Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||
artikel■ Paul Wackers
| |||||||||
De Physiologus en de bestiariumtraditieKenmerkend voor de bestiariumtraditie is dat aan de eigenschappen of het gedrag van wezens (meestal landdieren, maar het kan ook gaan om vogels, vissen, stenen en planten) een geestelijke - of in moderne termen: ‘overdrachtelijke’ - betekenis wordt toegekend. Deze neiging om biologische kennis met het geestelijk leven van mensen te verbinden, treffen we in de geschriften uit de oudheid niet aan. Die neiging ontstaat pas binnen het christendom. De oudste en meest invloedrijke tekst waarin we deze benadering terugvinden is de Physiologus. Dit is een oorspronkelijk Griekse tekst die in Alexandrië ontstaan is, misschien al in de tweede eeuw van onze jaartelling, maar ten laatste in de vierde. In die tijd was Egypte in moderne termen een multiculturele samenleving. Er ontstonden allerlei teksten waarin klassiek, joods en christelijk gedachtegoed tot een nieuwe soort eenheid werd verweven. Dit geldt ook voor de Physiologus. In deze tekst komen we gegevens tegen die ook in de Griekse of Romeinse biologie voorkomen, maar het doel van het boek is de christelijke leer te ondersteunen door het bespreken van de geestelijke betekenis van wezens, die merendeels in de Bijbel voorkomen. De tekst bestaat uit een vijftigtal korte ‘hoofdstukjes’. Die beginnen meestal met een Bijbeltekst en eindigen met een zin als: ‘Schoon gesproken heeft de Natuurkenner (= “Physiologos” in het Grieks) over de...’. Aan deze afrondende formule dankt de tekst zijn naam. | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
Daartussen worden een of meer eigenschappen besproken en daar wordt een betekenis aan verbonden. Een representatief voorbeeld is het hoofdstuk over de sirenen en de centauren. Dat begint met Jesaja's uitspraak dat spoken, sirenen en egels reidansen uitvoeren in Babylon (Jes. 13, 21-22). Vervolgens worden beide wezens beschreven: sirenen zijn half vrouw en half vogel, centauren half man en half paard. Deze wezens staan voor die mensen die schijnbaar vroom en rechtschapen spreken, maar tweedracht en ketterijen veroorzaken en de harten van de onschuldigen in verwarring brengen. De dubbelheid van de wezens is een beeld van de dubbelheid van bepaald menselijk gedrag. Hier is de betekenis moreel van aard. Meestal echter is ze meer op religie en het bovennatuurlijke gericht. Dit is goed te illustreren aan het hoofdstuk over de vos. Over dat dier vertelt de Physiologus dat het zeer listig is. Als de vos honger heeft, smeert hij zich in met rode modder zodat hij bebloed lijkt, gaat op zijn rug liggen en doet of hij dood is. Aasvogels komen dan aangevlogen, strijken bij hem neer en willen hem opeten. Maar plotseling grijpt hij hen en verslindt ze. Deze vos is een beeld van de duivel die de zondaars (de aasvogels) verlokt met aardse verleidelijkheden (zijn lichaam). Deze aardse zaken lijken wel goed, maar ze zijn slecht voor het zielenheil en leiden dus uiteindelijk tot de (geestelijke) dood. De gerichtheid op religieuze kwesties die we hier zien, is heel typisch voor de Physiologus. De geestelijke strekking betreft bijna altijd God of de duivel en het uiteindelijke lot van de mens in hemel of hel. De Griekse Physiologus is enorm succesvol geweest. Hij heeft geleid tot vertalingen en bewerkingen in het Syrisch, Arabisch, Armeens, Koptisch en Ethiopisch en heeft op die manier lang doorgewerkt in het Midden-Oosten en in delen van Afrika en Azië. Er is ook een Latijnse vertaling die op zijn laatst in de zesde eeuw ontstaan is en die in West-Europa geleid heeft tot een aantal volkstalige versies. In de loop van de tiende eeuw werd aan de Latijnse Physiologus materiaal toegevoegd uit de Etymologiae van Isidorus van Sevilla, geschreven in de zevende eeuw en daarmee de eerste (en uiteindelijk meest succesvolle) encyclopedie uit de middeleeuwen, en iets later nog uitgebreid met christelijke commentaren op het scheppingsverhaal en wetenswaardigheden uit laatklassieke bewerkingen van de Naturalis historia van de Romein Plinius (eerste eeuw na Christus) - de grootste collectie gegevens en weetjes over natuurlijke zaken uit de oudheid. Vanaf het moment dat Physiologusmateriaal vermengd is met materiaal uit Isidorus spreken onderzoekers over bestiaria. Deze overgang van Physiologus naar bestiaria speelt zich in het Latijn af. Geleidelijk wordt de inhoud van de Latijnse bestiaria uitgebreider. Niet alleen worden de hoofdstukjes langer door toevoeging van allerlei extra materiaal, maar ook komen er steeds meer hoofdstukken die gewijd zijn aan nieuwe dieren bij. In de Physiologus treffen we vooral wezens aan die in de Bijbel voorkomen of - in elk geval vanuit West-Europees perspectief - een exotisch karakter hebben. De in bestiaria toegevoegde dieren komen voor een groot deel uit de dagelijkse westerse werkelijkheid: runderen, schapen, ezels en met name ook heel veel vogels. In sommige bestiaria worden daarnaast ook monsterlijke wezens besproken. Dit zijn wezens die gedeeltelijk menselijke en gedeeltelijk dierlijke trekken hebben, zoals de hierboven genoemde sirenen en centauren. Het uitgebreide type bestiaria zou dus beter als een encyclopedie van bestaande wezens gekarakteriseerd kunnen worden dan als een ‘dierenboek’, wat de term bestiarium letterlijk betekent. | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
Deze ontwikkeling is verklaard vanuit een toenemende aandacht voor de werkelijkheid, maar die verklaring is slechts gedeeltelijk juist. De informatie over de dieren uit de eigen werkelijkheid komt namelijk vrijwel geheel uit boeken en is lang niet altijd realistisch. Zo wordt over de egel verteld dat hij in de oogsttijd naar een wijngaard gaat, druiven afrukt en dan over de grond rolt, zodat de druiven op zijn stekels vast gaan zitten. Zo neemt hij ze mee naar zijn hol om zijn jongen te voeden. Egels doen dit niet en deden het in de middeleeuwen ongetwijfeld ook niet. Maar de auteurs van bestiaria zochten hun aanvullingen niet via eigen observatie. Ze haalden ze uit boeken. Zo komt het relaas over de manier waarop de egel voedsel verzamelt uit Plinius. Dit gedrag is niet typisch voor auteurs van bestiaria. Vrijwel alle middeleeuwse auteurs halen hun materiaal uit al bestaande boeken. De middeleeuwse boekcultuur is erg ‘naar binnen gericht’. Serieuze observatie van de natuur en de levende wezens en het schrijven daarover komt pas op gang in de loop van de zestiende eeuw en dan nog maar langzaam. Het moge duidelijk zijn dat het verschijnen van West-Europese dieren in de bestiaria dus geen teken is van een modernere aandacht voor de werkelijkheid, maar van de behoefte om informatie uit verschillende belangrijk geachte bronnen in één zinvol verband bijeen te brengen. Ook is het belangrijk te beseffen dat volgens middeleeuwse overtuiging de lessen in de bestiaria niet door mensen verzonnen zijn, maar door God in de werkelijkheid zijn vastgelegd. God wil namelijk dat de mens op Hem gaat lijken om Hem zo - uiteindelijk in de hemel - te bereiken. Omdat de mens dit niet alleen kan, heeft God hem hulpmiddelen gegeven. God heeft zich uitgesproken in drie ‘boeken’: de Bijbel, de natuur/de wereld en de geschiedenis. Dit laatste doet hier niet terzake. Dat de Bijbel het woord van God is, heeft ook tegenwoordig geen toelichting nodig, al zal niet iedereen dit nu nog aannemen. Dat de natuur naar God verwijst, is een gedachte die ons vreemder is. Middeleeuwers echter menen dat alles in de werkelijkheid naar God verwijst. Hij heeft de dingen zo geschapen, dat ze deel zijn van de natuurlijke, materiële werkelijkheid en dat ze die in stand helpen houden. Als zodanig dienen ze mee voor het lichamelijk welzijn van de mens. Daarom levert een lam wol en vlees. Daarnaast echter zijn alle dingen ook tekens van een onzichtbare werkelijkheid. Dit wordt vaak uitgedrukt door de wereld een ‘boek’ te noemen en de dingen ‘de woorden die Gods vinger daarin geschreven heeft’. Een lam is dus ook een verwijzing naar Christus, die zich voor onze zonden liet offeren. Het alledaagse ‘gebruikskarakter’ en het tekenkarakter bestaan tegelijkertijd. Het tweede is uiteindelijk belangrijker dan het eerste. Dit principe werkt bij studie van de natuur. Het geldt ook bij studie van de Bijbel. Immers in de Bijbel worden allerlei natuurlijke dingen genoemd: de walvis die Jonas verzwolg, de slang die Adam en Eva verleidde, de eenhoorn, de draak uit de Apocalyps, etc. Ook deze dingen leren ons een goddelijke boodschap. Bijbelinterpretatie en natuurinterpretatie werken dus samen en ontwikkelingen op het ene terrein hebben gevolgen voor het andere. Wie zich bezig houdt met bestiaria moet beseffen dat het om een genre gaat waarin de geestelijke betekenis dominant is en waarin de relaties met andere geestelijke literatuur veel sterker zijn dan de band met de werkelijkheid. En toch is het niet geheel onjuist om in de verschillen tussen bestiaria en Physiologus een toenemende aandacht voor de aardse werkelijkheid te bespeuren. Op de eerste plaats komen er in de latere bestiaria hoofdstukjes voor waarin aan de beschrijving van de wezens en hun eigenschappen geen moralisatie wordt ver- | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
bonden. De egel bijvoorbeeld krijgt in de meeste Latijnse bestiaria geen moralisatie, terwijl het ontbreken van een moralisatie in een hoofdstukje van de Physiologus ondenkbaar is. De band tussen ‘biologische’ informatie en geestelijke betekenis is dus wat zwakker geworden. (Men moet echter wel bedenken dat gebruikers de ontbrekende geestelijke betekenis zelf wel konden aanvullen als ze daar behoefte aan hadden. Dat dit ook echt gebeurde, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat in het Franse bestiarium van Pierre de Beauvais de egel wel geestelijk geïnterpreteerd wordt, zie beneden.) Bovendien verschuift de aard van de betekenis. Zoals hierboven al is aangegeven handelt de Physiologus vooral over God en de duivel en over hemel en hel. Dat vinden we in de bestiaria terug. Zo worden in sommige bestiaria de sirenen niet alleen geduid als dubbelhartige mensen (zoals in de Physiologus, zie boven), maar ook als de duivel die mensen doodt door ze te verlokken met aardse weelde, zoals de sirenen de zeelieden lokken met hun gezang. Daarnaast echter komt in bestiaria geregeld de interpretatie voor dat de sirenen staan voor hoeren die mannen tot armoede brengen en soms zelfs tot de dood (en die in elk geval een gevaar zijn voor hun zielenheil). Deze interpretatie van sirenen leidt ertoe dat ze vaak afgebeeld worden met een kam en een spiegel in hun handen: deze combinatie werd algemeen geassocieerd met wellust. Ook dragen ze vaak luxueuze en modieuze kleding en ‘accessoires’, al worden ze nog veel vaker naakt afgebeeld. Dit is een morele betekenis die bovendien betrokken is op een vrij specifieke maatschappelijke misstand. Morele duidingen domineren in veel bestiaria boven religieuze, en het soort concretiseringen dat hier voor de relatie sirenen-hoeren beschreven is, komt geregeld voor. Op betekenisniveau zijn bestiaria dus meer met de aardse werkelijkheid bezig dan de Physiologus. | |||||||||
Intermezzo: twee schitterende bestiariumsitesDe bestiariumtraditie bestaat voor een groot deel uit Latijnse handschriften, maar er zijn ook volkstalige versies overgeleverd. Voor ik het daarover ga hebben, wil ik twee Engelstalige websites bespreken, een die de traditie als geheel ontsluit en een die een compleet Latijns bestiarium ontsluit. De eerste is http://bestiary.ca/, een site die wordt onderhouden door de Canadees David Badke. De bedoeling van de site is zo veel mogelijk informatie over bestiaria elektronisch te ontsluiten. De hoofdonderdelen zijn telkens een reeks pagina's over:
De site wil informatie ontsluiten voor wetenschappers. Niet alles is dus voor doorsnee-geïnteresseerden even interessant. Met name de technische informatie over handschriften zal door weinig leken boeiend worden gevonden. Maar de site bevat heel veel afbeeldingen. Wie een dier aanklikt, kan vervolgens kiezen voor de ‘gallery’ en krijgt zo een reeks afbeeldingen van het betreffende dier. Ook van een paar handschriften zijn (soms veel) afbeeldingen beschikbaar (eveneens via ‘gallery’). Dit beeldmateriaal is fascinerend. Wie redelijk Engels leest kan zich bovendien via | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
de teksten snel een goed beeld vormen van wat bestiaria over de afzonderlijke dieren zeggen. Wie meer wil weten over de complexe traditie van de bestiaria - waarover hier helemaal niets gezegd is - kan daar relatief gemakkelijk een overzicht over krijgen door op de link ‘families’ te klikken in het derde deel van de ‘introduction’ (naar http://bestiary.ca/articles/family/mf_intro.htm). De tweede site die ik wil voorstellen, ontsluit het zogenaamde Aberdeen Bestiary, een van de beroemdste bestiariumhandschriften die op de Britse eilanden vervaardigd zijn. Zijn faam dankt het handschrift aan de prachtige afbeeldingen die het bevat. Deze site, http://www.abdn.ac.uk/bestiary/bestiary.hti, wordt onderhouden door de universiteit van Aberdeen, de bezitter van het handschrift, en geeft afbeeldingen van alle pagina's van het handschrift, ook de pure tekstpagina's. Die afbeeldingen zijn gekoppeld aan een weergave van de Latijnse tekst in moderne lettertekens en een Engelse vertaling. Bovendien wordt er bij vrijwel alle afbeeldingen commentaar gegeven. Deze site geeft op die manier een heel goed beeld van een bestiarium als geheel. Zo'n soort beeld is via studies of boeken met afbeeldingen feitelijk niet te verkrijgen omdat die de pagina's met louter tekst altijd negeren. Anderzijds bevatten de meeste tekstedities van bestiaria nauwelijks afbeeldingen. Ook de Aberdeenwebsite bevat allerlei materiaal dat voor geïnteresseerde amateurs onbelangrijk is (bijvoorbeeld over de productie en de aard van het handschrift zelf), maar de structuur is zeer overzichtelijk. Wie dus gaat kijken, is weinig tijd kwijt aan dingen die zij/hij niet wil zien. En de kwaliteit van de afbeeldingen is fantastisch... Ter afsluiting van dit ‘elektronische uitstapje’ wel een waarschuwing. Het is niet toevallig dat het Aberdeen-bestiarium op deze manier ontsloten is. Het is een van de mooiste boeken die we uit de middeleeuwen nog over hebben. Het werk is echter niet representatief voor de bestiariumtraditie als geheel. Er zijn nog meer prachtig uitgevoerde bestiaria met veel illustraties, maar de meerderheid van de overgeleverde handschriften heeft of veel eenvoudiger illustraties, of alleen maar tekst. Van het laatste type handschrift kan men zich alleen een beeld vormen door naar bibliotheken te reizen en de originelen in te zien. De variatie in de kwaliteit van de illustraties is na te gaan door de afbeeldingen in de ‘bestiary-site’ van Badke te bekijken. Die zijn zeer gevarieerd. | |||||||||
Volkstalige ‘beestenboeken’Nu terug naar de bestiaria zelf. Zoals al gezegd zijn de meeste overgeleverde bestiaria in het Latijn geschreven. Maar er bestaan ook volkstalige versies. Er zijn er een stel in het Frans, waarvan sommige in vrij veel handschriften zijn overgeleverd. Er zijn ook een redelijk aantal handschriften met een Italiaans bestiarium bewaard. Verder zijn een Oudhoogduits, een Middelengels en een Catalaans bestiarium bekend. Wie zich een beeld wil vormen van de Franse traditie, na de Latijnse veruit de belangrijkste, kan dat sinds enige tijd in het Nederlands doen. Vorig jaar publiceerden Julia Szirmai en Reinier Lops een vertaling van twee Franse ‘bestiaires’, namelijk de korte versie van het bestiaire van Pierre de Beauvais en het zogenaamde Bestiaire d'amour van Richard de Fournival.Ga naar voetnoot1. Het gaat om een deel van een reeks die belangrijke Oudfranse teksten toegankelijk wil maken voor iedereen die in de middeleeuwen geïnteresseerd is, maar geen Oudfrans kent. De deeltjes van deze | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
uiterst zinvolle reeks zijn eenvoudig maar smaakvol uitgegeven en beperken zich qua inhoud tot de kern: men krijgt heldere, goed leesbare en betrouwbare vertalingen in neutraal Nederlands, een beknopte inleiding en, waar nodig, aantekeningen over detailproblemen. Dit deel over ‘beestenboeken’, zoals de vertalers het Oudfranse ‘bestiaire’ weergeven, begint met een korte inleiding. Deze start met een bespreking van de Physiologus-bestiariumtraditie en vervolgt met de Franse overlevering, die geconcentreerd is in de twaalfde en dertiende eeuw. Zij begint met drie versteksten, waarvan we de auteurs nog kennen: Philippe de Thaun, Guillaume le Clerc de Normandie en Gervaise. Het beestenboek van Pierre de Beauvais is jonger dan deze versteksten en in proza. Dat is een normale situatie. Veel Latijns materiaal wordt in eerste instantie in volkstalige verzen vertaald - of beter gezegd: bewerkt - en pas na geruime tijd ook in volkstalig proza aangeboden. Dat komt omdat de volkstalige tradities oorspronkelijk oraal zijn en mondeling overgeleverd materiaal kan makkelijker onthouden worden als het in verzen is. Volkstalige toehoorders zijn dus aan versteksten gewend en krijgen geschreven (nieuw) materiaal in eerste instantie het liefst in een bekende vorm aangeboden. In Frankrijk treedt de omslag van voornamelijk verzen naar voornamelijk proza in de dertiende eeuw op. Pierres beestenboek is deel van deze ontwikkeling. Het is een heel interessant beestenboek, want er bestaat een korte en een lange versie van. Men neemt aan dat beide voor 1218 ontstaan zijn en dat de korte versie de oudste is, maar zeker is dat laatste allerminst. Van Pierre, de auteur, weten we heel weinig. Hij was waarschijnlijk geestelijke in Beauvais en heeft behalve dit beestenboek nog enkele andere teksten geschreven, meestal van theologische of morele aard. De korte versie, die in het Nederlands vertaald is, bestaat uit 37 hoofdstukjes, voorafgegaan door een korte proloog, die als volgt begint: Hier begint het boek dat men Bestiaire noemt; het heet zo omdat het spreekt van de aard der beesten, want ieder wezen dat God op aarde schiep, schiep hij voor de mens, om er een voorbeeld aan te nemen van geloof en trouw. Pierre heeft er lang aan gewerkt om dit boek uit het Latijn in het Frans te vertalen en schiep er genoegen in dit te doen, maar omdat rijm graag gebruik maakt van mooie woorden die de waarheid geen recht doen, schreef hij dit boek in proza... De eerste zin drukt het belang van de geestelijke betekenis van alle wezens uit. Mensen kunnen er geloof in en trouw aan God van leren. De tweede zin maakt duidelijk waarom Pierre proza gebruikt. Wie in verzen schrijft, doet de waarheid vaak geweld aan. Hij moet immers rijmen en daardoor soms zijn woordkeuze aanpassen. Dat levert wel mooie taal op, maar die kan gemakkelijk niet geheel betrouwbaar meer zijn. Dit is een van de standaardargumenten voor het overgaan op prozateksten in de volkstaal. De hoofdstukjes van Pierres tekst zijn niet erg lang. De ‘biologische’ of ‘natuurlijke’ beschrijving van dieren en vogels is vrij kort. Meer aandacht wordt besteed aan de geestelijke uitleg. Daarbij worden veel vrome vermaningen en bijbelcitaten gebruikt. Ook dit maakt het belang van de geestelijke betekenis duidelijk. Pierres | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
tekst wijkt niet sterk af van wat in de Latijnse bestiaria gebeurt. Een kort citaat kan dus volstaan om zijn werk te karakteriseren. De wijze waarop de egel voedsel haalt voor zijn jongen (zie boven) wordt als volgt van een geestelijke duiding voorzien: Jij, christen van God, hoed je voor de egel, het is de Duivel die vol stekels zit en vol valstrikken, want de zucht naar en het genot van wereldse zaken zitten in zijn stekels; pas op dat hij je niet tot prooi maakt voor de wilde dieren en dat je ziel niet leeg en dor is, zoals de wijnstok die achterblijft zonder druiven, en dat je straks niet zult roepen: ‘Ik heb mijn wijngaard slecht bewaakt’. We zien hier dus net als in de Physiologus een ‘theologische’ duiding: de egel is de duivel. Daar wordt meteen een morele waarschuwing aan gekoppeld. De mens moet de duivel niet volgen, want dan zal het slecht met hem aflopen. Dat morele stuk wordt afgesloten door een bijbelcitaat. De uitspraak over het slecht bewaken van de wijngaard komt uit Hooglied 1, 6 en wordt hier toegepast op het verwaarlozen van de ziel.Ga naar voetnoot2. Dit type duiding en deze stijl zijn representatief voor Pierres werk. Pierres beestenboek is het eindpunt van de traditionele Franse bestiaire-traditie. Richard de Fournival maakt gebruik van deze traditie en hij vertelt over dezelfde dieren en over dezelfde eigenschappen, maar toch is zijn tekst geheel anders. Hij gaat niet langer over theologie of over het morele leven, maar over de erotische liefde tussen man en vrouw. Van Richard weten we net als van Pierre niet veel. Hij was kanselier van de Notre Dame van Amiens in 1239 en stierf waarschijnlijk rond 1260. Hij was een geleerd man. Er zijn enkele werken van hem bewaard en hij is een van de eersten die het nieuwe aristotelische gedachtegoed, dat in de eerste helft van de dertiende eeuw de Latijnse wetenschap is gaan beheersen, in het Frans weergeeft. Zijn Bestiaire d'amour is ontzettend succesvol geweest. Het is in veel handschriften overgeleverd en heeft heel veel reacties opgeleverd, overigens niet allemaal positief (zie verder). Richard gebruikt de dierenstof om een traktaat over de liefde te schrijven dat tevens bedoeld is als een verleiding van zijn geliefde. Hij begint zijn betoog met een citaat uit de Metaphysica van Aristoteles, dat zegt dat alle mensen van nature naar kennis verlangen. Kennis wordt in het geheugen opgeslagen en het geheugen kan langs twee wegen bereikt worden, via het woord en via het beeld. Zijn boek bevat woorden en beelden (Richard gaat dus uit van een geïllustreerde versie) en via zijn boek hoopt hij in het geheugen van zijn geliefde te blijven. Zijn boek is in proza, maar in dit geval niet omdat hij zo beter de waarheid zegt, maar omdat hij niet langer kan zingen. Hij heeft op deze traditionele manier (namelijk de liefdeslyriek) geprobeerd haar liefde te winnen, maar dat is mislukt. Daarom doet hij nu een allerlaatste poging haar liefde te verwerven via deze ongebruikelijke vorm. Dan volgen besprekingen van allerlei dieren en de duidingen van hun eigenschappen, maar die duidingen betreffen de gevoelens en gedragingen van mannen en vrouwen. Richard thematiseert allerlei elementen van het liefdesproces, zoals hoop en wanhoop, dienst, jaloezie, gevoelens van machteloosheid enzovoort. Soms waarschuwt hij zijn geliefde voor fout gedrag van mannen, maar vaker smeekt hij haar hem in liefde te aanvaarden. Een voorbeeld van dat laatste vinden we bij de leeuw. Leeuwenjongen worden dood geboren. | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
Op de derde dag stoot de vader een gebrul over hen uit en zo wekt hij hen tot leven. Zo denk ik ook (zegt Richard) dat, als jij mij zou willen terugroepen tot jouw liefde voor mij, dat voor mij het middel zou kunnen zijn om opgewekt te worden uit de dood, namelijk de liefdesdood, waaraan ik ben gestorven. Vaak is de tekst cynisch (bijvoorbeeld als de auteur spreekt over de hond die zijn eigen braaksel weer opeet: zo zou hij ook zijn vroegere liefdesaanzoeken weer willen inslikken. Ze hebben immers niks geholpen). Bovendien is de toon vaak egoistisch en soms tamelijk vrouwonvriendelijk (bijvoorbeeld: de wezelin wordt zwanger via het oor en baart via de mond. Zo horen vrouwen liefdesverklaringen via het oor en beantwoorden die met weigeringen door de mond. Ze willen over alles spreken behalve over wat voor de minnaar het belangrijkste is). Zo'n houding ten opzichte van vrouwen was in de volkstaal tamelijk nieuw. In de liefdeslyriek stelt de man zich altijd onderdanig op ten opzichte van zijn geliefde. Het is niet zeker of dat de reden is dat de tekst zo populair geworden is. Het is evident wel de reden waarom de tekst ook bestreden is, het felst en elegantst door een ‘Antwoord’ van de dame, waarin zij alle dieren die Richard heeft besproken, opnieuw aan de orde stelt, maar hun eigenschappen herinterpreteert. In veel handschriften komen beide teksten samen voor. De auteur van de tweede tekst is echter onbekend. | |||||||||
In het NederlandsKeren we ons tenslotte tot de Nederlanden.Ga naar voetnoot3. Hoe stond het hier met de bestiariumtraditie? Die is in de Nederlanden zeker bekend geweest. In de beeldende kunst van deze streken vinden we namelijk vele uitbeeldingen van dieren zoals ze in de bestiaria worden beschreven (bijvoorbeeld de eenhoorn die zich laat vangen door een maagd, de phoenix die uit zijn eigen as herrijst, de pelikaan die zijn eigen bloed geeft om zijn jongen te voeden). Bovendien weten we uit boekenlijsten dat in de veertiende eeuw sommige inwoners van Gent exemplaren van een bestiarium bezaten. Maar hierbij zou het ook om Franse of Latijnse teksten kunnen gaan. In elk geval, in het Middelnederlands is nauwelijks bestiariummateriaal overgeleverd. Wie een zo breed mogelijk beeld wil schetsen, moet het over vier teksten hebben (en over drie daarvan is eigenlijk niet eens zo heel veel te zeggen). De eerste van die vier teksten is Jacob van Maerlants Der naturen bloeme. Jacob van Maerlant is een van de belangrijkste schrijvers in het Middelnederlands. Hij schreef in de tweede helft van de dertiende eeuw. Een groot deel van zijn werk is vervaardigd voor edellieden uit het gevolg van Floris V (1256-1296) of voor deze Hollandse graaf zelf. Der naturen bloeme is geschreven voor de Zeeuwse edelman Nicolaas van Cats. Het is een vereenvoudigende weergave in Middelnederlandse verzen van Thomas van Cantimprés encyclopedie De natura rerum, geschreven in Latijns proza. (Vergelijk de opmerkingen over de Franse bestiaires in verzen hierboven.) De natura rerum is een van de grote dertiende-eeuwse encyclopedieën. Dus ondanks al zijn vereenvoudigingen biedt Maerlant zijn lezers een tekst aan met een intellectueel niveau dat tot dan toe (we hebben het over circa 1270) in het Middelnederlands niet was vertoond. | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
Nu maakt het moderne onderzoek onderscheid tussen bestiaria en encyclopedieën, omdat encyclopedieën compleet willen zijn en zich in eerste instantie richten op wetenschappelijke kennis. Bestiaria zijn selectief en zijn vooral gericht op de betekenis (zoals hierboven al besproken is). Het zou dus meer voor de hand liggen om Der naturen bloeme een Middelnederlandse encyclopedie te noemen (en dat gebeurt ook). Maar, Jacob van Maerlant noemt zijn tekst zelf een bestiarium. In de proloog van Der naturen bloeme zegt hij namelijk dat hij beloofd heeft een bestiarium te schrijven en dat hij nu met genoegen zijn belofte zal inlossen. Deze opmerking is niet zo vreemd als ze op het eerste gezicht lijkt. Maerlant heeft namelijk een selectie gemaakt uit zijn Latijnse bron. Thomas van Cantimprés boek behandelt de hele schepping. Het bevat dus bijvoorbeeld delen over de hemelen, over ziel en lichaam en over alle soorten wezens. Maerlant echter behandelt alleen de monsterlijke wezens, dieren, vogels, vissen en watermonsters, slangen, insecten, bomen en planten, wateren, juwelen en metalen. Dat is een inhoudsopgave die lijkt op die van de grotere bestiaria. Bovendien concentreert hij zich in ieder lemma op de hoofdzaken, vereenvoudigt hij vaak en geeft hij regelmatig moralisaties. En tenslotte heeft hij een zekere neiging om exotische elementen te benadrukken. Ten gevolge hier van vertoont Der naturen bloeme zowel kenmerken van een encyclopedie als van een bestiarium. De link met het laatste genre wordt nog versterkt doordat Thomas in zijn De natura rerum veel traditioneel bestiariummateriaal heeft opgenomen, dat daardoor ook voorkomt in Der naturen bloeme. De enige echte verschillen tussen Der naturen bloeme en een bestiarium zijn dat Maerlant niet systematisch moraliseert en dat hij veel aandacht geeft aan de medische en magische toepassingen van wezens, een aspect dat in de meeste bestiaria vrijwel afwezig is. Het tweede Middelnederlandse bestiarium is nauw verbonden met Maerlants Der naturen bloeme. Als Maerlant in zijn proloog verteld heeft dat hij beloofde een bestiarium te maken en die belofte nu zal inlossen, dan vertelt hij daarna dat Willem Utenhove, een goed bekend staande priester uit Aardenburg, al eerder een Nederlands bestiarium heeft gemaakt, maar dat was niet zo goed omdat de Franse bron ervan onbetrouwbaar was. Maerlant echter heeft zich gebaseerd op het werk van Albertus Magnus, de geleerde dominicaan uit Keulen, en daarom is zijn werk wel betrouwbaar.Ga naar voetnoot4. Uit Maerlants proloog kunnen we dus afleiden dat er voor 1270 een Middelnederlands bestiarium bestaan moet hebben dat geschreven is door een priester en dat gebaseerd was op een Franse bron. Deze priester leefde in Aardenburg, een kleine stad bij Sluis in het huidige Zeeuws-Vlaanderen, maar in de middeleeuwen behorend tot het graafschap Vlaanderen. Van deze priester weten we verder niets, want dit is de enige passage in het Middelnederlands die met zekerheid over zijn werk gaat. Willem Utenhove is dus niet meer dan een naam en zijn werk is hoogstwaarschijnlijk volledig verdwenen. Het is duidelijk dat Maerlant probeert om de auteur positief te karakteriseren terwijl hij de tekst wil diskwalificeren. Hij geeft immers aan dat Willem een goede reputatie heeft maar stelt dat zijn tekst onwaarheden bevat omdat hij zich op een Frans voorbeeld gebaseerd heeft. Maerlants eigen werk is voornamelijk gebaseerd op Latijnse bronnen en hij zegt regelmatig dat hij die kiest omdat het Latijn de taal van de waarheid is. Daarentegen liegen de meeste Franse auteurs volgens Maerlant. Deze karakterisering door Maerlant van een andere Middelnederlandse tekst als leugenachtig vanwege de afhankelijkheid van het Frans is dus niet vreemd, maar past bij Maerlants algemene opvattingen. Het is wel merkwaardig dat hij Willem | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
Utenhove prijst. Meestal is hij namelijk ook negatief over de auteurs van Middelnederlandse teksten met een Franse bron. Het is niet duidelijk hoe deze uitzondering verklaard moet worden. Wel is duidelijk dat Maerlants wantrouwen ten opzichte van het Frans niet algemeen is. In feite zijn heel veel Middelnederlandse teksten op een Franse bron gebaseerd en de auteurs daarvan tonen geen enkel teken van twijfel over de betrouwbaarheid van hun bron als ze zich daarover uitspreken. Deze afhankelijkheid van het Frans geldt ook voor de twee ‘echte’ bestiaria in het Middelnederlands. Beide zijn gebaseerd op het hierboven al globaal besproken Bestiaire d'amour van Richard de Fournival en niet op een Latijnse tekst. De eerste Middelnederlandse tekst, een vertaling van de Bestiaire d'amour, is overgeleverd in het zogenoemde Nederrijns moraalboek. Dit is een van de oudste overgeleverde handschriften met Middelnederlandse teksten. Het boek is tegen het einde van de dertiende eeuw vervaardigd in het graafschap Gelre. De 57 miniaturen en de decoratie met bladgoud maken het heel kostbaar. Het moet voor de hoogste kringen van het graafschap gemaakt zijn, misschien wel voor de graaf zelf. Het Nederrijns moraalboek bevat drie prozateksten, telkens een vertaling, met name:
Het is duidelijk dat deze codex een Franse achtergrond heeft. De drie teksten lijken het werk te zijn van één auteur. Alle vertalingen zijn uiterst getrouw en er wordt maar weinig toegevoegd of weggelaten. Opmerkelijk genoeg worden deze drie teksten, die voor moderne onderzoekers duidelijk verschillend zijn, in het Nederrijns moraalboek gepresenteerd als een eenheid. Om deze eenheid te bereiken verplaatste de maker van het boek een deel van de proloog van de Bestiaire d'amour naar het begin van het manuscript en bewerkte dat tot een inleiding op het boek als geheel. Dit kon gemakkelijk omdat de proloog van de Bestiaire d'amour begint met algemene reflecties over kennis en geheugen als algemene menselijke vermogens. Allereerst wordt gesteld dat het natuurlijk is voor mensen om kennis te begeren. Maar hoewel alles gekend kan worden, kan niemand alles kennen. Bovendien wisten de ouden vele dingen die niemand die tegenwoordig leeft op basis van zijn eigen intelligentie zou kunnen afleiden. Daarom heeft God aan de mensen het geheugen gegeven opdat alle ooit verworven kennis bewaard zou kunnen worden. Er zijn twee deuren naar het Geheugen: Zien en Horen. Er leiden twee wegen naar die deuren, namelijk Afbeelding en Beschrijving. Deze mededelingen kunnen heel goed dienen als algemene introductie omdat ze zo globaal zijn en omdat het boek gedeeltelijk met miniaturen versierd is en dus materiaal biedt aan zowel Zien als Horen. Na deze beschrijving van het belang van Geheugen en de rol van Horen en Zien, gaat de auteur over op de inhoud van het handschrift. Daarbij volgt hij de Franse versie van Willems traktaat over de kardinale deugden. Nieuwe zaken verdrijven oude uit de geest, zegt hij. Daarom is het nuttig om belangrijke dingen op te schrijven, zodat ze teruggeroepen kunnen worden in de geest. Wat hier geschreven zal worden, gaat over de juiste en verstandige manier van leven. Een moderne onderzoeker kan bepalen dat deze introductie is gebaseerd op delen van twee afzonderlijke teksten, maar wie het stuk zomaar leest, ervaart het als één introductie op een daarop volgende eenheid. | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
Op het eind van de vertaling van Willems traktaat stelt de compilator dat het belangrijker is goed te leven dan te lezen over hoe men goed moet leven. Daarom wil hij nu - voor het geval het voorafgaande te moeilijk of te lang was - een reeks spreuken geven in de hoop dat ook die op hun eigen manier een hulp zullen zijn om goed te leven. De inhoud van deze spreuken is inderdaad de correcte levenswijze. Inhoudelijk is er daarom geen echt onderscheid tussen de vertaling van Willems traktaat en die van de spreuken. Aan het eind van de spreukenvertaling begint de vertaling van de Bestiaire d'amour direct en zonder verdere toelichting met een vergelijking: zoals er geen rook is zonder vuur, zo is er geen daad zonder wil. Vanaf het moment dat de auteur zijn vrouwe voor het eerst gezien heeft, wilde hij haar beminnen en daarom zendt hij haar nu dit boek in de hoop dat ze aan hem zal denken als hij afwezig is, terwijl zij in het boek zit te lezen. De auteur pretendeert dus in de tekst dat hij zijn geliefde die tekst als manuscript gestuurd heeft en hij hoopt dat het lezen in het manuscript positieve gevoelens voor de auteur bij zijn lezeres zal oproepen. Dan volgt een korte herformulering van het belang van Geheugen, gevolgd door de mededeling dat deze tekst zijn laatste en uiterste poging is haar liefde te winnen. Daarna volgt de tekst het Franse origineel op de voet. Inhoudelijk is er enigszins een breuk tussen de spreuken en de Bestiaire d'amour-vertaling, maar door het hernemen van een thema uit de inleiding van het handschrift blijft er een inhoudelijke samenhang bestaan. Deze inhoudelijke samenhang wordt ondersteund door de lay-out. De drie teksten worden niet gemarkeerd door rubrieken, opschriften of iets dergelijks. Hun begin wordt aangegeven op de wijze waarop meestal onderdelen van één tekst worden gemarkeerd. Ook ‘typografisch’ wordt de inhoud van het handschrift dus als een eenheid gepresenteerd. In het Nederrijns moraalboek vinden we een Middelnederlandse vertaling van de Bestiaire d'amour dus zorgvuldig ingebed in een didactische en moraliserende context. Het boek als geheel geeft instructies en suggesties aan edelen, misschien vooral aan jonge edelen, over de juiste wijze van leven. Rechtvaardigheid, verstandigheid, gematigdheid en vrijgevigheid worden behandeld, net als eer én liefde. Het is daarbij niet duidelijk of de liefde nu voor de lezers van het boek aanbevolen wordt, zoals de vier kardinale deugden, of dat ze er juist voor gewaarschuwd worden. Maar dat bij een behandeling van de juiste levenswijze ook aandacht wordt besteed aan de liefde tussen man en vrouw, is volstrekt niet vreemd. Er zijn ook andere manieren om met de Bestiaire d'amour om te gaan. Dit zal blijken uit de laatste te bespreken tekst. Deze is slechts fragmentarisch overgeleverd en bestaat uit twee perkamenten bladen die in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam bewaard worden. De bladen komen waarschijnlijk uit (het midden van?) de veertiende eeuw en bevatten fragmenten uit een berijmde adaptatie van de Bestiaire d'amour en de eerste tien regels van een Middelnederlandse bewerking van de Ars amandi van Ovidius. De tekst is geschreven door één hand en er is ruimte open gelaten voor negen miniaturen, maar deze zijn niet uitgevoerd. Van de Bestiaire d'amour-adaptatie zijn maar 200 versregels overgebleven, maar die tonen al overduidelijk dat de auteur ervan niet de bedoeling had Richard de Fournivals tekst nauwkeurig te volgen. Hij verkort passages, verlengt andere, hij voegt op twee plaatsen nieuw materiaal toe en verandert er een ingrijpend. Deze versbewerking in het Nederlands heeft twee Franse voorgangers. Richard de | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
Fournival heeft zelf ook een versie in verzen vervaardigd, Bestiaire d'amour en vers genaamd, waarvan nog 350 verzen over zijn. Deze volgen de inhoud van de prozaversie tamelijk getrouw. De anonieme Bestiaire d'amour rimé echter heeft ingrijpende wijzigingen aangebracht in de inhoud en de ideologie van zijn voorbeeld. De Middelnederlandse tekst sluit niet aan bij de getrouwe versvertaling. Hij is ook geen omzetting van de bewerkende Franse vertaling, maar een eigen bewerking van de Bestiaire d'amour in proza, overigens vanuit een vergelijkbaar perspectief als dat van de Bestiaire d'amour rimé. Dat blijkt al uit een analyse van het begin van het Middelnederlandse fragment. De opening in het Middelnederlands is deel van de opening van de tekst, namelijk van de reeks beelden die direct volgen op de proloog. In de proloog van de Bestiaire d'amour noemt Richard zijn tekst een arrière ban, een reserve legermacht voor een laatste wanhopige aanval. Hij ontwikkelt dit thema verder als hij zijn tekst echt laat beginnen. Bij deze oproep aan zijn dame moet hij krachtiger van expressie zijn dan de haan, even wanhopig als de hongerige ezel moet hij zich volledig inspannen om te balken. Beroofd van spraakvermogen als de wolf verwerpt hij de keus van de krekel, die zijn leven verkwist met zingen, of die van de zwaan waarvan het mooiste lied een aankondiging van zijn dood is. Deze serie beelden toont de urgentie van Richards boodschap en bevat bovendien een impliciete verwerping van het zingen. Vroeger schreef Richard liederen, nu proza. Hij verwerpt de zwaan en de krekel. Deze serie eindigt met het beeld van de hond die zijn eigen braaksel weer opeet. Richard wenst dat hij op dezelfde manier zijn vroegere smeekbeden aan zijn dame weer zou kunnen inslikken. Hij geeft dus een beeld van zichzelf als een impotente, mislukte zanger en minnaar. Tegelijkertijd geeft hij impliciet kritiek op de traditie van liefdeslyriek en op het concept van ‘liefde als verlangen’ of hoofse liefde dat deze traditie uitdraagt. Deze verwerping van de lyrische traditie en van de liefdesopvatting daarachter is een van de rode draden in de Bestiaire d'amour (zie ook hierboven). In de Bestiaire d'amour rimé is de proloog anders opgezet. De auteur zegt bijvoorbeeld dat hij zijn tekst geschreven heeft uit liefde voor zijn dame. De proloog wordt gevormd door vrijwel dezelfde serie van dieren, maar in een andere volgorde. We vinden achtereenvolgens: de nachtegaal (in plaats van de krekel), de zwaan, de wolf, de haan en de ezel. Het beeld van de hond die zijn braaksel weer opeet, is niet overgenomen. De nadruk is bovendien geheel verschillend. Nachtegaal en zwaan zijn nog steeds verbonden met het doodsmotief, maar nu worden deze beelden gebruikt om de angst van de dichter uit te drukken dat hij zijn werk niet zal kunnen voltooien. Er is geen oppositie tussen de lyrische traditie en deze tekst. De dichter ervaart zichzelf niet als onmachtig en er is geen kritiek op de ‘hoofse liefde’. Het Nederlandse fragment begint in de passage over de krekel. Dan volgen nachtegaal, zwaan en hond. De volgorde van de dieren is dus vergelijkbaar met die in de Bestiaire d'amour. De Middelnederlandse tekst is echter uniek in de traditie van die tekst omdat hij zowel de krekel als de nachtegaal bevat. Ook de ideeën over liefde en zingen die worden verwoord, zijn uitzonderlijk. In de Franse teksten sterven de krekel of de nachtegaal vanwege hun gezang. In de Nederlandse tekst wordt van de krekel alleen gezegd dat hij geen voedsel verzamelt omdat hij al zijn aandacht aan het zingen geeft, en van de nachtegaal dat deze gevangen wordt door mensen. Alleen de zwaan wordt verbonden met het doodsmotief. Op deze wijze worden de risico's van het zingen veel kleiner voorgesteld. | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
Daarnaast wordt de passage over het eerdere gezang van de auteur zelf uitgebreid. Richard opent de passage over de hond die zijn braaksel weer opeet met één zin. Daarin stelt hij dat hij spijt heeft dat hij zijn dame gesmeekt heeft (met zijn liederen) en zo haar aangename gezelschap is kwijtgeraakt. In de Nederlandse versbewerking is deze ene zin vervangen door een langere passage waarin de auteur zegt dat hij het zingen haat en niet langer in staat is het te doen vanwege een schorre keel. Die heeft hij gekregen door het zingen tot zijn dame toen hij nog niet wist of dit hem zou helpen of niet. Nu weet hij dat hij haar daardoor verloren heeft en dit is een bron van voortdurende zorg voor hem. Daarom zou hij willen dat hij kon doen als de hond, enzovoort. Het is niet geheel duidelijk welke boodschap de Nederlandse auteur hier wil geven. Hij lijkt dezelfde afkeer van liederen te hebben als Richard, maar hij drukt deze uit in een taal die veel meer overeenkomt met die van de traditionele liefdeslyriek. Het is mogelijk dat hij dus toch minder negatief is over die lyriek en de daarin uitgedrukte liefde dan Richard en dat zijn positie meer overeenkomt met die van de auteur van het Bestiaire d'amour rimé. Vanwege het fragmentarische karakter van de tekst kan hier niet meer zekerheid verkregen worden, maar het eind van de Middelnederlandse tekst wijst in dezelfde richting. Richard eindigt met de gier die legers volgt omdat hij zich voedt met lijken, en met soldaten in een leger. Sommige soldaten vervullen hun dienst omdat hun heer hen nodig heeft. Zij lijken op ware minnaars. Met woorden kan Richard niet bewijzen wat voor soort minnaar hij is. En omdat rationele argumenten niet langer van nut zijn, vraagt hij uitsluitend nog om genade. De Middelnederlandse tekst volgt hetzelfde parcours, maar nu leidt het beeld van het leger tot het beeld van de arrière ban, de reserve voor een noodgeval, uit de proloog. Na dit beeld vraagt de auteur zijn dame haar houding te veranderen. Hij hoopt dat zij nu de natuur van de panter wil tonen, die de dieren geneest die hem volgen. In de laatste regels vraagt hij haar haar mond te openen en zijn hart te zalven door haar troost. Dan zal zijn verdriet voorbij zijn. Ook deze passage is ‘conservatiever’ van aard dan Richards tekst. Het lijkt dus verantwoord te concluderen dat deze Middelnederlandse tekst gebaseerd is op de Bestiaire d'amour, maar dat de auteur ervan desondanks een minder negatief beeld had van de hoofse liefde en van de daarbij behorende lyrische traditie dan Richard. Zijn presentatie is in elk geval traditioneler dan die van Richard, niet alleen vanwege zijn gebruik van de versvorm, maar ook door zijn stijl. In deze opzichten lijkt hij meer op de auteur van de Bestiaire d'amour rimé. De tekst die in het fragment onmiddellijk op deze versbewerking van de Bestiaire d'amour volgt, is een Middelnederlandse bewerking van de Ars amandi van Ovidius. Het handschrift waartoe de twee nog resterende bladen behoord hebben, bevatte dus tenminste twee teksten over de liefde. Er is nog een ander fragment bekend dat geschreven is door dezelfde kopiist. Dit bevat een deel van de Dietsche doctrinale, een moralistische tekst over de correcte manier van leven. Er is nog niet vastgesteld of ook dit fragment tot hetzelfde handschrift behoorde als de twee hier besproken bladen. Als dat zo zou zijn, leek dat oorspronkelijke handschrift enigszins op het Nederrijns moraalboek omdat de inhoud dan (tenminste) de juiste manier van leven betrof en in het kader daarvan teksten over liefde. Als het gaat om overblijfselen van twee verschillende handschriften, dan is het het meest aannemelijk dat het handschrift met de berijmde Bestiaire d'amour-bewerking verschillende perspectieven op de liefde wilde bieden. | |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
Daarmee zijn we door de Middelnederlandse literatuur heen, voor zover die gerelateerd is aan de bestiariumtraditie. Maar we moeten nog even stil blijven staan bij Willem Utenhove. Het zou namelijk kunnen dat een van de twee Middelnederlandse teksten gebaseerd op de Bestiaire d'amour die net zijn besproken, van hem is. Voor de tekst in het Nederrijns moraalboek is dat buitengewoon onwaarschijnlijk. Waarom zou Maerlant Willem met Aardenburg verbinden wanneer die zou werken voor een edelman uit het oosten van de Lage Landen? En de taal van het handschrift wijst ook al niet direct naar Vlaanderen. Die is immers Gelders. De Vlaamse versadaptatie die als laatste besproken is, zou een betere kandidaat zijn. De tekst komt uit het ‘goede deel’ van de Nederlanden, en dat het handschrift van na 1270 is, hoeft geen probleem te zijn. Veel Middelnederlandse teksten kennen we immers uitsluitend uit handschriften van latere datum. De mening dat we het werk van Willem Utenhove althans in fragmenten kennen, is dan ook verdedigd. Maar ze is eveneens bestreden. Er zijn tot nu toe geen doorslaggevende argumenten geformuleerd, dus de conclusie moet hier zijn (zoals zo vaak als het gaat om Middelnederlandse literatuur): we weten het niet. | |||||||||
Tot slotDe bespreking van het Middelnederlandse materiaal was gedetailleerd en heeft nauwelijks iets aangesneden dat met de kern van de traditie te maken heeft. Ter afronding is het daarom goed naar het Europese perspectief terug te keren. Beginnen we met het ‘buitenbeentje’ in de traditie, het Bestiaire d'amour. In Frankrijk vinden we, zoals al enigszins aangegeven, twee soorten reacties op deze tekst. Enerzijds is hij duidelijk positief ontvangen, getuige alleen al de 22 handschriften van de tekst die thans nog over zijn (17 daarvan bevatten miniaturen). Aan de andere kant heeft hij verzet opgeroepen. De oudste getuigenis daarvan is de Response du bestiaire, het Antwoord op Richards smeekbede door zijn dame, dat in veel handschriften samen met de Bestiaire d'amour is overgeleverd. Twee elementen lijken deze negatieve reacties opgeroepen te hebben. Het ene is de prozavorm. De Bestiaire d'amour is een van de oudste Franse teksten die in proza over ethische zaken handelt, en het lijkt toch wel duidelijk dat het conservatieve deel van het potentiële publiek nog een voorkeur had voor een behandeling van liefdesproblematiek in de lyrische vorm, of tenminste versvorm. Het andere is de ideologie die de tekst uitdraagt. Richards rationele, enigszins egoïstische en vrouwonvriendelijke denkbeelden over de liefde hebben geleid tot reacties waarin de traditionele opvattingen over de hoofse liefde werden verdedigd. In de Nederlanden past de prozavertaling in het Nederrijns moraalboek binnen de positieve receptie; de Vlaamse versbewerking kan beter binnen de reacties tegen Richards tekst geplaatst worden. Hoewel precieze uitspraken over deze tekst onmogelijk zijn vanwege zijn fragmentarische overlevering, lijkt het toch wel duidelijk dat de auteur ervan Richards afkeer van liederen en lyriek combineerde met de traditionele rol van de dichter als trouwe dienaar van een dame. In het Nederrijns moraalboek is de Bestiaire d'amour-vertaling gecombineerd met ethisch en didactisch materiaal. De Vlaamse versbewerking is verbonden met tenminste een andere tekst over de liefde en misschien ook met moraliserend materiaal. Deze combinaties komen ook voor in de Franse handschriften waarin de Bestiaire d'amour is overgeleverd. Maar in het Frans komt de Bestiaire d'amour ook | |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
samen voor met ‘wetenschappelijke’ teksten, zoals de Image du monde, of met andere teksten over dieren zoals fabels. De Franse context van de Bestiaire d'amour is dus breder. Meer in het algemeen moet men zeggen dat de invloed van de Bestiaire d'amour op de Middelnederlandse literatuur niet heel groot is geweest. De Middelnederlandse vertaling komt uit het oosten en de versbewerking uit het westen van het Nederlandse taalgebied en beide lijken geen enkele invloed te hebben gehad. Van beide is maar één handschrift overgeleverd en in andere teksten is geen spoor van de Bestiaire d'amour of van de twee Middelnederlandse omzettingen aan te treffen. Het is dus beter niet van een traditie te spreken, maar van twee losse, weinig succesvolle tekenen van receptie. Deze uitspraak kan verbreed worden voor de bestiariumtraditie als geheel. Receptie van traditioneel bestiariummateriaal in geschreven Middelnederlandse teksten is nauwelijks te vinden. Er zijn 91 handschriften bekend met Latijnse bestiaria en 35 met Franse, maar er bestaat geen Middelnederlandse vertaling van een traditioneel bestiarium (meer). Slechts Maerlants Der naturen bloeme geeft een redelijk deel van de traditionele informatie uit bestiaria en in die tekst is deze verbonden met andere natuurkundige en biologische kennis. Overigens is dat in Europees perspectief ook niet uniek. Er zijn ook Latijnse en Franse bestiaria die voorkomen in handschriften met verder voornamelijk ‘wetenschappelijk’ materiaal. Gewoner zijn echter verbindingen van bestiaria met theologisch of moreel materiaal van diverse aard. Van Der naturen bloeme bestaan nog elf complete handschriften (waarvan zeven met miniaturen) en fragmenten van 23 andere. Bovendien kennen we vier handschriften met excerpten uit deze tekst. Maar Maerlant is bij tijden kritisch ten opzichte van de traditionele kennis uit bestiaria en nadere studie van de excerpten en de fragmenten van Der naturen bloeme lijkt erop te wijzen dat vooral de boeken over kruiden en stenen populair waren en dat het Nederlandse publiek minder geïnteresseerd was in de symbolische of moralistische betekenis van dieren en andere wezens dan in hun praktische bruikbaarheid. Dat suggereert een zekere eigenheid van het Nederlandse publiek. Was dat in de middeleeuwen al pragmatischer dan de andere Europeanen? We moeten heel voorzichtig zijn met dit soort uitspraken. We hebben hierboven immers gezien dat in de meeste talen van West-Europa het bestiarium nauwelijks overgeleverd is. Het lijkt er eerder op dat de kennis die in bestiaria ligt opgeslagen zich voornamelijk via het Frans en het Latijn over Europa heeft verspreid. In die talen hebben we immers wel veel bestiaria en die twee talen werden in de middeleeuwen in heel Europa gebruikt. Maar waarom die kennis dan wel afbeeldingen en toespelingen heeft opgeleverd en geen teksten in de eigen volkstaal, dat is nog een raadsel. Wetenschappers hebben nog veel te doen. | |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
LiteratuurIn het artikel zelf zijn slechts enkele noten of verwijzingen geplaatst. De verwijzingen zijn of naar elektronische hulpmiddelen of naar specifieke bronnen voor de behandelde informatie. De volgende boeken bieden daarnaast bruikbare en interessante algemene gegevens (en soms illustraties).
|
|