt. Over de wijzigingen lezen we in Naar de letter, p. 76 (over de druk van 1717 door de weduwe H. Verdussen): Een aardig voorbeeld van wegwerken-door-wijziging-van-de-inhoud is de list waarmee Reinaert probeert de haas in zijn macht te krijgen. H, 1564 is nog geheel volgens de traditie: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gewijzigde tekst luidt volgens de druk van de Weduwe van Hieronymus Verdussen: Hy beloofde Ruwaert / dat hy hem soude leeren singen een Liedeken / daer mede hy de hasewinden (als hy van haer ghejaeght worde) soude doen stille staen / om hem middel -tijdt van hun te bevrijden. Doen dede hy hem sitten tusschen sijn beenen / ende hiel hem daer wel vast. Sy begonsten t'saemen te singen met luyder stemme. (F.A2V) We vinden op het einde van de tekst in de druk van de Weduwe van Hieronymus Verdussen ook de hierboven besproken kerkelijke goedkeuring of ‘approbatie’. Deze formule, evenals de inhoud van het boek, is vrijwel onveranderd gebleven in de hele zuidelijke traditie: APPROBATIE In latere drukken staat ‘1661’ vermeld, wat vaak tot misvattingen met betrekking tot de datering van de drukjes heeft geleid. In de meeste gevallen vinden we op de titelpagina van de Zuid-Nederlandse drukken geen jaartal. Daardoor is de datering vaak onzeker. De naam van de drukker wordt echter altijd vermeld en precies daardoor is het mogelijk aan de hand van biografische gegevens over de drukkers het jaar van uitgave bij benadering vast te stellen. Zo wordt de oudst bekende overgeleverde Zuid-Nederlandse druk gedateerd tussen 1683 en 1717, respectievelijk het jaar waarin drukker Hieronymus Verdussen werd opgenomen in het Antwerpse drukkersgilde en het jaar waarin hij is overleden. Wegens de vroegere datering van de Approbatie (1631) wordt aangenomen dat de allereerste, nu verloren, Zuid-Nederlandse druk veel vroeger dan 1683 is verschenen. De datum van ‘15 november 1631’ is wellicht ook al een aanpassing omdat Maximilianus van Eynatten op 29 juni 1631 overleed. Reynaerdist Leonard Willems suggereerde dat men de beide laatste cijfers had verwisseld en dat we dus van 1613 moeten gewagen, maar dat is pure speculatie. Dit zou wel overeenkomen met de vermelding door Jan Frans Willems van een eveneens niet overgeleverde druk uit 1614. We kunnen uit dit alles besluiten dat er in elk geval vóór de dood van Van Eynatten in 1631 een Zuid-Nederlands volksboekje (m.n. in de volkstaal én in proza) is vervaardigd. Het is wellicht deze bewerking die bedoeld is met de Reynken de Vos op de lijst van geoorloofde schoolboeken die in 1642 te Antwerpen werd opgesteld (zie Naar de letter, p. 77). Wellicht bestonden er ook oudere versies. Rik van Daele gewaagde o.a. van een vermelding van een Reynaertdrukje door de bisschop van Brugge in 1612. Hier ligt nog ruimte voor verder onderzoek. Het laatste en meest volledige overzicht van de Noord-Nederlandse (veelal in de vakliteratuur aangeduid met het sigel Hn) en de Zuid-Nederlandse (Zn) volksboekentraditie is door de Duitse hoogleraar en Reynaertbibliofiel Hubertus Menke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgenomen in zijn standaardwerk Bibliotheca Reinardiana. We presenteren het met enkele lichte bewerkingen (vertalingen) in een apart overzicht (de nummering volgt Menke):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verklaring van de tekens: † = aan de hand van vermeldingen ontsloten, niet overgeleverde druk [...] = niet in de gedrukte tekst te vinden informatie <....> = veronderstelde tekst
De Zuid-Nederlandse volksboeken zijn zoals de Noord-Nederlandse, ook sober uitgevoerd. De illustraties zijn echter grotendeels nieuw. Op twee plaatjes na (zoals de afbeelding van de spiegel met fabelvoorstellingen) is hier geen invloed van de Haarlemse meester te vinden en is een heel eigen traditie ontwikkeld. Wat de Haarlemmer meester voor de Noord-Nederlandse illustraties betekende, zal de Antwerpse meester Erasmus Quellijn voor de Zuid-Nederlandse betekenen. De Zuid-Nederlandse plaatjes zijn uit het midden van de zeventiende eeuw en dus een stuk jonger dan die van de Haarlemmer meester. Eventuele andere Zuid-Nederlandse drukjes (die van circa 1613-1614 en 1631) waren dus niet geïllustreerd of voorzien van een andere cyclus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Erasmus Quellijn en Jan Christoffel JegherDe zeventiende-eeuwse kunstschilder Erasmus Quellinus (of Quellijn de Jongere) en zijn tijdgenoot Jan Christoffel Jegher waren respectievelijk de ontwerper en de houtsnijder van een reeks houtsneden ontworpen voor 'T Vonnis der dieren, over Reynaert den Vos, oft Spiegel der Archlistigcheyt, uitgegeven te Antwerpen door Jacob Mesens in 1651 (Menke nr. 31). Deze houtsneden stonden aan de bron van vele latere nasnijdingen in de Reynaertvolksboeken. Over dit werkje is weinig bekend. Momenteel berust een exemplaar van deze druk in de Zentralbibliothek in Zürich. Menke heeft ooit een facsimile-editie aangekondigd, maar voor zover wij konden achterhalen is deze nog niet verschenen. Walter Roossens heeft in 1981 een Leuvense licentiaatsverhandeling ingediend over 'T Vonnis der dieren...: een studie en een tekstuitgave. De tekst is een diplomatische uitgave van een tweede origineel exemplaar dat zich toen in de norbertijnerabdij van Postel bevond, maar nu spoorloos is. Ook de prenten van Quellijn zijn in deze tekstuitgave opgenomen, maar gezien het gekopieerde karakter vanzelfsprekend pover van afdruk. Roossens schrijft over de illustraties: De tekst is fraai versierd met kwalitatief goede houtsneden. Eén houtsnede per capittel + één op de titelpagina; samen 26 dus. Daarvan worden er 5 doorheen de tekst herhaald. Zodoende houden we nog 21 verschillende houtsneden over (...). Het plaatje op de titelbladzijde (evenals dat in Capittel XXI) draagt de vermelding ‘E. Quellinius’. (...) Verschillende houtsneden dragen ook nog de vermelding ‘I.C.I.’. Hierin herkent [Leonard] Willems de graveerder J.C. Jegers. (sic) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jegers dient Jegher te zijn. Deze beschrijving stemt overeen met Menke (nr. 31, p. 156-158), die meedeelt dat de eerste I. in I.C.I. ‘Jan’ of ‘Incidit’ kan betekenen. De door Quellijn ontworpen houtsnedencyclus wijkt af van de bekende illustratiereeksen in de oudste Nederlandse, Duitse en Engelse drukken. Het nieuwe, eigen karakter van Quellijns houtsneden heeft ertoe geleid dat zijn ontwerpen altijd als origineel werden beschouwd. Deze opvatting is volgens Paul Wackers pertinent onjuist. In zijn Tiecelijnartikel De bron van de illustraties in de Zuidnederlandse volksboeken lezen we: ‘De reeks houtsneden die Quellijn ontwierp is voor een groot deel gebaseerd op de houtsneden die Jost Amman in opdracht van de drukker Sigmund Feyerabend maakte voor de tweede druk van Hartmann Schoppers Latijnse vertaling/bewerking van de Hoogduitse Reynke de vos.’ Ammans cyclus bestaat uit 51 verschillende houtsneden. Van de 21 houtsneden ontworpen door Quellijn zijn er volgens Wackers zeven ‘evidente nasnijdingen’ en zeven andere vertonen opmerkelijke overeenkomsten. Toch mogen we aan Quellijn grote verdiensten toeschrijven voor de fraaie prenten die hij vervaardigde. In zijn tijd werd het werken naar bestaande bronnen anders geapprecieerd dan heden ten dage. Erasmus Quellinus (Erasmus II, of nog: Quellijn de Jongere, afb. 4) werd te Antwerpen geboren op 19 november 1607 als eerste kind van de beeldhouwer Erasmus I (Quellijn de Oudere) en Elisabeth van Uden. Het gezin telde elf kinderen. Naast de oudste Erasmus II kozen nog twee kinderen voor een kunstenaarsopleiding. Zoals veelal in die tijd kreeg Erasmus II zijn eerste opleiding in het atelier van zijn vader. Daarnaast studeerde hij ook filosofie (hij behaalde de meestertitel in de filosofie). In zijn nalatenschap werd een door hem geschreven Philosophia gevonden. Quellijn schreef ook gedichten, niet in het Latijn, maar in het Nederlands. In 1643 werd hij in zijn geboortestad lid van de rederijkerskamer De Violiere, waar hij niet enkel als toneelliefhebber, maar ook als dichter werkzaam was. Er is weinig poëtisch werk van zijn hand overgeleverd. Volgens zijn biograaf J.P. de Bruyn schreef Quellijn in het boek Het Gulden Cabinet van de edel vry schilderconst, door Corn. de Bie het zeer vloeiende en geestige gedicht Tot lof van Mr. Cornelis de Bie. Het is niet bekend op welke leeftijd de jonge Quellijn begon te schilderen. Het eerste bekende doek van zijn hand is de Aanbidding der herders uit 1632. Quellijn de Jongere kreeg zijn opleiding als schilder in het atelier van P.P. Rubens. Hij was Rubens' leerling vanaf circa 1629 tot omstreeks 1634. Nadien, tot ongeveer 1640, bleef hij medewerker van Rubens. Het is ook door het werk in Rubens' atelier dat hij zijn eerste bekendheid kreeg. Hij kon bij Rubens meewerken aan enkele opmerkelijke projecten. Ter gelegenheid van de intrede van Kardinaal-Infant Ferdinand in 1635 kreeg Rubens de opdracht om Antwerpen op een artistieke en feestelijke manier te versieren. Quellijn schilderde mee aan de Porticus Caesareo-Austriaca en aan het Tooneel van de Koophandel. Bij die gelegenheid tekende Quellijn ook een portret van de Kardinaal-Infant. Christoffel I Jegher graveerde de houtgravure naar deze tekening in het bijzijn van de Kardinaal-Infant tijdens diens bezoek aan de ateliers van Plantin-Moretus. Tot 1636 realiseerde Quellijn weinig persoonlijk werk. Rond die tijd laat Rubens het illustratiewerk voor het drukkershuis Plantin-Moretus bijna volledig over aan zijn medewerkers. Rubens maakt enkel nog rudimentaire schetsen en Quellijn werkte die uit tot volledig afgewerkte tekeningen. Balthasar I Moretus schrijft in april 1637 over het ontwerp van het titelblad voor Diverses Pièces pour la défense de la royne Mere: ‘Mr. Rubens a concue le frontispice et a donné charge à un aultre maistre de la delinéer’. ‘Deze “aultre maistre” kan niemand anders zijn dan Quellinus vermits deze het blad signeerde’, schrijft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 4
J.P. de Bruyn. Zijn bedrijvigheid als boekverluchter ging ten koste van Quellijns schilderwerk. In de periode 1632-1642 zijn er maar elf door hem gesigneerde of als authentiek erkende schilderijen bekend. Vooral op het einde van de jaren 1630 is Quellijn zeer bedrijvig als illustrator (wat blijkt uit documenten in het archief van Plantin-Moretus). Vermoedelijk is er zelfs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer werk van zijn hand. Balthasar Moretus schreef immers graag illustratiewerk van Quellijn toe aan Rubens ten voordele van de reputatie van zijn drukkerij. Quellijn had ook al vroeger belangstelling voor boekillustraties getoond, zoals blijkt uit het in 1634 gedateerde Augustino Epo Hipponensi en het in 1635 door hem ontworpen titelblad voor de Commentaria in Salomonis proverbia. Na P.P. Rubens' dood op 1 augustus 1640 werd Quellijn de officiële stadsschilder van Antwerpen en later een van de voornaamste portret- en historieschilders van de Antwerpsche School. In 1640 maakt hij in opdracht van Balthasar I Moretus het schilderij Labore et Constantia, een in symbolentaal uitgebeelde verheerlijking van de firma waar hij veel voor werkte. J.P. de Bruyn is van oordeel dat: Quellinus zich in de jaren 1640-1650 vooral verdienstelijk heeft gemaakt als boekillustrator, als ontwerper van decors voor de Antwerpse stadsmagistraat en ook als schilder. Stilistisch doet zich een evolutie voor die uiteindelijk zal leiden naar een synthese klassiek-Barok maar die pas in de jaren 1650 haar hoogtepunt zal kennen. (p. 30). Quellijns broer Artus I werkte als beeldhouwer ook in die ‘klassiek-barok-stijl’. In 1656 werden Erasmus II en Artus I uitgenodigd (vermoedelijk door de bouwmeester Jacob van Campen) naar Amsterdam te komen om de versiering van het Paleis op de Dam te verzorgen. Vondel, die een vriend was van Artus I, heeft die versieringen in het gedicht Op het Marmerbeelt van den hooghachtbaeren en welwyzen heere, H. Cornelis Witzen verheerlijkt. Het is ook in die tijd dat Quellijn een prominente plaats verovert in de Reynaerticonografie. In 1651 verschijnt immers: S(egher) V(an) D(ort) Het jaar voordien had Erasmus Quellijn een illustratie en de titelpagina voor Segher van Dorts Den Metamorphosis ontworpen. Daarin vinden we ook het oudst bekende gedicht van Quellijn: Epigramma toe-ghe-eygent aen Seger van Dort op den Metamorphosis bij hem in Dicht ghestelt. Getekend: ‘Ick Quell'in Liefde’. Deze woordspelende afsluiting doet vermoeden dat er een vriendschappelijke band was tussen Quellijn en Van Dort. Het was dus geen toeval dat precies Quellijn de suite illustraties ontwierp voor Van Dorts Reynaert den Vos. Quellijn heeft ook de titelpagina van Segher Van Dorts Het I. Boeck vande Trans-Formatien van Pvblivs Ovidivs Naso ontworpen. Op deze titelpagina zien we tevens een uitstekend portret van Van Dort door Quellijn (afb. 5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 5
Naast schilderijen en tekeningen zijn er van Quellijn ook zeven etsen bekend. Een mooie ets is Dansende Bacchanten (afb. 6). Niet alleen zijn kunstenaarsloopbaan, maar ook Quellijns privéleven kan voorspoedig genoemd worden. Twee jaar nadat hij in 1632 in het Sint-Lucasgilde de meestertitel behaalde, huwde hij met Catherina de Hemelaer, die afkomstig zou zijn van Haasdonk (Beveren). Catherina was een nicht van kanunnik Johannes de Hemelaer. Ze zouden 28 jaar een goed gezin vormen, tot Catherina in 1662 overleed. Het volgende jaar hertrouwde Quellijn met Francisca de Fren, de schoonzuster | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 6
van David II Teniers. Quellijn en zijn atelier leverden goed werk dat veel kopers vond. Hij werd welstellend en kocht in 1671 twee huizen in de Antwerpse Happaertstraat, die hij verbouwde tot een fraai herenhuis. Daar stierf Quellijn de zevende november 1678, enkele dagen voor zijn eenenzeventigste verjaardag. Het is ook een merkwaardig toeval (vermoedelijk heerste er een pestepidemie) dat in dezelfde korte periode ook Jan II Breughel stierf (op 1 september van datzelfde jaar) en Jacob Jordaens (op 18 oktober). In die nacht van de achttiende oktober stierf ook Quellijns zuster Elisabeth. Jan Christoffel Jegher (1618-1666) was houtbloksnijder (monogram: I.C.I.) en etser. Hij werkte hoofdzakelijk voor de Moretussen, maar ook voor P.P. Rubens. Quellijn en Jegher werkten veel samen. Quellijn tekende de prent en Jegher sneed het spiegelbeeld van de tekening in het houtblok om ze dan als boekillustraties te laten afdrukken. Quellijn en Jegher waren naar alle waarschijnlijkheid ook vrienden (of misschien waren er zelfs familiebanden). Dit kunnen we afleiden uit het feit dat Quellijns echtgenote Catherina de Hemelaer op 23 april 1652 getuige is bij het doopsel van Jan-Baptist Jegher, het zoontje van Jan Christoffel. (De Bruyn, p. 31). Jegher heeft ook vele schilderijen op vraag van P.P. Rubens als houtsnede uitgewerkt. Hij reproduceerde zo ook werken van E. Quellijn de Jongere, onder andere een Jezuskop uit 1636. Op die manier werd in de zeventiende eeuw het werk van de grote meesters toegankelijk gemaakt voor een groter publiek. De kopers waren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooral prentenverzamelaars die wel een zekere welstand hadden, maar geen werk van Rubens of andere meesters konden kopen. Vele van die houtsneden vinden we nu nog terug in de collecties van belangrijke musea. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De centsprent Geschiedenis van Reinaert den VosIn het Reynaertonderzoek zijn Quellijn en Jegher bekend als de ontwerper en de snijder van de bekende serie houtsneden waarin ze de Reynaert in 21 fraaie prenten opvoeren vanaf de druk van Mesens tot bijna alle latere nasnijdingen uit de Zuid-Nederlandse traditie. Maar de illustraties bleven niet beperkt tot de vele nasnijdingen in Antwerpse en Gentse Reynaertvolksboekjes, ze waren eveneens de bron van de tinnen decoratiepaneeltjes op schitterende Antwerpse laatzeventiendeeeuwse luxekabinetten voor een welgesteld publiek en van de eenvoudige afdrukken op volkse centsprenten uit Turnhout in het midden van de negentiende eeuw. Van de reeds vermelde Reynaertcentsprent uit het fonds van de firma Glenisson & Van Genechten zijn twee versies bekend: een versie met alleen Nederlandstalige onderschriften en een tweetalige variant met Nederlandstalige en Franstalige onderschriften. Op beide bladen staan telkens twintig plaatjes die in de juiste chronologische volgorde het Reynaertverhaal uitbeelden. We bekijken eerst de versie met Nederlandstalige onderschriften. Zoals we al schreven hebben vele achttiende- en negentiende-eeuwse centsprenten in de meeste gevallen houtsneden uit oudere volksboeken als inspiratiebron. De houtsnijder van de Geschiedenis van Reinaert den Vos gebruikte als voorbeeld onmiskenbaar de Reynaertprenten van Quellijn en Jegher. Vermoedelijk had hij niet de originele eerste prenten als model ter beschikking, maar nasnijdingen in een later volksboek. Het gaat in elk geval om een volksboekje uit de Antwerpse traditie omdat de bekende Gentse volksboekjes minder houtsneden hebben. De Meyer (p. 486) suggereert dat de bron van de plaatjes het volksboek van J. Thys zou zijn, die dan in spiegelbeeld werden gekopieerd. Dit is niet uit te sluiten, maar ons onderzoek heeft dit zeker niet bevestigd. J. Thys drukte zijn Reynaertjes tussen 1818 en 1842 (lijst Menke nr. 52 e.v.). De houtsneden zijn volgens Menke (p. 187) van dezelfde houtsnedenreeks als de uitgaven Wed. H. Verdussen 1713-1717 / Gimbelet / J.H. Heiliger / Wed. Vinck / Schilders / J. Thys (zie kader). Het zou ons echter niet verwonderen indien de houtsneden werden gekopieerd naar de houtsneden die een zekere verwantschap vertonen met de prenten die in de uitgave van H.J. Herleyn (Menke, ca. 1856) zijn te vinden (Menke benoemt ze als ‘Holzschnittserie 4: stilistich einfacher Nachschnitt mit neuer Bildkomposition’). De datum van ‘circa 1856’ komt wonderwel overeen met de datering van de centsprenten. Toch mogen we een rechtstreekse ontlening haast uitsluiten. De details komen niet overeen. Bovendien is de volgorde van de prenten in Herleyn anders dan op de centsprenten. De figuren en scènes op de centsprent zijn zo rudimentair en kwalitatief zo ondermaats gesneden dat het vinden van het exacte bronplaatje niet evident is. De houtsnijder van de centsprent heeft het zich gemakkelijk gemaakt en de afbeelding van de originele prenten op zijn houtblok niet in spiegelbeeld nagesneden. Bovendien heeft hij hier en daar figuren van de volksboekenprenten niet overgenomen. Haastwerk en bescheiden vakkennis zijn de sleutelwoorden. Hoe wordt een houtsnede vervaardigd? De houtsnijder tekent een spiegelbeeld van de ontwerptekening op zijn houtblok en snijdt het overtollige hout dat niet tot de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorstelling behoort weg. Het blok wordt vervolgens met een rol of tampon met inkt ingesmeerd. Zo kan men zoals met een stempel een niet gespiegelde afdruk maken op papier. Als we de afbeeldingen op de centsprent Geschiedenis van Reinaert den Vos vergelijken met het door Berghmans in facsimile uitgegeven volksboek Reynaert den Vos oft Der Dieren Oordeel door Hieronymus Verdussen (circa 1700), dan vinden we de twintig afbeeldingen van de centsprent allemaal terug. In wat volgt vergelijken we drie reeksen prenten: naast de kwalitatief zeer bescheiden prentjes op de centsprenten bestuderen we de originele prenten van Quellijn en Jegher (vaak met het monogram I.C.I.; bij Menke: houtsnedenreeks 1, grootte circa 5,7 × 7,9 cm; eveneens in de uitgaven van J. Mesens 1651, J. van Soest 1713 en 1755 en P. Brunel 1743) naast de prenten in Verdussens Reynaert van circa 1700 (eveneens in F.I. Vinck, J.N. Vinck, P.A. Kimpe, L. van Paemel en I.-C. van Paemel). De prenten bij Verdussen zijn nasnijdingen van de prenten van Quellijn en Jegher. De toeschouwer ziet op het eerste gezicht dezelfde afbeelding als op de prenten van Quellijn en Jegher. Als we de plaatjes echter nauwkeuriger bekijken, constateren we dat de nasnijder van de plaatjes in Verdussen niet alle details heeft overgenomen.
We hebben tot nu de bronnen en de context van de plaatjes bekeken. In het laatste deel van onze studie vergelijken we een aantal afbeeldingen met als ijkpunten (in chronologische volgorde):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meteen zullen we het verval kunnen vaststellen tussen de oudste plaatjes en de nasnijdingen op de volksprenten. Uiteraard moeten we ons beperken. Wij bespreken vijf taferelen. 1. Eerst vergelijken we de scène waar het binnensluipen van Tibaert bij de pastoor is uitgebeeld. Als we de drie prenten (Quellijn (afb. 7) / Verdussen (afb. 8) / centsprent, zie kleurblad) waarop dit tafereel is uitgebeeld naast elkaar bekijken, merken we dat de prent in Verdussen (afb. 8) een bijna trouwe nasnijding is van Quellijn en Jegher. Toch is er een opvallend verschil: links boven zijn de achtergrond en de lucht bij Verdussen leeg, daar waar we bij Quellijn (afb. 7) een uitgewerkte lucht zien met wolken. Voorts is ook het deurvlak minder uitgewerkt en hebben sommige vlakken iets minder arcering. De belangrijkste reden om de achtergrond wit te laten en
afb. 7
afb. 8
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 9
afb. 10
met minder arceringen te werken, is niet artistiek, maar de grote tijdwinst die deze werkwijze voor de houtsnijder betekent. Hij kan zo grote vlakken uit het houtblok in een keer wegsnijden. Deze manier van werken heeft op de meeste plaatjes wel een belangrijk nadeel. We zien op de afbeeldingen geen horizon en het uitgebeelde tafereel staat als het ware in het luchtledige. Niettegenstaande dit verschil is de nasnijding in Verdussen (te zien onder de titel: Het VII. Capittel. Bruyn den Beir doet klachten aen den Coninck, door wiens ghebodt Tibaert den Kater wordt ghesonden tot Reynaert, ende van hem in den strick gebrocht.) toch een goede prent. Dit plaatje is door iets meer stilering wel enigszins harder, maar het artistieke niveau benadert toch de originele Quellijnprent. De twee figuren in het raam die Tibaert bedreigen, lijken bij de nasnijding van Verdussen zelfs meer uitgewerkt dan bij Quellijn- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jegher. Door die duidelijkere contouren geven de wegvluchtende Reynaert en de insluipende en gestrikte Tibaert aan de Verdussenprent zelfs meer dynamiek en suggestie van beweging. Toch dienen we met deze vergelijking voorzichtig te zijn. Het hier getoonde plaatje van Quellijn is wel een afdruk van het originele blok, maar de afdruk vertoont de onvolkomenheden van een versleten blok. In de originele druk (zoals we zien in de tekstuitgave van Walter Roossens) zijn de figuren meer gedetailleerd. De contouren van de kater en het gezicht van de figuren in het raam zijn daar nog volledig in beeld gebracht, daar waar die op de latere afdruk leeg zijn. Het is duidelijk dat de uitgewerkte lucht en de goed geplaatste arceringen, zoals we die zien op het plaatje van Quellijn in de tekstuitgave, meer sfeer creëren. De prent wordt daardoor niet alleen aantrekkelijker, maar deze manier van uitbeelden dwingt je als het ware langer naar de prent te kijken, waardoor je ook alle details observeert. Als we nu hetzelfde tafereel op de centsprent (het zesde plaatje op het ingesloten vouwblad) ook in die optiek bekijken, zien we dat in de naar binnen kruipende en gestrikte Tibaertfiguur ook wel enige suggestie van beweging is gegoten, maar dat de prent in haar totaliteit toch erg statisch is. De figuren in het raam zijn houterig uitgebeeld en missen iedere dynamiek. Daardoor valt het weglaten van een uitgewerkte achtergrond nog meer op.
2. Het plaatje waarop in Verdussen de galgscène is uitgebeeld onder Het XI. Capittel. Reynaert op de leeder staende bekent sijne quade feyten, ende met sijne schalckheyt ontgaet de galghe, is opnieuw een kopie van de originele Quellijnprent (afb. 9). Bij Quellijn en Jegher zijn er, zoals op het vorige plaatje, meer details in de houtsnede verwerkt. Quellijn, die de eigenlijke ontwerper is, plaatst het afgebeelde tafereel in een reëel landschap met uitgewerkte wolken en achtergrond waardoor de scène levensechter wordt. Ook de houding en de lichaamsexpressie van de dieren zijn bij Quellijn sterker. Door minder en stroevere arcering en een iets strakkere stilering is de prent in Verdussen (afb. 10) statischer geworden. Op de afdruk in de tekstuitgave kunnen we zien dat de rug van de leeuw en de achterkant van Bruun met fijne arceringen zijn uitgebeeld. Dit zien we niet bij Verdussen. De nasnijder heeft de arceringen weggelaten of hij had een minder goede Quellijnafdruk als voorbeeld. Als we dezelfde galgscène op de centsprent (het negende plaatje op de kleurenplaat) met als onderschrift: ‘De koningin leeuwin verlost den vos om het goud, dat hy zegde verborgen te hebben’ bekijken, zien we dat die zelfs nog primitiever gesneden is dan de hoger beschreven prent met de sluipende kater op hetzelfde centsblad. Het is ook weer een spiegelbeeld van de originele Quellijnprent. De centsprent vertoont alle kenmerken van massaproductie. De blokken zijn onhandig en stuntelig gesneden door een houtsnijder die het vak niet echt beheerst. De van deze blokken afgedrukte prenten zijn enkel nog een zwakke karikatuur van hun fraaie originelen.
3. Een relatief betere nasnijding op de centsprent (zevende plaatje) is het tafereel waarop Isegrim de klok luidt en afgeranseld wordt. Deze klokkenluiderprent is minder statisch en Isegrim straalt zelfs enige lichaamsexpressie uit. We leggen de drie prenten opnieuw naast elkaar. De toeschouwer ziet ook hier belangrijke verschillen tussen de Quellijnprent (afb. 11) en de afdruk in Verdussen (afb. 12). De nasnijder bij Verdussen heeft gekozen voor directheid, duidelijkheid en stilering. Zoals we | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 11
afb. 12
hoger reeds schreven, vraagt deze werkwijze ook veel minder tijd. Door minder arcering komen de aanvallende dorpers sterk in beeld en de uitbeelding van Isegrim als een dreigend individu is raak getroffen. De wolf bij Quellijn lijkt meer verrast en bang. Door de intense arcering vraagt de prent van Quellijn meer aandacht en houdt ze ook iets geheimzinnigs. De toeschouwer blijft langer kijken. De linkerkant van de prent wordt door de arcering toch wat onduidelijk. Maar als we de afdruk uit de collectie Van Daele vergelijken met de slechte kopie uit Roossens blijkt dat de afgebeelde blokafdruk slijtage aan de linkerkant vertoont: de linkerbenedenhoek en de -bovenhoek zijn weggevallen en de laatste figuur op de achtergrond is onduidelijk geworden. In het Verdussen-plaatje is die laatste figuur zelfs niet overgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 13
afb. 14
4. De bron voor het voorlaatste plaatje op de centsprent met onderschrift ‘De wolf werpt Reinaert de handschoen toe om in tweegevecht te treden’ komt overeen met de prent bij Verdussen in: Het XXIX. Capittel. De hant wort door Isegrim ghepresenteert om te vechten. De afbeelding is op het centsblad weer een spiegelbeeld van het oudere plaatje en primitief gesneden, hoewel Reinaert hier toch beter is neergezet. In de vergelijking tussen Quellijn (afb. 13) en Verdussen (afb. 14) valt op dat het grote witte vlak linksboven bij Verdussen een verarming is ten opzichte van het oudere werk. De berg op de achtergrond met het silhouet van een kasteel en de wolken maken de Quellijnprent realistischer. Ook de wolf en de vos zijn levensechter. (Notabene, het blok van deze afdruk is, vergeleken met het origineel, minder versleten dan de vorige.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 15
afb. 16
5. Het laatste plaatje op de centsprent is het tweegevecht: ‘De twee dappere helden vechten dat zy zweeten, doch Reinaert, door zyne slimheid, behaald de zegeprael.’ Het centsplaatje is uitgesproken zwak. De houtsnijder heeft er zich vlug van afgemaakt. Op de corresponderende Quellijnprent (afb. 15, uit Menke) domineren de twee antagonisten het centrum van het plaatje. Achter de omheining staat naast de koning een meute dieren gespannen het gevecht te volgen. Houtsnijder Jan Christoffel Jegher heeft van een steen in de arena dankbaar gebruik gemaakt om zijn monogram I.C.I. aan te brengen. Op de nasnijding in Verdussen (afb. 16) missen we een deel van de toeschouwers. Hoewel de vechtende vos en wolf hier ook goed zijn uitgebeeld, is het vechtende paar bij Quellijn levensechter. Zoals bij een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woedende hond heeft de vacht van de strijdende wolf rechtopstaande haren. De vechthouding van het paar is raak getroffen. De nasnijder in Verdussen heeft de vachtuitbeelding beperkt tot wat streepjes en daardoor zijn de dieren minder levensecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis van Reinaert de vos / Histoire de Maitre RenardZoals we al hoger stelden bestaan er twee versies van deze centsprent. De tweede (wellicht jongere), tweetalige versie, die niet in detail te fotograferen was en daarom niet als hoofdprent werd besproken (afb. 2), heeft enkele afwijkende plaatjes. Het achttiende plaatje, waarop de in het ijs gevangen wolf is afgebeeld, verschilt het sterkst. Eigenaardig genoeg is dit plaatje niet gespiegeld (d.w.z. dat men hier de moeite heeft genomen de plaat in spiegelbeeld te snijden) en zien we de koning als belager van de wolf in plaats van de dorpelingen. Artistiek is deze tweede versie sterker: de houtsneden zijn beter, met vastere hand gesneden en mooier ingekleurd (eveneens met geel en bruin). Het grootste verschil tussen de beide varianten is dat de onderschriften bij de tweede versie tweetalig Nederlands/Frans zijn. De onderschriften zijn niet gelijk. Onder de prent waar het binnensluipen van Tibaert wordt uitgebeeld, lezen we: Reinaert brengt den kater in huizen
Om te vangen groote muizen
Le matou amateur de souris
Dans le piège de Renard fut pris
Op de eentalige centsprent lezen we onder het plaatje dat dezelfde scène uitbeeldt: De vos brengt de kater in een huis om muizen te vangen,
waer hy van te voren gestolen had.
De Franse tekst is geen letterlijke vertaling van de Nederlandse tekst, daardoor is het blad niet bruikbaar om kinderen Frans te leren. Het is vooral een handige zet van de uitgever. Het kost weinig meer om aan de prent een Franse tekst toe te voegen en de afzetmarkt wordt veel groter. Bij vergelijking van de korte centsprentteksten met de bestaande hoofdstuktitels in de overgeleverde volksboekjes is het helaas niet mogelijk om een precieze bron van de tekst aan te duiden. Noch bij Verdussen, Van Soest, Vinck, Thys, Heyliger of Herleyn is er een duidelijke link met deze tweeregelige teksten. De mogelijkheid moet worden opengelaten dat de centsprent is geïnspireerd op een niet overgeleverd volksboek. Tot diezelfde conclusie kwamen we reeds bij een grondige vergelijking van de prenten in de volksboekjes en op de centsprent. Er blijft een reis doorheen de Nederlanden (en eigenlijk door heel Europa) nodig om te ontdekken of hier of daar toch nog geen volksboekje is overgeleverd dat de duidelijk aanwijsbare bron voor de centsprent is. Als we één ding kunnen afleiden uit onze studie, dan is het wel dat het aantal overgeleverde volksboekjes slechts het topje van een ijsberg is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitVooral de Nederlandstalige centsprent spiegelt het niveau van het beoogde publiek. Het verhaaltje is eenvoudig en tot de meest essentiële vorm teruggebracht. De illustraties zijn eerder primitief en artistiek zwak. Niet alle volksprenten zijn letterlijk centsprenten. Er zijn ook duurdere uitgaven die qua inhoud, maar vooral wat de illustraties betreft een hoger niveau hebben. Ze zijn artistiek en cultureel belangrijker. Het artistieke verschil tussen de Quellijnprenten en de nasnijdingen in Verdussen is te zoeken in het ambachtelijke aspect van een nasnijding. De nasnijder zoekt minder of misschien helemaal niet naar een uitgesproken artistieke prestatie en wil vooral gedegen vakwerk brengen. Er is (zeker vandaag de dag) een algemene consensus dat in alle kunstvormen de bedenker belangrijker is dan de uitvoerder. Zo is ontwerper Erasmus Quellijn de Jongere belangrijker dan houtsnijder Jan Christoffel Jegher en de andere nasnijders. Hoewel uit de studie van Paul Wackers blijkt dat Quellijn voor enkele van zijn prenten niet echt origineel was en deels als bron Jost Amman (1539-1591) had, is zijn werk meer dan verdienstelijk. (Originaliteit werd in die tijd trouwens anders beoordeeld dan na de romantiek.) Binnen de Reynaerticonografie kunnen we echter niet van een absoluut topwerk spreken. De suite Quellijnprenten moet de duimen leggen voor bijvoorbeeld de prachtige reeks etsen van Allart van Everdingen (1621-1675) en de reeks staal- en houtgravures naar ontwerpen van Wilhelm von Kaulbach (1814-1874). Binnen de houtsnedetechniek zijn de ontwerpen van Quellijn en de sneden van Jegher meesterlijk. Opnieuw kunnen we constateren dat de Reynaertwerken werden geïllustreerd door absolute toppers. Erasmus Quellijn, leerling van P.P. Rubens en Antwerps stadsschilder, was één van hen. Zijn prenten zijn in vele tientallen nasnijdingen blijven doorleven tot diep in de negentiende en zelfs de twintigste eeuw. De negentiendeeeuwse centsprenten zijn daar een van de meest sprekende voorbeelden van. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruikte bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageGeschiedenis van Reinaart de VosIn bijlage bezorgen wij een transcriptie van de Nederlandstalige tekst in rijmende disticha van de tweetalige centsprent (collectie Herman Heyse). Deze tekst kan vergeleken worden met de tekst van de eentalige centsprent en geeft bovendien een beeld van de samenvatting van het Reynaertverhaal die in de tweede helft van de negentiende eeuw op de markt was. Deze bestaat uit niet meer dan een korte commentaar bij de bestaande plaatjes. De tekst werd letterlijk (met de nodige d/t-eigenaardigheden) overgenomen. De leeuw der dieren koning
Noodigt al zijn volk ter zijner woning.
Reinaart word van grove misdaden betigt
Die hij in der hennen huis heeft verrigt.
De koning met zijn ministers raad
Beraamt over Reinaarts misdaad.
Om Reinaart te dagen is den beer gelast
Maar dat de beest maar op en past.
Reinaart om met den beer te gekken
Laat hem in dezen boom wat honing lekken.
Reinaart brengt den kater in huizen
Om te vangen groote muizen.
Den wolf word hier geleerd
Hoe Reinaart 't klokken luiden leert.
Den leeuw in gramschap groot
Verwijst Reinaart tot den dood.
De koningin spreekt tot den vorst
Die Reinaart van de galg verlost.
Als hij komt van de galg af
Vergeeft den koning hem zijn straf.
Hij doet beer en wolf vangen
Om ze samen op te hangen.
Men sneid den beer zijn ooren af
Alsook den wolf voor hunne straf.
Met snooden list en verraderij
Vermoord hij den haas hier aan d'een zij.
De raven moeten er ook al aan
Hij laat niets als de pluimen staan.
De koning in woede op nieuw besluit
Te doen vangen den slimmen guit.
Hij raad den wolf van eens te lezen
Hoe veel den prijs van 't veulen moet wezen.
Reinaart onschuldigt zich bij den vorst
'T welk aan 't konijn het leven kost.
Om visch'te vangen tot zijn spijs
Bevriest den wolf met steert in 't ijs.
In plaats van te vervolgen door 't geregt
Daagt hem den wolf in tweegevecht.
Met looze streken zoo men zegt
Overwind Reinaart hem in 't gevecht.
|
|