| |
| |
| |
grafiek
■ Willy Feliers
Frans van Immerseel: graficus, glazenier en stoetenbouwer
De best gelukte, meest verantwoorde uitbeeldingen naar het dierenepos Reinaart de Vos zijn wel de innig mooie kunstglasramen van Frans Van Immerseel, die met hun warm koloriet en volmaakte afwerking tot het schoonste behoren. Zij moeten onze stijlvolle woningen versieren...
(Dr. Jef Goossenaerts, in: Frans van Immerseel, p. 304)
| |
Een haast onoverzichtelijk oeuvre
Frans van Immerseel (Borsbeek 1909-Wilrijk 1978) stamde uit een oude adellijke familie. Een van zijn voorvaderen, Jan van Immerseel, legde in 1561 de eerste steen van het Antwerpse stadhuis. Frans was een veelzijdige beeldende kunstenaar: kunstschilder, graficus, karikaturist, glazenier en stoetenbouwer. Aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen had hij de bekende Wase kunstenaar Alfred Ost (1884-1945) als leraar tekenen. Gustaaf van de Woestijne (1881-1947) leidde hem in de compositieklas van het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten van Antwerpen op de weg van de schilderkunst en bij Jules de Bruycker (1870-1945) leerde hij etsen.
Frans van Immerseel begon zijn artistieke loopbaan als non-figuratief schilder (1927-1928). Al snel stapte hij over naar de grafiek in de bredere betekenis: tekenen, houtsneden en karikaturen maken. Vanaf 1930 tot het einde van de jaren 1940 illustreerde hij meer dan 500 boeken en maakte hij illustraties voor vele week- en maandbladen in binnen- en buitenland. Van 1943 af begon hij spreekwoorden te illustreren en in de periode van 1953 tot 1975 werd hij bekend door zijn fraaie brandglasramen. Hij vervaardigde een groot aantal glasramen in opdracht, onder meer voor de Littons Industrie in Californië, voor de kerk van Mobinda in Congo, voor het Belgische leger, voor tal van kapellen en bedrijven. In Sint-Niklaas vinden we van hem het mooie Reynaertraam in restaurant Reinaert.
Van Immerseels werk was in die periode zeer succesvol. Hij nam deel aan tientallen tentoonstellingen (in totaal exposeerde hij circa 175 keer) en verwierf grote bekendheid als ontwerper van stoeten. Als stoetenbouwer deed hij alles zelf: het draaiboek uitschrijven, het ontwerpen en tekenen van (soms) duizenden kostuums en maskers, tot zelfs het ontwerp voor de wagens en de muziek. Hij regisseerde in zijn leven 26 stoeten, onder meer de leperse Kattenstoet, de Sinterklaasstoet van Sint-Niklaas, de Dendermondse Ros Beiaardstoet, de Geraardstoet in Geraardsbergen en de Lierse Pallieterstoet. Voor Lier tekende hij op ware grootte 1.000 gevelwimpels geïnspireerd door het werk van Felix Timmermans. Hij pakte Lier met wimpels in tot het een evocatie van Timmermans' Schoon Lier werd. De fraaie wimpels stelden onder andere de dolfijn, de pelikaan, de posthoorn, het land van belofte, de schapenkoppen en de legende van Sint-Gummarus voor. In de jaar- | |
| |
lijkse Krakelingenworp van Geraardsbergen beeldde hij de oorspronkelijke legende sierlijk en levendig uit.
Voor de Halletoren te Kortrijk ontwierp hij de bronzen uurautomaten Manten en Kalle met klokken en uurwerk, waar hij later ook een boek over schreef (Manten en Kalle - de Jaquemarts - de Uurautomaten), voor Wilrijk een groeiende Lange Wapper, die de toeschouwers kon toespreken.
Artistieke duizendpoot Van Immerseel was ook auteur. Hij had lessen in de literatuur gekregen van Herman Teirlinck. Van Immerseel publiceerde in talrijke weekbladen en schreef ook enkele boeken. In deze artikelen en boeken vinden we niet alleen zijn artistieke ideeën over beeldende kunsten, maar ook de neerslag van zijn onderzoekswerk over folklore (voor zijn stoeten), glazenierskunst, spreekwoorden en gebruiken.
Van zijn publicaties zijn de bekendste: Vlaamse Koppen (1929); Vlaamse Koppen II (1930); De Olewagen Sage, een map met vijf houtsneden naar het boek van Hans Grimm (1936); De Kring der Seizoenen (1950); Paastijdgebakken (1959) en het al genoemde Manten en Kalle (1963). Van Immerseel verzamelde 50.000 spreekwoorden, citaten en aforismen. Een deel ervan (enkele in verschillende talen) illustreerde hij en hij publiceerde ze met originele ontwerpen of reproducties van eigen glasramen en prenten. In deze verzameling spreekwoorden en gezegden vinden we ook weer Reynaert de vos en Lange Wapper terug.
| |
Houtsneden en tekeningen
Van Immerseel is hoofdzakelijk bekend als glazenier, maar in zijn beginjaren was hij vooral graficus. Als houtsnijder en illustrator heeft hij ook zijn beste werk gemaakt.
Afb. 1
| |
| |
In het klankbeeld van de namen is er een grote gelijkenis tussen de namen ‘Van Immerseel’ en ‘Masereel’. Deze gelijkenis gaat verder, beide kunstenaars legden in hun beste grafische werk een sterke emotionele geladenheid en sociale geëngageerdheid. Bij Masereel was dat mondiaal, bij Van Immerseel was dat vooral op Vlaanderen gericht. Masereel was bijna een generatie ouder en was al befaamd toen Van Immerseel zijn eerste houtsneden publiceerde. Van Immerseel entte zijn persoonlijke artistieke visie en uitdrukkingsbehoefte op de rijke stam van Masereels voorbeelden. Masereel, die hij bewonderde, wees hem de weg. We illustreren dit met een voorbeeld (afb. 1). Op de houtsnede De arbeider (1931) vinden we beide aspecten terug: de invloed van Masereel en Van Immerseels verbondenheid met de arbeider.
Van Immerseel was een meester in het snijden van portretten. In de suites Vlaamse Koppen en Vlaamse Koppen II vinden we veel grafisch sterk gesneden koppen, portretten waar een evocatieve kracht van uitgaat. Ter illustratie van dit aspect van het werk van de kunstenaar tonen we een tweede portret (afb. 2) dat Van Immerseel maakte van Karel van de Woestijne. De eerste prent was een houtsnede in haar meest expressieve vorm, opgebouwd uit zwarte en witte vlakken. In dit tweede portret heeft hij met arceringen meer details aangebracht; dit is minder direct, maar brengt de persoon emotioneel meer tot leven.
Toch heeft de kunstenaar zich niet alleen tot Vlaanderen beperkt, want in zijn oeuvre vinden we ook veel internationaal bekende figuren. Voor een sociaal geëngageerde artiest als Van Immerseel was de Nederlandse sociaal geëngageerde dichteres Henriëtte Roland Holst-van der Schalk (afb. 3) de ideale figuur om te portretteren. Met diep gearceerde trekken kon hij haar woelig en dramatische leven uit het
Afb. 2
Afb. 3
| |
| |
Afb. 4
hout snijden. Deze - zeker in de jaren 1930 - in Vlaanderen gewaardeerde dichteres heeft hij afgebeeld als een getourmenteerde vrouw. Het emotioneel geladen portret sneed hij in 1950 na een bezoek aan de 81-jarige schrijfster in Zundert. Hij bezocht haar na het lezen van haar autobiografie Het vuur brandde voort. Hij was zodanig onder de indruk ‘van deze verstandige, moedige vrouw met haar bezonnen-mannelijke, en tevens zozeer vrouwelijke-emotionele kijk op mens en wereld’ (H. Mortier), dat hij na zijn thuiskomst haar portret sneed zoals het nog vers in zijn gemoed en op zijn netvlies was geëtst.
Totaal anders, ook door de gebruikte techniek van de zachte potloodtekening, is het mooi getekend portret van zijn vrouw en dochter: Moeder en dochter (afb. 4).
| |
Illustraties
Voor het Vlaamse Volkstoneel sneed Van Immerseel van iedere opvoering enkele episodes in hout die als illustratie werden opgenomen in de tijdschriften Jong Dietsland en Toneelgids. Daardoor kreeg hij zijn eerste bekendheid als illustrator en kon hij nadien zijn werk in De Blauwvoet, Volk en Tijdstroom plaatsen. Hij had de smaak te pakken en illustreerde talrijke boeken, vooral jeugdboeken van Alja Rachmanowa, Clemens Brentano, Victor Bluthgen, Hans Grimm, P. Cardon en Hans Christian Andersen. ‘Zijn tekeningen vormen het verhaal gezien door de artiest, en hebben de begeleidende tekst niet nodig voor verklaring, omdat zij allen afzonderlijk worden afgewerkt en op zichzelf verantwoord zijn.’ (Denijs Peeters).
Van Immerseel heeft zoveel boeken voor de jeugd en volwassenen geïllustreerd dat een complete opsomming ondoenlijk is. Ik zal daarom slechts drie illustratie- | |
| |
reeksen bespreken: De Olewagen Sage van Hans Grimm, de Geheimen van Tataren en Afgoden van Alja Rachmanowa en Pelandok le Chevrotin van P. Cardon.
| |
De Olewagen Sage
Voor De Olewagen Sage (Davidsfonds, 1934) van Grimm graveerde Van Immerseel een reeks van vijf houtsneden. Hans Grimm (1875-1955), die na zijn opleiding in München en Lausanne nog een commerciële opleiding in Engeland volgde, emigreerde naar Zuid-Afrika, waar hij werkzaam was als handelaar. Daar vond hij de stof voor zijn novellen en romans. De betrokkenheid van de Duitse kolonialen in de Boerenoorlog heeft hij verwerkt in De Olewagen Sage, geschreven in de stijl van de oude IJslandse sagen. Dit boerenepos, dat het tragische leven evoceert van Olewagen en zijn dochter, die in het oorlogstumult en in machteloze strijd van de Boerenoorlog ten onder gaan, heeft Van Immerseel, in wiens leven en werk
het heroïsche element herhaaldelijk naar voren is getreden, bijzonder sterk aangesproken. En het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat hij in dit verhaal stof vond tot het snijden van een reeks platen waarin hij zich als mens en als artiest volledig heeft gegeven en die er ook zeer toe hebben bijgedragen om zijn faam als houtsnijder definitief te vestigen. (H. Mortier).
Deze vijf platen, die de hoofdmomenten van het verhaal weergeven, zijn wel geïnspireerd door het boek maar hebben door de eigen inbreng en gedetailleerde uitwerking van de kunstenaar meer de allure van vrije prenten. Ze werden daarom in een afzonderlijk album uitgegeven. Het album werd in Vlaanderen goed onthaald en sierde er menige huiskamer. Uit deze suite van vijf Olewagen Sage-houtsneden neem ik twee dominante prenten.
Op de eerste plaat (afb. 5) zien we vader en dochter Olewagen op de bank voor hun huis zitten. Welke toekomst hebben ze nog in deze oorlogstijd? Als moeder Olewagen hen zo verstard en sprakeloos ziet zitten, zegt ze: ‘Men zou bang kunnen worden en denken dat jij en het kind op onheil wachten wanneer men jullie zo ziet zitten’, waarop Olewagen antwoordt: ‘Ik wacht inderdaad op wat komen zal.’ Qua compositie en uitstraling is dit een sterke prent. Gespannen, maar vastberaden, wijst Olewagen met een ‘Permeke-boerenhand’ naar de lange weg van de onzekere toekomst. De dochter zit klein en sereen. We zien enkel haar hoofdje, achter de zware torso van de vader. De achtergrond geeft nog een beeld van vrede en rust voor het geweld losbreekt.
Op de tweede plaat (afb. 6) is de dochter de dominante figuur: krachtig wit tegen de donkere achtergrond is zij niet meer het bijna verborgen kind, maar een krachtige jonge vrouw. ‘Zij was geen volgroeid meisje en ze was geen kind. Ze regeerde over twintig sterke dieren’ (Grimm). En verder lezen we dat ze werd begeerd door de vele vrijers die haar omringden.
| |
Geheimen van Tataren en Afgoden
Uit de talrijke brieven van Alja Rachmanowa aan Frans Van Immerseel blijkt haar grote waardering voor de Vlaamse kunstenaar. In haar eerste boek, Geheimen van Tataren en Afgoden (1939), verwerkte ze haar herinneringen uit haar kindertijd. Van Immerseel heeft zich goed kunnen inleven in de Slavische geest en de minder toegankelijke
| |
| |
Afb. 5
Afb. 6
karakters die we in het boek ontmoeten. Bekijken we de illustratie waarop de oude onderwijzeres omringd door jonge vrouwen wordt afgebeeld (afb. 7). De kunstenaar schetst ons een sterke, gesloten, vrouw, die de omringde vrouwen domineert. Ze heeft zich volgens de mode van die tijd getooid met een ‘Renard’. De zilvervos hangt sierlijk rond haar hals. Er is een grote tegenstelling tussen de harde blik van de vrouw en het levendige vossenkopje. Ook hier kon van Immerseel zijn liefde voor de Reynaert niet verbergen. Hij heeft er zich zelfs zo sterk mee geïdentificeerd, dat hij tijdens zijn onderduikperiode in een poging, om na de Tweede Wereldoorlog aan de repressie en gevangenschap te ontsnappen in 1947 in Parijs door het leven ging als ‘Le Renard’.
| |
Pelandok le Chevrotin
In 1935 illustreerde Van Immerseel het Indisch-Maleisische dierenverhaal Pelandok le Chevrotin van P. Cardon. Dit dierenepos heeft in de Maleisische Archipel dezelfde waarde en betekenis als de Reynaert in Vlaanderen. Een Pelandok of chevrotin is een hertachtig zoogdier, ook wel eens ‘red fox’ genaamd. Van Immerseel zag als Reynaertbewonderaar, overdrachtelijk in Pelandok Reynaert de vos. Ook Pelandok kan door zijn sluwheid zijn belangrijkste tegenspeler, een gevaarlijke tijger, overwinnen en weet zich altijd beschermd door zijn beschermheer de olifant. Veilig en hoog op de rug van een olifant (afb. 8) kan hij de tijger verbaal te grazen nemen. Over de zware stam, links boven, hangen koorden: wil de boze tijger (zoals de wolf in de Reynaert) Pelandok laten opknopen?
| |
| |
Afb. 7
| |
| |
Afb. 8
| |
Spreekwoorden, spreuken en gezegden
Zei de vos tegen de hinnen
En hij had de haan al binnen.
Spreekwoorden bestaan allang. Men treft ze bij Grieken en Romeinen. Ook in de Noorse Edda en in vele legenden vinden we hun invloed terug. Spreekwoorden brengen de volkswijsheid kort en beeldend. Een beeldende kunstenaar vindt er een schat aan informatie in. Dit geldt zeker voor Frans van Immerseel, die zo sterk geïnteresseerd was in volksfilosofie en volkskunde. We kunnen Bert Peleman bijtreden:
| |
| |
Van duizend sprankelende spreuken
werd hij de tekenende tolk!
Ontdaan van ezelsoor en kreuken
onthult hij 't zielsbeeld van zijn volk.
Grafisch ontwierp Van Immerseel 154 spreekwoorden en gezegden, waaronder drie (met varianten in de illustratie) geïnspireerd door de vos. Over deze spreukillustraties hebben we een authentieke getuigenis van zijn dochter Lieve van Immerseel in een recente brief van 18 februari 2003:
Tijdens vaders verblijf in de beruchte Belgische kosthuizen [gevangenissen] wou hij zijn tijd nuttig gebruiken en bedacht dat er een gat in de markt was in het naoorlogse Vlaanderen. Voor echte kunst was er geen geld. Maar een dokter of apotheker, die nooit zonder klanten waren, konden wel een centje missen aan een ingelijst spreukje van F.V.I. - 180 bfr. Bij aankoop van vijf kreeg je er een zesde gratis bij!
Dus werden de ontwerpen buiten gesmokkeld. Moeke liet de clichés maken bij fotogravure Steurs (tegenover de Sint-Ludgardisschool [in Antwerpen]) en daarna werden ze gedrukt in een kleine artisanale drukkerij, waarna ze weer teruggingen naar oorsprong. Hij kleurde ze in en weer deden ze de reis terug. Moeke perkamenteerde ze met bijenwas en strijkijzer, lijstte ze in en nam met een zwaar beladen valies de boerentram om dokters, apothekers en advocaten in kleine gemeenten te overtuigen te kopen!
Toen vader na enkele jaren de poorten zag opengaan begon het ‘fabriekske’ echt goed te draaien. Met een voltijds hulpje en ikzelf na schooltijd werden er telkens reeksen van 30 stuks in twee rijen in serie gekleurd. Moeke zette haar bezigheden van preparen en inlijsten verder en vader tekende 's morgens nieuwe en 's namiddags trok hij de hort op - er werden verkopers aangetrokken en het land werd overstroomd door spreukjes van F.V.I. Duizenden gingen er over de toonbank. Het zorgde voor een geregeld inkomen en vormde de basis voor vaders eerste auto en andere luxe.
De eerste weergave van spreekwoorden vinden we bij Van Immerseel in een tekening uit 1943. De kunstenaar zoekt de diepere betekenis die in de korte zinsneden huizen en plaats de prent iconografisch in de tijd waarin het spreekwoord is ontstaan. Door zijn speurwerk als autodidactische volkskundige kan hij de prenten verrijken met de uitbeelding van talrijke gebruiken en aan de ontstaanstijd gebonden gebruiksvoorwerpen.
Zo zingt hij over de moeder, de vrouw in het huis, de liefde en het geluk bij de haard; zo beeldt hij zijn volk uit in de levensgenieters: de drinkers en de rokers; zo typeert hij de advocaten, de apothekers, de dokters en notarissen, zo leert hij zijn volk dapper zijn en het leven met wijsheid aanvaarden. (Denijs Peeters)
| |
| |
Afb. 9
Afb. 10
Hij gebruikt ook bestaande locaties als decor. Zo speelt zijn spreukillustratie Als vader abt de beker grijpt, de monnik grijpt de kruik in de bierkelder van het Rockoxhuis te Antwerpen. In de indrukwekkende kelders van datzelfde Rockoxhuis, de toenmalige patriciërswoning van burgemeester Rockox, vinden we een zes meter brede karikaturale muurschildering van Van Immerseel van rond 1952 (in 1975 gerestaureerd). De muurschildering is een uitbeelding van ‘de diefstal’ van Op-Sinjoorke uit het Mechelse stadsmuseum door de studentengroep De Wikingers. Onder de vele afgebeelde toeschouwers herkennen we onder anderen de Mechelse burgemeester Spinoy, de Antwerpse burgemeester Lode Craeybeckx, Bruno de Winter, hoofdredacteur van 't Pallieterke, Stijn Streuvels, Bert Peleman en Frans van Immerseel zelf.
Deze prenten met spreekwoorden- en spreukenillustraties zijn boeiend vanwege de interessante folkloristische aspecten. Het is volkskunst, komend uit een goed
| |
| |
draaiend ‘fabriekske’, maar geen kunst met een grote K. Niettegenstaande de beperkingen in kwaliteit, sluiten de prenten toch aan bij een oude opvatting over kunst. Deze zag kunst vooral als een piramide die in een spontane hiërarchie, laag voor laag opgebouwd wordt vanuit een algemene basis van populaire cultuur, vakmanschap en volkskunst, met uiteindelijk aan de top de grote kunstenaars. In zijn beste werk zat Van Immerseel aan de top; hier zit hij midden in de piramide.
Ieder zotje heeft zijn marotje... Omdat de vos ons ‘marotje’ (stokpaardje) is, nemen we twee van de drie vossenspreuken die Van Immerseel in een spreukillustratie heeft gegoten als voorbeeld. Op een ‘marotje’ (afb. 9) draaft Reynaert door een Van de Woestijniaans decor met een gevangen Coppe, die met de poten vastgebonden aan een koord wordt meegevoerd. De typische archaïsch gevlochten afsluitingen zullen we ook op veel van Van Immerseels glasramen terugvinden.
Op de spreukillustratie: Als de vos de passie preekt, boer pas op je ganzen (afb. 10) zien we een fel ogende, van ‘goesting’ kwijlende vos, die onderaan in beeld al in volle actie is, terwijl de boer rustig verder slaapt.
| |
De glazenier
Frans van Immerseel continueerde de Vlaamse spreekwoordenschat in schitterende kunstglasramen, waarmee hij - volgens Dr. Jan Grauls - een eeuwenoude traditie die ‘door onze grote Peter Bruegel begonnen’ was, voortzette.
| |
Reynaertspreekwoorden in Zolder
Aansluitend bij de vos in de spreekwoorden, bekijken we eerst een kunstglasraam dat geïnspireerd is op vossenspreekwoorden en -gezegden. Voor huize Malpertuis van Dr. Weytjens in Zolder ontwierp Van Immerseel een kunstglasraam waarin hij vijftien vossenspreekwoorden en -gezegden verwerkte (afb. 11).
In het midden van het glasraam zien we Reynaert op een preekstoel, omringd door een groep ganzen. Deze blikvanger is de uitbeelding van Als de vos de passie preekt, boer pas op uw ganzen. Als we dit tafereel in detail (afb. 12) bekijken, zien we rechts van de preekstoel een man die het spreekwoord Hij kijkt als een vos die op zijn staart getrapt wordt uitbeeldt. Daarnaast (rechts) evoceert de kunstenaar De vos die slaapt eet geen kippen. Linksonder (afb. 13) krijgen we twee vossenspreekwoorden fraai uitgebeeld: Goedendag allemaal, zei de vos, en toen kwam hij in het ganzenhok. De vrouw met de vossenstaart is geen kandidaat-ridder in de Orde van de Vossenstaart, maar is de grafische uitbeelding van: Men kan geen trompet maken van een vossenstaart, De vos en de kraan hebben elkaar te gast (afb. 14) en Hij wil wel eens zien waar de vos met de kip heengaat (afb. 15) zijn de laatste van de vijftien Reynaertspreekwoorden en -gezegden. Om de lezer ook wat zoekgenoegen te gunnen, geef ik hier de nog te zoeken Reynaertspreekwoorden. (Begin linksboven en ga naar rechts).
Dat geeft een goed vuurtje, zei de vos, en hij pekelde in de sneeuw.
Ze is me te krom, zei de vos, en hij zag de kat met een worst in de boom zitten.
't Is te laat, zei de vos, toen hij met zijn staart in het ijs bevroren zat.
| |
| |
Afb. 11
| |
| |
Afb. 12
Afb. 13
| |
| |
Afb. 14
Afb. 15
| |
| |
Wat de ezels niet weten, zullen de vossen hun wel leren.
Kleine vossen moet men vangen; grote dieven moet men hangen.
Verontschuldig me een ogenblik, zei de vos, en hij zag een jager komen.
De vos groet alleen de heg wanneer hij in de tuin wil.
Hij is zo vroom als een vos die de weg naar het hoenderhok zoekt.
| |
Reynaertraam in restaurant Reinaert
In restaurant Reinaert te Sint-Niklaas kunnen de bezoekers het Reynaertverhaal volgen op een groot brandglasraam (afb. 16, fragment). Het bijna drie meter hoge glas-in-lood-raam heeft drie grote middenpanelen en zes zijpanelen. Van Immerseel vertelt ons de Reynaert als het ware in drie triptieken. Hij heeft de scènes ook aan locaties verbonden. Op de triptiek in het midden van het raam zien we op het linkse luik Bruun met Julocke in de rivier (de naam Destelbergen licht op uit het blauwe water) en daaronder een evocatie van het schatverhaal (afb. 17): Reynaert met een overvolle kruik juwelen. Het middenpaneel geeft bovenaan Bruuns honingavontuur en onderaan de biechtscène (Oudenbos staat in het glas gebrand). Op het rechterluik zien we bovenaan een goed geschapen Belijn, daaronder trekt Tibeert de kater naar Malpertuis voor de tweede daging. (Hier verwijst Van Immerseel naar Beervelde.) Van Immerseel creëert op dit raam, midden in het Reynaertland, een rijke kleurencompositie. De mooie oranje vossenpelsen van de vele vossenfiguurtjes tekenen warm af op de groene achtergronden. De Reynaert fungeert hier als een glazen beeldverhaal. De prenten van Wilhelm von Kaulbach zijn onmiskenbaar Van Immerseels inspiratiebron geweest.
| |
Reynaert en de drie dagingen
Dit derde grote Reynaertraam (afb. 18) heeft een groot middendeel dat opgebouwd is uit grote glasfragmenten. Onder een rood, door de grote glasvlakken, massief ogend baldakijn zitten Nobel en de koningin. De koningin laat haar kop enigszins lijdzaam rusten op Nobels schouder. Ze oogt eerder gelaten en Nobel kijkt grimmig en star. Rond de troon zijn de drie dagingen uitgebeeld. Links zien we de avonturen van Bruun die, in zijn dolle vlucht om aan de dorpers te ontsnappen, in de rivier terecht komt samen met het ‘wijf’ van de ‘pape’. Rechts zien we de aankomst van Tibeert, die afstandelijk met zijn dagingsbrief zwaait. Daaronder een zeer fraaie, en voor die tijd wat gewaagde uitbeelding van de castratiescène: Tibeert hangt nog aan de beurze zonder naad. Julocke is pikant doorzichtig gesluierd. De biechtscène krijgt slechts de rechter benedenhoek: klein op de achtergrond zien we een non voor het klooster van Oudenbos. Terwijl Grimbeert hem nog de les leest, snapt Reynaert alweer naar een vette kapoen.
| |
Uilenspiegel
Frans van Immerseel illustreerde wat hij zeker als het Vlaamse folkloristische en literaire erfgoed beschouwde. Tot dat laatste behoorde volgens hem ongetwijfeld ook Tijl Uilenspiegel. ‘Sla de krijgstrom! Leve de Geus! Leve de Geus!’ is een krijgslied dat Charles de Coster de strijdvaardige Tijl graag in de mond legt. Van Immerseel, zelf strijdvaardig en (Vlaams) geëngageerd, creëerde in gebrandschilderd
| |
| |
Afb. 16
| |
| |
Afb. 17
| |
| |
Afb. 18
glas (afb. 19) een zelfberaden Tijl: de linkervuist gebald, de rechterhand rond het gevest van het zwaard, staat Tijl pal voor de strijd tegen koning Filips II. Met de aanhef van dit lied spoort Uilenspiegel het volk en de bosgeuzen tot verzet aan. Hij lokt hen uit hun schuilplaatsen. De landsknechttrommel en de rommelpot zijn Tijls attributen om met roffel en overtuiging de wekroep te versterken en te laten nagalmen, opdat het verzet niet insluimert. De uil en de kop van Uilenspiegel vormen een fraai compositorisch geheel. Als het ware in tweeklank roepen ze de echo op van ‘Sla de krijgstrom! Leve de geus!’ Als Tijl ten aanval trekt, zal het rode zakje met as van de vervolgde en verbrande Claes aanmoedigend op zijn borst kloppen om zijn vastberadenheid te versterken. De invallende zonnestralen zullen de bloedrode vlammen doet opflakkeren en met de palen en galgen in eenzelfde perspectief, zal de dreigende brandstapelevocatie van dit Uilenspiegelraam volledig tot zijn recht komen.
| |
Gudrun
In de literatuurkritiek kan je met closereading het werk meestal niet volledig doorgronden. Zo kan je ook met ‘close’-kijken alleen niet altijd het werk van een beeldende kunstenaar begrijpen. De vent (om in de termen van Du Perron en de Forum-generatie te spreken) in de beeldende kunstenaar, de mens en zijn ideologie, zitten dikwijls in zijn werk. In de jaren 30 van de vorige eeuw was Frans van Immerseel actief in het Verdinaso van Joris van Severen. Hij was militant Vlaamsgezind. Dit heeft een stempel gedrukt op veel van zijn werk, ook op zijn werk na 1945.
| |
| |
Afb. 19
| |
| |
Afb. 20
In het interbellum was Albrecht Rodenbach een van de iconen van de Vlaamse Beweging. De figuur en het werk van Rodenbach zullen ook Van Immerseel aangesproken hebben. Dat zien we duidelijk in het fraaie glasraam Gudrun (afb. 20), naar het gelijknamige drama van Rodenbach in het gemoderniseerde stadhuis van Roeselare. Het is een glasraam vol beweging en dreiging. Door de onheilspellende lucht trekken stormvogels in een snelle vlucht weg van het dramatische strijdtoneel. Met wegwaaiende haren staan Wate en Gudrun pal voor de strijd tegen de Romeinen. De Romeinse honderdman staat al klein en weerloos in de schaduw. Het orakel van hogepriester Wate (de voorspelling gelezen in de runetekens waar hij naar wijst) wordt vervuld. Met de hulp van de Vikingen worden de Moeren bevrijd. Van Immerseel plaatst dan ook de slogan ‘Uit houwe trouwe wordt Moerenland herboren’ onderaan dit mooie, evenwichtig opgebouwde glasraam.
| |
Streuvels
Van Immerseel was een persoonlijke vriend van Stijn Streuvels (1871-1969). Hij heeft van de bewonderde en bevriende auteur een mooi glasraamportret gemaakt (afb. 21). Het is een sterk, levendig en karakteristiek portret ‘dat uitmunt door expressiviteit, treffende karakterisering en plastische kracht. Het gouden korenveld op de achtergrond herinnert aan de vele oogsttaferelen zo meesterlijk door de vroegere
| |
| |
Afb. 21
bakker beschreven’. (Herman Mortier). Over dit portret lezen we voorts bij Lambert Swerts: ‘De vleiende toonaard die van Immerseel bereikt in de vleeskleur, is gewis ook één van zijn sterkte-punten. Daarom zijn zijn portretten (Streuvels, Timmermans, Veremans, e.a.) wellicht zo aantrekkelijk en gegeerd. Al verjongt die vleeskleur vaak het onderwerp, het komt er alleszins levend en levendig uit te voorschijn, het spreekt aan, het lééft!’
| |
Schepper van siertegels en -bekertjes
Van Immerseel was veelzijdig en dynamisch en zocht steeds nieuwe uitdagingen. Hij ging niet over een nacht ijs en zou zich, voor hij aan een nieuwe kunsttak begon,
| |
| |
Afb. 22
steeds sterk documenteren. Midden de jaren 50 schreef hij een omvangrijke studie over siertegels (1955-1956). Dit was de basis voor het ontwerpen van enkele reeksen fraaie siertegels. In zijn studie verwees hij naar een veel voorkomend gebrek bij het ontwerpen van siertegels, namelijk het feit dat de kunstenaars te weinig rekening houden met het totaalbeeld als men de tegels als een tafereel wil plaatsen. Daarom zocht hij steeds naar een gepaste hoekvulling op iedere losse tegel, zodat bij plaatsing het tafereel een vloeiend geheel vormt. Hij denkt indien nodig in taferelen en niet in losse tegels.
Nadat hij eerst een reeks dierentegels ontwierp (bij docent Alfred Ost had hij dieren fraai en levendig leren tekenen), creëerde hij twaalf Reynaerttegels, wellicht in opdracht van de eigenaars van restaurant Reinaert uit Sint-Niklaas. De tegels sieren er nu nog het fraaie toogmeubel. Deze basisreeks zou later met varianten uitgroeien tot 32 tegels. Ik toon een blokje (afb. 22) van vier tegels. We kunnen constateren hoe fraai de vier hoeken van de losse tegels het midden van dit tafereel
| |
| |
invullen. Van Immerseel hield van de Reynaert, dat voel je als je de tegels bekijkt. De afbeeldingen zijn levendig en geïnspireerd gemaakt. Ze staan niet los in de Reynaerticonografie, hij kende zijn voorbeelden en zeker Kaulbach goed. Met enkele lijnen geeft hij de Kaulbach-dieren een silhouet.
Van Immerseel ontwierp ook een set met zes Reynaertbekertjes. Op ieder bekertje staat een scène uit de Reynaert naar Kaulbach in kleur afgebeeld. Veelal zijn het varianten of fragmenten uit vroegere prenten of glasramen. Het zijn fraaie, levendige kleine scènes.
| |
Volkskundige en auteur
Frans van Immerseel was als volkskundige een autodidact. Al van in zijn jeugdjaren had hij oog voor de volkstradities en noteerde hij oude volksgebruiken. In een schetsboek tekende hij oude gebruiksvoorwerpen en beschreef de manier van gebruiken. Voor sommige volksgebruiken en -uitingen vond hij de oorsprong in de uitbeeldingen bij oude meesters, vooral bij Brueghel. In het begin ging zijn aandacht naar de volkscultuur in het Brabantse. Later zou hij zijn werkgebied, onder invloed van opzoekingen voor zijn stoeten, tot heel Vlaanderen en Zeeland uitbreiden. Schrijven was voor Van Immerseel synoniem voor de volksaard beschrijven en zijn grafisch werk en glasramen toelichten. Zijn eerste belangrijke boek was Paastijdgebakken (1959) waarin hij zijn opzoekingswerk over de bakvormen voor paastijdgebak samenbracht. Internationale bekendheid kreeg hij met zijn boek Manten en Kalle - de Jacquemarts - de uurautomaten (1963). In dit boek vinden we de neerslag van zijn opzoekingswerk voor de ontwerpen van Manten en Kalle, door hem ontworpen en uitgevoerd door de Dendermondse kunstsmid Victor Cassiman. De beelden werden in de Kortrijkse halletoren geplaatst in september 1961. Professor Paul de Keyser schreef over dit boek:
Het opus van Frans van Immerseel is een werkstuk in de aard van de middeleeuwse ‘Spiegels’... maar persoonlijk ken ik geen boek over dit onderwerp, dat zo overzichtelijk, leerrijk en tevens zo verantwoord werd opgesteld als dit van Frans van Immerseel. Hij heeft met dit werk ‘de bonne foy’ niet alleen pionierswerk verricht, maar vaderlands werk ‘tout court’...
Ook Van Immerseels vriend Stijn Streuvels schreef hem over Manten en Kalle een briefkaart:
Met vriendelijken dank voor gelukwensch en 't ophalen van herinneringen. De restitutie van Manten en Kalle heeft mij biezonder deugd gedaan. De bakkers-tegeltjes hangen reeds aan de muur bij de lijster uit vroeger tijd. Kom maar eens zien. Vriendelijk uw S.S. 16 nov '61.
| |
| |
| |
Waardering
Frans van Immerseel heeft een groot oeuvre nagelaten. Kwalitatief was een deel van dat werk geen topniveau. Omdat er brood op de plank moest komen, koos hij dikwijls voor de decoratieve gebruiksprent. Als zo een ingeslagen weg aansloeg, koos hij voor de welstand boven de kunst, met overproductie tot gevolg. Dat routinewerk bleef door zijn grote technische vaardigheid en sterke documentatie toch dikwijls boeiend. In zijn beste werk, vooral zijn beste houtsneden, tekeningen en later zijn brandglasramen bereikte hij wel kwaliteit. Een zeer selectieve retrospectieve van zijn beeldend oeuvre zou zeker aantonen dat hij in zijn beste werk naast de groten van zijn tijd kon staan. Als we enkele van zijn beste houtsneden naast het werk van Frans Masereel en de anderen van de vijf (Joris Minne, Henri van Straten en de gebroeders Cantré) leggen, haalt hij ook dat hoge niveau. Maar Van Immerseel kwam later. Daarom is hij deels als een adept van Masereel gezien en heeft hij tot nu niet de erkenning gekregen die hij voor zijn beste werk verdiende. Zijn dochter Lieve van Immerseel heeft het treffend verwoord:
Hij was een groot kunstenaar die zich door de omstandigheden heeft laten omvormen. Men moet nog leven ook. Alleen zij die bereid zijn het leven te leiden van de eenzaat zonder verantwoordelijkheid of luxe (op enkele uitzonderingen na) en alles opofferen aan de muze van de kunst zijn misschien uitverkoren om herkenning te genieten, maar ook meestal na hun dood!
| |
Geraadpleegde literatuur
H. Mortier (red.), Frans van Immerseel, karikaturist, houtsnijder, glazenier, stoetenbouwer, Tielt, Lannoo, 1976. |
D. Peeters, Frans van Immerseel, grafieker, Antwerpen, Artistenfonds, 1952. |
B. van Causenbroeck, Immerseel, Frans van, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998. |
Met dank aan Wim en Min de Cock. |
|