verslag
■ Amand Berteloot
Vijftiende colloquium van de Société Internationale Renardienne - International Reynard Society (Louvain-la-Neuve, 19-22 augustus 2003)
Van 19 tot 22 augustus 2003 vond aan de Université Catholique de Louvain te Louvain-la-Neuve het vijftiende colloquium van de Société Internationale Renardienne plaats. De organisatie van deze tweejaarlijkse bijeenkomst lag deze keer in de competente handen van Baudouin van den Abeele en An Smets, die hierin ondersteund werden door Rik van Daele. Afgezien van de dagjesgasten die maar een deel van het colloquium kwamen bijwonen, waren er precies honderd deelnemers van zeer uiteenlopende origine aangemeld. Europa was met België, Nederland, Italië, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Zwitserland, Spanje, Tsjechië en Hongarije vertegenwoordigd. Verder waren er talrijke deelnemers uit Japan en de Verenigde Staten van Amerika en telkens één uit Taiwan, Israël en van de Ivoorkust. Een zeer internationaal gezelschap dus, dat zich onder voorzitterschap van Naoyuki Fukumoto, hoogleraar aan de universiteit van Tokyo en gerenommeerd specialist voor de studie van de Oudfranse Roman de Renart, kwam informeren over de jongste stand van het onderzoek rondom dierenepiek, fabels en fabliaux. Bijna een hele week lang konden de deelnemers zich in de besloten wereld van de campus van Louvain-la-Neuve met zijn voortreffelijke congresaccomodatie concentreren op Reynaert en zijn soortgenoten. Het zwaartepunt van het congres lag daarbij deze keer op de middeleeuwse bestiaria en de studie van de handschriften.
Het is onmogelijk om binnen dit verslag al de thema's van de in totaal zestig lezingen op te sommen of om op bepaalde bijdragen dieper in te gaan zonder daarbij iemand onrecht aan te doen. Daarom beperken we ons tot enkele trefwoorden. De Franse literatuur was met talrijke bijdragen zeer goed vertegenwoordigd. Er waren lezingen over diverse bestiaria, uiteraard over de Roman de Renart, over de Miracles de nostre Dame van Gautier de Coinci in vergelijking met de fabliaux, over literaire debatten waarin dieren het woord voeren en over de fabeltraditie van de Middeleeuwen tot de negentiende eeuw. Zelfs de fauna in de Oudfranse vertalingen van het Hooglied werd onder de loupe genomen. De Grieks-Byzantijnse traditie kreeg aandacht in een bijdrage over de illustraties bij de Physiologos. Diverse Latijnse, Italiaanse en Spaanse fabelboeken en bestiaria werden door specialisten voorgesteld. Ook de Duitse letterkunde was present. Er werd aandacht besteed aan Heinrichs Reinhart Fuchs, aan de laat-zestiende-eeuwse receptie van het Buch der Beispiele (gebaseerd op de Indische Pancatantra-verhalen) en aan de achttiende-eeuwse fabels. In enkele interessante bijdragen kwamen de genrekenmerken van en de grote variabiliteit binnen de fabel aan bod.
Een belangrijk onderdeel van het colloquium was gewijd aan de middeleeuwse iconografie. Allerlei voorstellingen van flora en fauna in handschriften van uiteenlopende teksten (Roman de Renart, Renart le Nouvel, Roman de la Rose, getijdenboeken enzovoort) werden voor het voetlicht gebracht. Uiteraard kregen ook de afbeeldingen van dieren op de tympanons en de misericordes in het koorgestoelte van middeleeuwse kerken volop de aandacht. In enkele bijdragen werd aandacht