Tiecelijn. Jaargang 18
(2005)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
artikel■ Paul Verhuyck
| |
De drie hoofdkenmerken van de leeuwDe leeuw is al lang voor de middeleeuwen de koning der dieren. De Grieks-Alexandrijnse Physiologus (circa derde eeuw; de oertekst van de beestenboeken) en de middeleeuwse bestiaria beginnen dan ook met de leeuw. Hij wordt behandeld in één van de langste paragrafen en zal een rijke iconografie meekrijgen. Daarnaast wordt de leeuw gaandeweg het meest gebruikte motief in de heraldiek. En door dat alles wellicht ook het meest becommentarieerde dier. Die beestenboeken behandelen allemaal de drie voornaamste kenmerken van de leeuw: als hij jagers ruikt, verbergt hij zijn spoor met zijn staart; hij slaapt met open ogen; de welpjes worden doodgeboren, maar na drie dagen brengt de vader hen tot leven door zijn adem in hun gezichtjes te blazen. Ook in de iconografie komen we hoofdzakelijk deze drie essentiële eigenschappen van de leeuw tegen. | |
[pagina 275]
| |
Elk van die eigenschappen heeft een christologische allegorie: Christus verbergt de sporen van zijn goddelijkheid bij zijn menswording om de duivel te slim af te zijn; Christus ‘slaapt’ lichamelijk in de dood op het kruis, maar zijn goddelijkheid blijft waakzaam; en ten slotte werd Christus door God de Vader op de derde dag uit de dood gehaald. Bij Plutarchus kon men al lezen dat de leeuw met open ogen slaapt. En Origenes en Isidorus van Sevilla hadden het al over de slapende welpen, die het leven ingeblazen kregen door de vader. Sinds Plinius en Isidorus van SevillaGa naar eind2. onderscheidde men drie soorten leeuwen: de timide leeuw is klein en heeft gekrulde manen; de wildere leeuw is groter en heeft sluik haar. Over de derde soort, geen woord! Bij de timide leeuw denken we spontaan en vertederd aan de bange leeuw uit The Wonderful Wizzard of Oz van Frank BaumGa naar eind3.. De leeuw vreest slechts drie dingen: het gekraak van wielen, vuur en de witte haan. Dit laatste, vrij merkwaardige detail gaat terug op LucretiusGa naar eind4., die stelt dat het lichaam van dat haantje zaadjes bevat die, als ze in de ogen van de leeuw terecht komen, gaatjes in zijn pupillen prikken. | |
Andere karaktertrekjesNaast de drie essentiële eigenschappen van de leeuw, zijn er nog een paar bijkomende eigenaardigheden. Hij maakt zich niet snel kwaad en geeft blijk van nobel medelijden: de leeuw spaart zijn slachtoffer als het op de grond ligt. Bovendien doodt hij alleen als hij grote honger heeft. Enkele Mediolatijnse manuscripten voegen daar nog enkele opvallende varianten aan toe: een zieke leeuw wordt genezen als hij een aap eet; de leeuw eet de ene dag en drinkt de andere dag; als de leeuw iets niet goed verteert, trekt hij met zijn nagels het slechte voedsel uit zijn keel: dit gaat terug op Plinius; een leeuwin werpt eerst vijf welpen, daarna elk jaar eentje minder, dus na vijf jaar is ze onvruchtbaar geworden. En ten slotte: schorpioenen en slangen kunnen de leeuw verwonden of doden. Hier denken we aan de Arturiaanse roman, Yvain ou le Chevalier au Lion van Chrétien de Troyes (ca. 1181, dus uit de tijd van de oudste Renart). Yvain sluit daar immers vriendschap met een leeuw, die hij gered heeft van een slang (in die tijd vaak met een draak geïdentificeerd). Dit antieke thema van de dankbare leeuw van AndroclesGa naar eind5. wordt hier gecombineerd met het gevecht tussen leeuw-zon en draakslang, een oeroud gegeven, wellicht indirect stammend uit de Mithrascultus (waarin sprake van de zodiakale god van de tijd, Deos leontocephalus, de god met de leeuwenkop, omstrengeld door een slang). Yvain kiest ervoor de leeuw te helpen, niet de slang. Want, zo bedenkt hij, de leeuw is een sympathieker dier. Dacht hij daarbij misschien aan de woorden van de heilige Cesarius: ‘men is beter het slachtoffer van een leeuw dan van een serpent’? In die traditie meende men namelijk dat een leeuw zijn slachtoffer in zijn geheel inslikte en de slang het verorberde lichaam verteerde en deed verdwijnen. Daardoor kon de leeuw zijn slachtoffers weer uitbraken, zoals de walvis van Jona. Dit werd als beeld voor de verrijzenis, voor de neoplatonische anakatabasis gezien. Vandaar dat in het vroege christendom verteld werd dat leeuwen stiekem de eerste asceten en kluizenaars begraven hadden, zoals Antonius (de woestijnvader met zijn varken) en Paulus (de heremiet). | |
[pagina 276]
| |
Het thema van de dankbare leeuw komt ook voor in de hagiografie. Hiëronymus die een splinter uit de voorpoot van de leeuw haalt is een traditioneel thema in de iconografie geworden; vandaar dat hij vaak met een leeuw wordt afgebeeldGa naar eind6.. Bij de evangelist Marcus krijgt de leeuw vleugels. Dat is in Europa zeldzaam. Enkelen vermoeden dat de gevleugelde leeuw uit Aziatische c.q. Babylonische tradities zou stammen. Ook vrij zeldzaam is de leeuw in de Keltische traditie. Het lijkt er wel op dat hij pas met Yvain ingevoerd wordt. Eerder zou het de beer geweest zijn die in de Keltische traditie de rol van psychopomp of kasteelwachter toegedicht kreeg; men denke hierbij ook aan de naam van Artus/Artorius als beer. Sinds Isidorus van Sevilla meende men ook dat er een klein dier bestond, genaamd de leontophonus, waarvan de as op het vlees aangebracht moest worden om een leeuw te vangen. Dit dier is helaas niet verder geïdentificeerd. Misschien een insect? | |
Franse beestenboekenDe meeste van die verhalen en duidingen vindt men ook in de Franse bestiaires van de twaalfde en dertiende eeuw terug, maar met hier en daar een specifieke toevoeging. Philippe de Thaon, afkomstig uit Normandië, maar wonend in Engeland, is de auteur van de oudste bestiaire, circa 1130. Hij begint met de etymologie van de leeuw: Ieon in het Grieks betekent koning in het Frans. Voorts lezen we hier dat de kracht van de goddelijkheid van Christus in de brede voorkant van de leeuw zit en zijn menselijkheid in zijn frêle achterkant. Philippe behandelt ook de drie hoofdeigenschappen van de leeuw, maar hij voegt er nog wat aan toe: als een leeuw een prooi op het oog heeft, trekt hij met zijn staart een magische cirkel in het zand. Als de prooi daarin stapt, raakt hij er niet meer uit. Voor Philippe is deze cirkel een allegorie van het paradijs: als we daar intreden, mogen we er blijven. Verder vinden we in dit beestenboek twee van de drie grote angsten van de leeuw terug: de knarsende kar en de witte haan. De haan verwijst volgens Philippe naar de kraaiende haan die in het evangelie de dood van Christus-als-mens aankondigde. Ter herinnering hieraan zingen wij de getijden of canonieke uren: de metten, priemen, tertsen, sexten, nonen, vespers, completen en lauden. Een aanduiding dat Philippe de Thaon in een klooster leefde. Zijn tekst legt ook een verband tussen de drie dagen dood voor de verrijzenis en Jona in de walvis. Guillaume le Clerc de Normandie schreef rond 1210 zijn dierenboek, dat soms Bestiaire Divin genoemd wordt. Het bevat niets nieuws. Guillaume volgt de traditie, maar opvallend is wel dat hij de leeuw indirect in verband lijkt te brengen met de naam Nobel (v. 225). Gervaise, de manke auteur van een kleine Bestiaire uit het begin van de dertiende eeuw, beperkt zich tot de drie hoofdeigenschappen van de leeuw. In zijn beestenboek wordt, zoals in sommige Latijnse handschriften, de verwijzing naar het bijbelse Hooglied (V, 5) expliciet: ‘ik sliep, maar mijn hart was wakker’; alsook naar Genesis 49, 9: ‘et sicut catulus leonis... qui[s] suscitavit eum’, over de leeuw van Juda. Ook in het bestiarium van Pierre de Beauvais uit dezelfde tijd, dezelfde drie hoofdeigenschappen. Speciaal is dat Pierre verwijst naar de negen hemelse hiërarchieën van de pseudo-Dionysius de AreopagietGa naar eind7.. | |
[pagina 277]
| |
De middeleeuwse beestenboeken die een bedenkelijke zoölogie via allegorese laten uitmonden in een populaire theologie, worden circa 1233 in hun essentiële natuur omgebouwd, geperverteerd door Richard de Fournival, in zijn Bestiaire d'Amour. Hij transponeert immers de klerikale boodschap tot een erotische interpretatie: bij hem worden de dieren aspecten van de liefde. In dit profaniserende perspectief wordt de liefde ook met een leeuw vergeleken. Als een leeuw merkt dat een mens hem al etend bespiedt, valt hij uit schaamte de mens aan, maar als de mens passeert zonder te kijken, doet de leeuw niets. Zo ook de liefde, volgens Richard, die immers via de blik de verliefde aanvalt en zodoende zijn hersenen uitschakelt. In de Esopische Fables van Marie de France (103 fabels gebundeld rond 1175-1180) komt de leeuw als goede derde (na de wolf en de vos) dertien keer voor, waarvan acht keer in de titel (bij de wolf was dit respectievelijk 22 en 18; bij de vos 15 en 11). Bij Aesopus zelf kwam de leeuw 27 keer voor, maar die collectie was dan ook groter: 273 of 358 fabels afhankelijk van de editie. En zo komen we ruim vóór de middeleeuwen terecht. | |
SymbolenAl voor de middeleeuwen werd de leeuw gezien en afgebeeld als een menseneter, een poortwachter, een waker bij de necropolen, een symbool van verrijzenis. De leeuw is god, goud, majesteit, straling, zon, rechtvaardigheid. Typisch in dit verband is dat de leeuw als astrologisch zonnedier in onze taal ‘manen’ heeft, planeetjes, satellietjes rond de zon; terwijl in andere idiomen de ‘manen’ als zonnestralen gelezen werden. Als verslindend dier werd de leeuw een symbool van de tijd die de dingen opvreet, tempus edax rerum, zoals Horatius de tempus fugax noemde. De profeet Daniël kon in een leeuwenkuil overleven. Samson en Herakles waren beroemde leeuwendoders, respectievelijk uit de bijbel en in de oudheid. Hun herinnering is in vele middeleeuwse geschriften zeer levendig gebleven. Werd Christus geïdentificeerd met de ‘leeuw van Juda’Ga naar eind8., ook Krishna werd al ‘de leeuw onder de dieren’ genoemd (Bhagavad-Gita X, 30); en ook Boeddha werd met een leeuw vergeleken. Het vervelende met symbolen, het is bekend, ligt in hun dubbelzinnigheid: zo zegt de heilige Hippolytus dat de leeuw zowel Christus als de antichrist kon symboliseren. Zo ook kan een autoritair vorst al snel als een despoot gezien worden. Want naast koning der dieren is de leeuw ook het dier der koningen: hun troon is vaak gemonteerd op twee leeuwenzuilen. | |
KinderetymologieZovele eeuwen later. Enkele jaren geleden gaf ik een doctorale werkgroep of seminarie (sindsdien ‘seminar’) aan de universiteit van Leiden, vakgroep Frans, over de bestiaires. Daartoe hield je als docent steeds een voorbespreking met verdeling van de studententaken en presentatie van de bibliografie. De zalenadministratie had me toevallig een collegezaal bij de vakgroep Engels toegewezen. Een muur van dat lokaal was versierd met de reproductie van een houtsnede, meer dan levensgroot opgeblazen, voorstellende The Lion and the Unicorn, want dat was de naam van de studentenvereniging van de Leidse Anglisten. Omdat een voorbespreking buiten de | |
[pagina 278]
| |
collegeperiode viel, had een studente haar zoontje meegenomen. Het jongetje, zo'n zes jaar, schat ik, wees op de kolossale leeuwen en vroeg hardop: ‘Mama, zijn dat nu de middelleeuwen?’ Aan hem dank ik bovenstaande titel. |
|