positie. Voor Foulet was de Latijnse Ysengrimus de bron voor de Roman de Renart en via een erudiete reeks argumenten betoogde hij dat de Roman de Renart begonnen is door het werk van Pierre de Saint-Cloud, die rond 1177 een goed gecomponeerd verhaal schreef over de strijd tussen Renart en Ysengrin vanwege de seksuele relatie van de eerste met Hersent, de vrouw van de tweede. Dit verhaal werd de kern van de latere Roman de Renart. Helaas echter raakte het in de handschriftelijke overlevering verbrokkeld. Lodge en Varty bespreken de belangrijkste argumenten van Foulet en laten zien dat die geen van alle dwingend zijn. Ze bespreken ook de (soms grote) verschillen tussen de delen van wat Foulet als een eenheid beschouwde. Op basis hiervan concluderen ze dat Foulets opvattingen erg gekleurd zijn door zijn eigen tijd en dat het beter is de Roman de Renart te zien als een product van een literaire cultuur waarin orale creatie en schriftelijke compositie elkaar beïnvloeden en samen leiden tot een overlevering die trekken van beide vertoont; een cultuur bovendien waarin auteurs minder belangrijk zijn dan de opvattingen, de literaire kennis en de smaak van het publiek dat deze
verhalen recipieerde. In dit opzicht sluiten zij aan bij de meeste moderne pogingen om de eigenheid van de middeleeuwse literaire cultuur te beschrijven.
Vervolgens worden per verhaal een aantal verwante teksten besproken (soms de waarschijnlijke bron, meestal een verwante versie). Op deze manier krijgt de eigenheid van de uitgegeven verhalen reliëf en ontstaat een beeld van een hoofdtrek van de middeleeuwse literaire cultuur, namelijk dat bekende verhalen steeds opnieuw met variaties verteld werden, waarbij het plezier voor het publiek juist lag in die vermenging van bekend en onverwacht.
Daarna wordt de taal van de teksten besproken. Daarbij wordt aandacht besteed aan spelling en morfologie, aan een aantal syntactische eigenaardigheden die te maken hebben met de rijmdwang waaraan de auteur(s) onderworpen zijn, en tenslotte aan de taal van één personage, de kameel Musart, een afgezant van de paus uit Lombardije die spreekt in een merkwaardige, komisch bedoelde mix van Frans, Latijn en Italiaans. De inleiding wordt afgesloten met een ruime, beredeneerde bibliografie.
De teksteditie geeft (zoals al aangegeven) de teksten in de volgorde van Foulet, niet in die van het handschrift. De tekst is voorzien van drie nummeringen: een eigen regeltelling voor deze composiettekst en de corresponderende regelnummers van verzen in de belangrijkste edities van handschriften uit de twee andere groepen Roman de Renart-handschriften. Bovendien worden de variante lezingen gegeven van de twee andere handschriften uit de groep waartoe M behoort.
De editie wordt afgesloten door verklarende toelichtingen bij details uit de tekst, een namenlijst en een woordenlijst met de betekenis van alle voorkomende Oudfranse woorden. Beide lijsten bevatten regelverwijzingen zodat de gebruiker zowel van de tekst naar de lijsten kan gaan als omgekeerd.
Wat hebben potentiële gebruikers nu aan dit boek? Voor het universitaire onderwijs lijkt het mij buitengewoon nuttig. Het biedt namelijk een representatief deel van een belangrijke tekst voorzien van een zodanige toelichting dat het boek voor verschillende doelen gebruikt kan worden. De taalvaardigheid op het terrein van het Oudfrans kan worden vergroot, maar een literaire invalshoek is eveneens mogelijk. Bij dat laatste kan zowel de nadruk gelegd worden op de geschiedenis van het vak (de opvattingen van Foulet tegenover die van Lodge en Varty), als op de eigen aard van de middeleeuwse literaire cultuur. Er zijn immers vele mogelijkheden om aan de hand van dit boek in te gaan op de wijze waarop middeleeuwse teksten varië-