Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
artikel■ Amand Berteloot
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ke hoven van Daun-Oberstein of Manderscheid-Blankenheim als bemiddelaars opgetreden zouden kunnen zijn. Het Heidelbergse afschrift van de Ogier daarentegen, dat naar een mededeling op het einde van het boek door de schrijver Ludwig Flùgel op 23 oktober 1479 voltooid werd, bevat een tekst die blijkbaar zonder tussenschakel direct op een Nederlandstalige bron teruggaat. Deze drie romans zijn voor de moderne lezer niet makkelijk toegankelijk, maar ook de middeleeuwse lezers of luisteraars zullen er al heel wat moeite mee gehad hebben. De Middelhoogduitse vertalingen uit Heidelberg hebben ook de uitgevers ervan voor grote moeilijkheden geplaatst. Het blijkt namelijk dat de Duitse vertaler (misschien waren er verscheidene) ófwel niet over voldoende kennis van het Middelnederlands beschikte om de teksten adequaat te vertalen óf misschien zelfs niet eens de bedoeling had om een goed verstaanbare Middelhoogduitse tekst te produceren. De Middelnederlandse verzen en zinnen bleven in zijn vertaling namelijk op talrijke plaatsen onder de vrij oppervlakkige aanpassing van de woordenschat aan het Duitse klank- en vormenpatroon bewaard, maar de betekenis van de Duitse tekst blijft vaak duister. Je ziet de Nederlandse grondtekst bijna in elke zin door de Duitse heenschemeren, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat de vertaler niet toch af en toe flink in de brontekst heeft ingegrepen.Ga naar voetnoot3. Zekerheid hebben we daaromtrent vrijwel nooit. Op veel plaatsen zal het Duitstalige publiek in het beste geval associatief tot een min of meer impressionistisch begrip van de tekst gekomen zijn, maar het beluisteren van zulke lange teksten moet erg lastig geweest zijn. De vraag welk doel de vertaler met deze ongewone vertaling voor ogen had, bleef tot nu toe onbeantwoord. De maagdelijke toestand waarin de Heidelbergse handschriften vandaag de dag nog steeds verkeren zou er ook op kunnen wijzen, dat ze weinig gebruikt zijn. Misschien wilde degene die de vertaling liet maken ze alleen in zijn boekenkast hebben om zijn verzameling te completeren en werden ze nauwelijks of nooit ten gehore gebracht of gelezen. Als men een enigszins acceptabel tekstbegrip wil bereiken, dan is men vrijwel gedwongen om zijn toevlucht te nemen tot een hervertaling van de tekst uit het Duits naar het Nederlands. Dat is, zoals men uit ervaring met andere teksten zoals bijvoorbeeld die van Heinric van Veldeke weet, geen sinecure. De uitgevers van de Malagijs, een team bestaande uit twee germanisten en twee neerlandici, hebben zich wat dit betreft grote moeite getroost en goed werk verricht. Bij de uitgave van de Ogier, die in deze bijdrage in het middelpunt staat, moeten veel dingen nog gedaan worden. De uitgever Hilkert Weddige heeft zich grotendeels op het standpunt van het middeleeuwse Duitse publiek geplaatst en geprobeerd de tekst op een vrij impressionistische manier te verklaren. Daardoor is de tekst op talrijke plaatsen duister gebleven en in het bijzonder voor neerlandici nog nauwelijks toegankelijk gemaakt. Hier moet nog veel werk verricht worden en er valt dus waarschijnlijk ook nog veel te ontdekken. Van zo'n ontdekking willen we hier verslag doen.
We nemen het tekstfragment, waar Weddige het nummer 113 aan heeft gegeven. Inhoudelijk gaat het om het volgende: de Deense edelman Ogier, een man van reusachtige gestalte en lichaamskracht, voelt zich door Karel de Grote schandelijk bedrogen omdat diens zoon Charloet Ogiers zoon Boudewijn, die als gijzelaar aan het hof van Karel vastgehouden werd, gedood heeft. Ogier heeft wraak gezworen en probeert Karel overal te treffen waar hij kan. Op een dag dringt hij Parijs binnen, waar hij Karel te midden van zijn aanhangers ter verantwoording roept. Ondertussen laten de verraders GuwelsGa naar voetnoot4., Berengier en Hardreyt de stadspoorten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sluiten, zodat Ogier en zijn begeleiders in de val zitten. Het komt tot een gevecht, waarbij Karel van Ogier zo'n geweldige slag op zijn helm krijgt, dat hij het bewustzijn verliest. Vóór Ogier zich weer in het strijdgewoel mengt, geeft hij zijn schildknaap Reynier het bevel de verdoofde Karel in het oog te houden, zodat deze niet ongemerkt bevrijd kan worden. Bij aandachtige lectuur van het Heidelbergse manuscript wordt het overduidelijk dat de brontekst een Vlaams handschrift moet zijn geweest. Men kan dus een voorzichtige poging doen om die Vlaamse versie te reconstrueren. Dat gaat niet altijd makkelijk, maar toch komt men een heel eind. We geven hieronder telkens links de tekst uit het Heidelbergse handschrift naar de editie van Weddige en daarnaast de reconstructie van de Middelnederlandse tekst.
De hervertaling van deze alinea veroorzaakt geen noemenswaardige moeilijkheden. Discussie is mogelijk over ‘gemannet’ in vers 6104. Hier hebben we het Duitse woord ‘gemannt’ als Middelnederlands ‘gemannet’, d.w.z. ‘in begeleiding van gewapende mannen’ geïnterpreteerd. Onze keuze wordt ook gesteund door het feit dat in vers 6112 hieronder wordt meegedeeld dat Ogier blijkbaar in tegenstelling tot zijn schildknaap de vijand helemaal alleen te lijf gaat. De uitgever van de Ogier vertaalt ‘gemannt’ als ‘mannhaft, tapfer’ (mannelijk, dapper), wat niet zonder meer overtuigt. Een andere mogelijkheid is de interpretatie ‘gemahnt’ (vermaand), die door Weddige met verwijzing naar de vermaning van Ogier aan het adres van Reynier om Karel niet uit het oog te verliezen, voorgesteld wordt.Ga naar voetnoot5. Men zou dus kunnen vertalen: Hiermee stortte Ogier zich in het gevecht met de Fransen en Reynier bewaakte Karel als een edele held. Menige Fransman velde hij ter aarde. Met Floret, zijn zwaard, hielp hij getrouw zijn meester, want hij had dappere mannen om zich heen. Hij week niet één voet achteruit.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook hier behoeft onze poging tot reconstructie op een aantal plaatsen wat uitleg.
- ‘Vervaert’ in regel 6115 betekent ‘bang’. De interpretatie ‘abgedrängt’ (weggedrongen), die Weddige voorstelt,Ga naar voetnoot6. slaat op het Middelhoogduitse werkwoord ‘vervüeren’, dat volgens het woordenboek van Lexer de betekenissen ‘vollführen, ausführen, wegführen, entführen, auseinander führen’ heeft.Ga naar voetnoot7. Het Middelnederlandse pendant zou dan ‘vervoeren’ moeten zijn met de betekenissen ‘transporteren, verderven, vernietigen’.Ga naar voetnoot8. Maar geen van deze betekenissen past in deze context. Het Duitse woord ‘verfuert’ berust hier vermoedelijk op de Nederlandse vorm ‘ververt’, een variant van ‘vervaert’. Weddiges glossarium achteraan in het boek laat zien dat de Duitse vertaler dit in de ridderepiek niet zelden gebruikte woord op veel verschillende manieren heeft omgezet.Ga naar voetnoot9. De interpretatie dat de Fransen vreselijk bang beginnen te worden voor de berserkerwoede van de Deen, past perfect, terwijl een interpretatie ‘weggedrongen’ vanuit het Middelnederlands niet plausibel is.
- Wat gecompliceerder is de uitdrukking ‘self achte’ in dezelfde regel. De interpretatie ‘nach hinten’ (naar achteren), die de uitgever van de Ogier verkiest,Ga naar voetnoot10. is het gevolg van het feit dat hij het woord ‘achte’ als Middelhoogduitse omzetting van Middelnederlands ‘achter’ interpreteert. Daar valt heel wat tegen in te brengen. Het glossarium achteraan in het boek levert geen enkele aanwijzing voor het optreden van het woord ‘achte’ in de betekenis van ‘achter(aan)’. In plaats daarvan blijkt de vertaler steeds ‘affter’Ga naar voetnoot11. te gebruiken. Omdat het woord in het Nederlands op ‘macht(e)’ moet rijmen, kan het ook geen ‘r’ op het einde gehad hebben en is een afleiding van de betekenis uit het woord ‘achter’ van tevoren uitgesloten. Logischer zou zijn ‘self achte’ als een verbinding van ‘self’ met het telwoord ‘acht’ te interpreteren, waar men zonder problemen de betekenis ‘met zijn achten, acht personen tegelijk’ mee kan verbinden. Hoewel men in het kader van de middeleeuwse getallensymboliek op deze plaats eerder het getal ‘zeven’ dan ‘acht’ zou verwachten, mag men misschien wel veronderstellen dat de dichter daarmee wilde aanduiden dat Ogiers tegenstanders in grote groepen, dus massaal op de vlucht sloegen.
De vertaling zou dus kunnen luiden: En Ogier, die ook niet stil zat, ging zo geweldig tegen de schare van de Fransen te keer, dat men 's anderendaags menig lijk op een baar daar vandaan droeg, want men weet dat Ogier op dat ogenblik en op die plaats vijfhonderd man versloeg, zonder de hulp van iemand anders. Zo'n geweldige slachtpartij richtte de Deen aan dat heel wat Fransen bang werden en in scharen op de vlucht sloegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verzen tot 6115 waren echter alleen als voorspel bedoeld. Het fragment dat voor ons doel van belang is, staat in de regels 6116 tot 6153.
Ook hier zijn er enkele punten waarop we geen absolute zekerheid kunnen verkrijgen:
- De woorden ‘in dem’ in vers 2116 kunnen maar moeilijk terugvertaald worden naar het Nederlands. Het woord ‘bedi’, dat ‘op dat ogenblik’ kan betekenen, is een zeer gewoon woord in epische taal en zou hier zeer goed passen.
- Het woord ‘hamede’ of ‘hameide’ betekent ‘slagboom’ of ‘hek’ en onderstreept het groteske van de bewapening van de oprukkende burgers. Met de interpretatie ‘Balken’ (balk) verliest de scène enigszins aan ironie.Ga naar voetnoot12.
- Met de interpretatie van ‘mortier stock’ in regel 6123 als ‘deel van een mortier’ d.w.z. een kanon,Ga naar voetnoot13. maakt de uitgever van de Duitse tekst zich aan een kanjer van een anachronisme schuldig, want ten tijde van Karel en Ogier bestonden er nog geen kanonnen of dergelijke vuurwapens. Weliswaar is het niet uitgesloten dat het publiek op het einde van de vijftiende eeuw deze passage op deze manier interpreteerde, maar in de Nederlandse brontekst (en nog veel minder in het Franse voorbeeld) kan onmogelijk sprake geweest zijn van zo'n schietwerktuig. Een ‘mortier stock’ kan evenwel ook opgevat worden als een stamper waarmee bijvoorbeeld in een apotheek allerlei substanties in een vijzel geplet werden. Dergelijke instrumenten bestonden zeker al in Karels tijd en als wapen waren ze even ongeschikt als de net genoemde slagbomen en hekken, hoewel het Middelnederlandsch Woordenboek wel uit een Brugse rechtstekst citeert, waarin gezegd wordt dat iemand met behulp van een ‘mortierstock’ iemand anders de schedel heeft ingeslagen.Ga naar voetnoot14.
- Het woord ‘postele’ is raadselachtig. Weddige interpreteert het als verkleinwoord van een uit het Frans ontleend Middelnederlands woord ‘post’ (balk) en verklaart het als ‘kleine balk’.Ga naar voetnoot15. In het Middelnederlands is ‘ele’ echter geen gangbaar diminutie suffixGa naar voetnoot16. en het Latijnse verkleinwoord ‘postellus’ leverde in het Frans ‘poteau’ op, dat niet deugt als model voor een Middelnederlands woord ‘postele’. Als soortnaam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt het woord ‘postele’ in het Middelnederlands niet voor. Bij de enige vindplaats voor ‘postele’ in de citaten in het Middelnederlandsch Woordenboek gaat het om een plaatsnaam en wel om het plaatsje Postel in de buurt van Mechelen,Ga naar voetnoot17. dat een schwa in de tweede syllabe vertoont en dus niet op ‘dele’ kan rijmen. Met wat fantasie kan men zich echter een verwisseling van de ‘s’ en de ‘t’ voorstellen en ‘potsele’ reconstrueren. Met dit begrip wordt het touw aangeduid waarmee men een pot boven het vuur ophing. Het betekende ook pothengsel of hangijzer.Ga naar voetnoot18. Grotesk is dat, zoals de hele scène, in ieder geval.
- De interpretatie ‘Diener, Fußknecht, Knappe’ für ‘seriant’ in vers 6126 is zeker juist,Ga naar voetnoot19. maar daarmee is die plaats nog niet voldoende verklaard, want ‘seriant’ kan nauwelijks als bijstelling bij ‘schwert/zwaard’ opgevat worden. De mogelijkheid om ‘ein seriant’ als een datief op te vatten (‘een andere bracht een schildknecht een zwaard’) is eveneens weinig overtuigend. Door het toevoegen van het voegwoord ‘als’ komt er een vergelijking tot stand, die perfect in deze scène past.
We stellen dus met de nodige terughoudendheid de volgende vertaling voor: Maar op dat ogenblik kwamen de verraders met groot machtsvertoon aangereden samen met menige gewapende krijger. Ze brachten, zoals ik al zei, al het gemeen van de stad met zich mee, gewapend en geweldig opgehitst. De ene sleepte - God betere het! - een hek mee, de ander een mortierstamper en weer een ander een hangijzer. Er was er een die een bijl in de hand had en een ander droeg een zwaard als een soldaat. Maar al had hij ermee willen slaan, hij had het met alle macht niet uit de schede kunnen trekken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl de hervertaling van het begin van deze passage nauwelijks moeilijkheden veroorzaakt, moeten bij het laatste deel toch nog wat aantekeningen gemaakt worden:
- ‘Pongoene’ (vers 6143) is een in het Middelnederlands gebruikelijk Frans leenwoord met de betekenis ‘wimpel’ (‘penoen’).
- De verzen 6144-6145 zijn in het Duits onduidelijk. In het Middelnederlands wordt hun zin klaar als men ‘bestaen’ als ‘toebehoren’ interpreteert:Ga naar voetnoot20. Guweloen treedt op met een lans, waaraan een wimpel hangt, die de verrader Gelloen, zijn vader, toebehoorde. Daarbij is het wel onduidelijk of de lans of de wimpel uit het bezit van Guweloens vader afkomstig is, maar relevant is alleen dat Guweloen zich met dit attribuut in de voetstappen van zijn vader begeeft en de traditie van het verradersgeslacht voortzet.
- In de volgende zin (tweede helft van vers 6145) ontbreekt het subject. In deze context zou het theoretisch Gelloen kunnen zijn, die zich verheugt over de komst van zijn zoon Guweloen. Maar omdat Gelloen blijkbaar niet in levenden lijve bij de scène aanwezig is, lijkt het waarschijnlijker dat Ogier bedoeld wordt. In dat geval markeert deze zin de ommekeer in de gevaarlijke situatie waarin de protagonist zich bevindt.
Men zou deze passage dus als volgt kunnen vertalen: Zo kwam dat volk aangelopen, net als een rotte wilde zwijnen, die opgejaagd wordt. Dat Ogier bang werd, toen hij die hele troep met boze bedoelingen op zich zag afkomen, hoeft niemand te verwonderen. Maar Ogier wou zeer ongaarne zijn goede zwaard ongebruikt laten en hij gaf zijn goede paard Broyfort de sporen. Hij zag Guweloen voorop lopen, die met de eerste troep aankwam en als hun leider voorop reed. Hij bracht een speer mee met een wimpel eraan, die zijn vader, de verrader Gelloen, had toebehoord. Ogier werd blij toen hij hem zag komen. Op hetzelfde ogenblik heeft ook Guweloen Ogier ontdekt en hij riep hem toe: ‘Er is geen ontkomen meer aan, Deen! Gij hebt vandaag menige Fransman verslagen, maar zult zelf net als uw ridders het leven laten, heer Ogier!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie Van den vos Reynaerde kent, heeft al lang gemerkt, waar deze lange voorrede op doelt. De reconstructie van de verzen 6119 tot 6130 van de Ogier herinnert onmiddellijk aan de verzen 718 tot 733 uit Van den vos Reynaerde. Zij bevatten de scène met de beschrijving van de gealarmeerde dorpelingen, die onder leiding van de timmerman Lamfroyt uitrukken om Bruun, die in de boomstam gevangen zit, te doden. Die passage luidt als volgt: Doe volchde hem [d.i. Lamfroyt] een mekel heere:
Int dorp ne bleef man no wijf.
720[regelnummer]
Den beere te nemene sijn lijf,
Liept al dat loepen mochte.
Sulc was die eenen bessem brochte,
Sulc eenen vleghel, sulc een rake,
Sulc quam gheloepen met eenen stake,
725[regelnummer]
So si quamen van haren werke.
Selve die pape van der kerke
Brochte eenen cruus staf,
Die hem de coster noede gaf.
Die coster drouch eene vane
730[regelnummer]
Mede te stekene ende te slane.
Des spapen wijf, vrauwe Julocke,
Quam gheloepen met haren rocke
Daer so omme hadde ghesponnen.Ga naar eind21.
Beide taferelen vertonen opvallende overeenstemmingen, die niet alleen tot de markante herhaling van de uitdrukking ‘sulc was die...’ beperkt blijven. In het middelpunt staat in beide gevallen een personage, dat uitzonderlijk groot is van gestalte en over geweldige lichaamskrachten beschikt. Bruun is een groot, gevaarlijk en sterk dier en Ogier wordt herhaaldelijk als een reus met buitengewone lichaamskrachten beschreven. In beide gevallen bevindt dit personage zich in een uitzichtloze situatie: Bruun zit met muil en klauwen in de stam van een eikenboom gevangen en Ogier is gevangen binnen de poorten van de stad Parijs en beiden worden door een naderende groep tegenstanders belaagd. In beide gevallen zijn het ook geen voorname heren, die de gevaarlijke tegenstander te lijf gaan en de kastanjes uit het vuur moeten halen. In Van den vos Reynaerde laat de vos de riskante taak over aan de dorpelingen en in de Ogier stuurt de verrader Guweloen niet Karels troepen maar de gemene burgers van Parijs vooruit om Ogier uit het veld te slaan. Die ongewone strijdmacht is in beide gevallen opvallend ontoereikend bewapend. Bruuns belagers gaan hem met een bezem, een dorsvlegel, een hark, een processiekruis en een spinrokken te lijf. Ogiers tegenstanders verschijnen met een traliehek, een mortierstamper en een hangijzer. In beide teksten speelt ook een bijl een rol. Bij Ogier wordt in de verzen 6124-6125 alleen gezegd, dat er een van de aanvallers een bijl meegebracht heeft, terwijl in Van den vos Reynaerde dit wapen aan de aanvoerder Lamfroyt toegewezen wordt (734-735). Dat alles is de belagers echter van generlei nut, want als er dan al iemand van hen over een echt wapen beschikt, is hij niet in staat om daar op een efficiënte manier mee om te gaan. In de Ogier wordt gezegd, dat er een weliswaar een zwaard bij zich heeft, maar dat hij niet eens in staat is om het uit de schede te trekken (6126-6129). In Van den vos | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reynaerde worden de ‘verhoernde cloet’ en de ‘loedwapper aen ene pese’Ga naar eind22. uiteindelijk ook niet werkelijk gebruikt waar ze voor bedoeld zijn, want de scène loopt uit op een gevecht tussen de aanvallers, die in een onontwarbaar kluwen op de grond liggen. In de Ogier worden Guweloen en zijn gezellen uiteindelijk toch in het gevecht betrokken. Ook de reactie van de bedreigde helden is in beide teksten goed vergelijkbaar. Bruuns paniek op het moment dat hij de meute op zich af ziet stormen wordt in een toegevende zin tot uitdrukking gebracht: Al hadde Brune lettel ghemaex,
Hi ontsach meer ongheval
Ende sette al jeghen al
(Van den vos Reynaerde 736-738)
Precies dezelfde toegevende zin vindt men op de plaats waar Ogiers angst voor de naderende vijanden tot uitdrukking wordt gebracht: Al was versaghet
Ogier, dat was wonder cleene.
Als hi nu sach dat volc ghemeene
Over hem comen met stouten wille.
(Ogier 6132-6135)
Ook de dreiging die Guweloen als aanvoerder van de Parijse burgers uitstoot (6148-6153), ontbreekt niet in Van den vos Reynaerde. Hier wordt ze evenwel in de mond van de vos gelegd en klinkt ze behoorlijk cynischer: Oem Brune, vaste gaet mineeren!
Hier comt Lamfroyt ende sal hu scijncken,
Haddi gheten, so souddi drincken!
(Van den vos Reynaerde 704-706).
Ongeacht deze overeenkomsten tussen beide teksten kunnen we hiermee toch geen bewijzen leveren voor een echte intertextuele samenhang tussen Ogier en Van den vos Reynaerde. Veel staat een dergelijke hypothese in de weg. Een van de zwaarste tegenargumenten is dat het dierenepos omwille van zijn satirische karakter noodzakelijkerwijs van jongere datum moet zijn dan het voorbeeld waar het op doelt. Dat is in het geval van de Ogier op zijn minst twijfelachtig. De bewaarde fragmenten van de Nederlandse tekst stammen zonder uitzondering allemaal uit de veertiende eeuw.Ga naar eind23. Bovendien dateert Weddige in de inleiding bij zijn editie niet alleen de overgeleverde fragmenten, maar ook de Vlaamse brontekst van de Duitse Ogier in de veertiende eeuw.Ga naar eind24. Van den vos Reynaerde, waarvan men op goede gronden aanneemt dat het in het derde kwart van de dertiende eeuw ontstaan is, zou bijgevolg noodzakelijkerwijs ouder moeten zijn dan de Ogier en er is geen enkele reden om aan te nemen dat omgekeerd Ogier het dierenepos zou parodiëren.
Een van de zwaarste tegenargumenten is dat het dierenepos omwille van zijn satirische karakter noodzakelijkerwijs van jongere datum moet zijn dan het voorbeeld waar het op doelt. Dat is in het geval van de Ogier op zijn minst twijfelachtig. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewaarde fragmenten van de Nederlandse tekst stammen zonder uitzondering allemaal uit de veertiende eeuw.Ga naar eind23. Bovendien noemt Weddige in de inleiding bij zijn editie overtuigende redenen om niet alleen de overgeleverde fragmenten, maar ook de Vlaamse brontekst van de Ogier in de veertiende eeuw te dateren.Ga naar eind24. Van den vos Reynaerde, waarvan men op goede gronden aanneemt dat het in het derde kwart van de dertiende eeuw ontstaan is, zou bijgevolg noodzakelijkerwijs ouder moeten zijn dan de Ogier en er is geen enkele reden om aan te nemen dat omgekeerd Ogier het dierenepos zou parodiëren. Terwijl de geciteerde passage in de Ogier een voortreffelijk voorbeeld voor de Bruunepisode in Van den vos Reynaerde zou kunnen leveren, komt het dierenepos als bron voor Ogier nauwelijks in aanmerking. Op die manier komt het zoeken naar mogelijke intertextuele relaties tussen beide teksten op een heel ander niveau terecht. Maar om die te onderzoeken is interdisciplinaire samenwerking een conditio sine qua non. Enkele hypotheses zouden er als volgt uit kunnen zien:
- In Vlaanderen waren er zo veel contacten met de Franse literatuur, dat het zonder meer denkbaar is dat Van den vos Reynaerde het niet op de Nederlandse Ogier van Denemerken-bewerking, maar direct op diens Franse bron, de Ogier le Danois gemunt heeft, die in zijn bewaard gebleven vorm door Richard Trachsler in het Lexikon des Mittelalters in de jaren 1200-1220 gedateerd wordt.Ga naar eind25. Met zijn datering rond het midden van de dertiende eeuw zou Van den vos Reynaerde daar chronologisch precies bij aansluiten.
- Zoals bekend heeft de branche I van de Roman de Renart de Nederlandse dichter van Van den vos Reynaerde tot voorbeeld gediend. In de Franse tekst is ook al een vergelijkbare passage aanwezig, waarin de wezenlijke elementen uit de beschreven scène voorhanden zijn: de op de gevangen beer aanstormende boeren zijn met knotsen, een hak, een vlegel, een stekelige stok, een mestvork en zelfs met een rundshoorn bewapend.Ga naar eind26. Wanneer niet alles op een toeval berust, is het niet ondenkbaar dat de in de Nederlandse bewerkingen van zowel de Ogier als van Van den vos Reynaerde voorkomende overeenstemmingen een soort intertextualiteit van de tweede graad voorstellen, waarbij achteraf relaties gelegd werden tussen Nederlandse bewerkingen van twee Franse voorbeelden, die misschien van hun kant reeds aan elkaar gerelateerd waren.
- Of misschien hebben we het helemaal verkeerd en is er van intertextualiteit geen sprake. Misschien bestond er een soort topos ‘held door een onwaardige tegenstander belaagd’, dat in verschillende contexten met steeds dezelfde bewoordingen geactualiseerd kon worden.
De internationaliteit van middeleeuwse teksten en in het bijzonder van de Middelnederlandse maakt het noodzakelijk om ze niet uitsluitend vanuit de beperkte optiek van een nationale letterkunde te bekijken. Men mag de Europese dimensie van de middeleeuwse literaire traditie nooit uit het oog verliezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze tekst werd voorgelezen op het meest recente colloquium van de International Reynard Society (van 1-5 augustus 2005) te Münster. De Duitse versie verschijnt binnen enkele maanden in Reinardus. |
|