Tiecelijn. Jaargang 15
(2002)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
recensieReynaert in tweevoudReynaert in tweevoud. Deel I. Van den vos Reynaerde. Bezorgd door André Bouwman en Bart Besamusca. Deel II. Reynaerts historie. Bezorgd door Paul Wackers. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2002 (Deltareeks). 276 en 454 blz. ISBN 90-351-2392-1. Prijs: 43 euro.In het jongste nummer van Tiecelijn werden de lezingen door André Bouwman en Paul Wackers gehouden bij de presentatie van Reynaert in tweevoud afgedrukt. Nu ligt de uitgave al enige tijd in de boekhandel. Twee fraaie boekdelen, het tweede bijna dubbel zo dik als het eerste. Als onze eeuw al wat verder voortgeschreden was, zou men in de verleiding kunnen komen om deze uitgave met de Duitse term ‘Jahrhundertedition’ te apostroferen. Omdat de eenentwintigste eeuw echter nog maar nauwelijks begonnen is, doet men er goed aan zich wat terughoudender op te stellen, niet zozeer omwille van de kwaliteit van het werk, maar omdat we de hoop mogen koesteren dat we nu niet weer 125 jaar zullen moeten wachten op een volgende dubbeleditie van deze twee grote Reynaertepen met een commentaar die de actueelste stand van het onderzoek reflecteert. Reynaert in tweevoud sluit immers bewust aan bij de uitgave van Ernst Martin uit het jaar 1874, de laatste waarin beide teksten in één editie zijn uitgegeven. Bij mijn weten heeft sindsdien alleen Arjaan van NimwegenGa naar eindnoot1. de twee teksten in één boek samengebracht, al stond bij hem niet zozeer de editie als eerder de vertaling in modern Nederlands centraal. Reynaert in tweevoud zet op talrijke punten tot doordenken aan, zodat we mogen hopen dat deze uitgave het onderzoek van de Reynaertteksten zal stimuleren en we niet tot het eind van de eenentwintigste eeuw zullen moeten wachten voor er weer een dringende behoefte ontstaat aan een nieuwe uitgave waarin de vooruitgang van het onderzoek wordt gedocumenteerd.
De twee delen van Reynaert in tweevoud zijn volledig parallel opgebouwd. Na een kort voorwoord volgt in het eerste deel de geannoteerde tekst van Van den vos Reynaerde, in het tweede deel een dito uitgave van Reynaerts historie. De tekst van Van den vos Reynaerde is geïllustreerd met 18 houtsneden uit de Lübeckse editie van Reynke de vos uit het jaar 1498. In het tweede deel is een poging ondernomen tot reconstructie van de afbeeldingencyclus uit handschrift B van Reynaerts historie aan de hand van illustraties uit jongere uitgaven. Daarbij is gebruik gemaakt van enkele afbeeldingen uit de uitgave van Jan Frans Willems uit 1836 en van houtsneden uit diverse drukken uit de vijftiende en de zestiende eeuw. Afwijkend van de middeleeuwse overlevering zijn beide teksten in een aantal episoden ingedeeld. Van den vos Reynaerde valt in zeven, Reynaerts historie in vijftien stukken uiteen. De tweedelige editie maakt het mogelijk beide teksten letterlijk naast elkaar te leggen. De indeling in episoden vergemakkelijkt het vinden van de parallelle tekstgedeelten en het handige leeslint in elk boekdeel helpt bij het zoeken naar de bijbehorende commentaar.
Naast de tekst is het z.g. ‘nawoord’ de belangrijkste component van beide boeken. Ook dit nawoord is in beide delen op dezelfde manier ingedeeld in zeven hoofdstukjes, die dus ook naast elkaar gelezen kunnen worden. Men vindt er achtereen- | |
[pagina 176]
| |
volgens informatie over de auteur, de literaire traditie, de tekst zelf, het publiek, de overlevering en de receptie, de edities en het onderzoek en tenslotte die illustraties bij de tekst. Het nawoord wordt afgesloten met een aantal literatuurverwijzingen. Het grote verschil in waardering voor en populariteit van beide teksten kan hier al meteen aan de verschillende omvang van deze lijsten worden afgelezen. Bij Reynaerts historie blijft ze beperkt tot iets meer dan één bladzijde, terwijl de uitgevers van Van den vos Reynaerde er vijf volle bladzijden voor nodig hebben. Het nawoord wordt in beide delen gevolgd door een reeks verklarende aantekeningen bij de tekst, die o.a. ook een samenvatting van de episodes bevat. In het nawoord en de aantekeningen hebben de uitgevers een m.i. geslaagde poging gedaan om het actuele onderzoek samen te vatten, al was het onvermijdbaar dat hier in de veelheid van meningen en opvattingen geselecteerd moest worden. Op de aantekeningen volgt in beide delen een verantwoording van de editie. Hierin worden de bronnen genoemd, de editieprincipes beschreven en een complete lijst van alle emendaties gepresenteerd. Daarna volgt een bibliografie en een van summier commentaar voorziene lijst van eigennamen. Terwijl deel 2 daarachter alleen nog de gemeenschappelijke verantwoording van de Deltareeks bevat, heeft deel 1 nog enkele interessante bijlagen te bieden. We vinden er een reeks fraaie kleurenafbeeldingen van telkens één bladzijde uit alle handschriftelijke bronnen en uit de oudste druk en tot slot een hoofdstukje met ‘Aanwijzingen bij het lezen van Middelnederlands’.
De eisen die aan de uitgevers van beide teksten werden gesteld waren hoog en in beide delen zeer verschillend van aard. Als gevolg van de grote populariteit van Van den vos Reynaerde, die op haar beurt het gevolg is van de literaire smaak van de negentiende eeuw, is het dertiende-eeuwse epos tot nu toe veel vaker uitgegeven en onderzocht dan zijn vijftiende-eeuwse tegenhanger. De secundaire literatuur rondom Van den vos Reynaerde is daardoor veel omvangrijker dan die bij Reynaerts historie. Ten aanzien van dit nauwelijks nog te overziene materiaal moesten de uitgevers van Van den vos Reynaerde dus een keuze doen uit de informatie die ze aan de lezer wilden doorgeven. Wat de emendaties, woordverklaringen en andere annotaties in de voetnoten betreft, konden ze bouwen op talrijke uitgaven, waaronder vrij recente zoals die van F. Lulofs en J.D. JanssensGa naar eindnoot2.. Heel anders was de situatie bij Reynaerts historie. Afgezien van de partiële en op de Nederduitse tekst georiënteerde uitgave van J. Goossens uit 1983 is de jongste volledige editie nog steeds die van W.Gs Hellinga, die intussen ook al een halve eeuw oud is. Deze beide uitgaven zijn diplomatische afschriften van de handschriftelijke tekst en daardoor niet echt toegankelijk voor de doorsnee-lezer. Op de eerste echte kritische en geannoteerde uitgave zaten we dus al heel lang te wachten. De editie van Paul Wackers voldoet dus aan een van de dringendste desiderata van het Reynaertonderzoek en is daarom bijzonder welkom. Het betekende echter wel dat de uitgever van Reynaerts historie eerst nog pionierswerk moest doen en zijn tekst grotendeels op eigen houtje moest annoteren en becommentariëren, wat zijn beide collega's bespaard is gebleven.
Bij beide teksten gaat het om een kritische uitgave of om wat men zou kunnen noemen een wetenschappelijk verantwoorde leeseditie, telkens gebaseerd op één handschriftelijke legger. Van den vos Reynaerde is uitgegeven op basis van het z.g. Comburgse handschrift oftewel handschrift A, niet het oudste maar wel het betrouw- | |
[pagina 177]
| |
baarste van de twee volledige manuscripten die bewaard gebleven zijn. De aanvullingen en verbeteringen zijn gemaakt op basis van de fragmenten (E, G en J) en het tweede volledige, het z.g. Dyckse handschrift (F). Reynaerts historie is uiteraard uitgegeven naar het enige volledige manuscript, het Brusselse handschrift (B). De emendaties zijn hier gebeurd aan de hand van het Haagse fragment C dat alleen de laatste 1000 verzen bevat, en van de vijftiende-eeuwse drukken. De voetnoten onderaan de bladzijde zijn niet verklarend van aard maar bevatten hoofdzakelijk vertalingen van woorden of (delen van) zinnen. De uitgevers doen geen moeite om taalkundige uitleg aan te reiken en richten zich dus eerder tot een publiek van nietspecialisten. Dat heeft tot gevolg dat ze hun vertalingen, waaronder een paar mooie vondsten zitten, niet nader uitleggen, wat soms wel vragen oproeptGa naar eindnoot3.. Gelukkig wordt er geregeld wel op gewezen dat sommige zinnen dubbelzinnig zijn. Waarschijnlijk als gevolg van de hierboven gesignaleerde intensiviteit van het onderzoek rond Van den vos Reynaerde is deze tekst veel uitvoeriger geannoteerd dan Reynaerts historie. In doorsnee worden in Van den vos Reynaerde ca. 61% van alle verzen in voetnoten van commentaar voorzien, terwijl dit cijfer bij Reynaerts historie bij slechts 42,5% procent ligt.
Het nawoord bij Van den vos Reynaerde geeft in trefwoorden een samenvatting van het vroegere onderzoek omtrent dit verhaal. Daarbij worden enkele oudere interpretaties gerelativeerd of vanuit een ander perspectief bekeken, zoals het realiteitsgehalte van de toponiemen (I, 183-184) en de processtructuur (I, 184-187). Ook de verhouding tussen de Nederlandse tekst, de Franse Roman de Renart en de Latijnse Ysengrimus krijgt duidelijk reliëf, waardoor allerlei verdraaiingen van bekende motieven en vooral de dubbelzinnige relatie tussen Reynaert en de wolvin Hersinde duidelijker naar voren komen dan vroeger het geval was (I, 176-178, 190-193). Ook aan het talige karakter van de conflictsituaties en de boeiende tegenstelling tussen retoriek en realiteit met zijn bijzondere gevolgen voor de verschillende perceptie van de vertelde feiten door het publiek en de acteurs wordt aandacht besteed (I, 180-182). Zeer geslaagd is m.i. de verklaring van het centrale paradoxon van de tekst dat de verteller ‘de listen van de vos [...] niet zonder sympathie’ beschrijft zonder dat dit ‘een positief oordeel over zijn handelen’ impliceert (I, 183). Ook de vraag naar het geïntendeerde publiek wordt opnieuw gesteld. Volgens Bart Besamusca en André Bouwman komen op basis van ‘literaire verbindingen’ die tussen Van de vos Reynaerde en zijn Franse voorbeeld(en) te constateren zijn ‘de Gentse patriciërs nadrukkelijker in beeld als beoogde publieksgroep’ (I, 193).
Zoals we daarnet hebben vastgesteld, kon de uitgever van Reynaerts historie veel minder dan zijn beide collega's steunen op het werk van voorgangers. Zowel wat de editie als wat de interpretatie van de tekst betreft moest er nog heel wat meer pionierswerk worden verricht dan bij het oudere epos. Paul Wackers is daar voortreffelijk in geslaagd en wanneer hierboven en in de volgende regels op allerlei details kritiek wordt geuit, dan doet dit niets af aan de grote waardering waar de uitgever recht op heeft.
Reynaerts historie en met name de versie die in het zogenaamde handschrift B van omstreeks 1470 overgeleverd is, is taalkundig bekeken een heel moeilijke tekst. Men kan de kopiist allerlei fouten aanwrijven of hem op zijn minst een erg nonchalante omgang met zijn legger verwijten, maar dat helpt niet veel verder. Een van de | |
[pagina 178]
| |
problemen is de taalgeografische gelaagdheid die in het handschrift zichtbaar wordt. Het gaat immers om een Hollands afschrift van een Vlaamse tekst. Dit verklaart al heel wat vreemde verschijnselen, o.a. een reeks hypercorrecte reacties van de kopiist op vermeend Vlaamse kenmerken. Veel problematischer voor het goede begrip van de tekst is echter de verregaande deflexie, die weliswaar een heel gewoon kenmerk van het Laatmiddelnederlands is, maar waardoor de lezer het houvast dat hij in oudere teksten bijvoorbeeld aan het naamvallensysteem had, verliest doordat de functie van de zinsdelen in de zin niet meer formeel herkenbaar isGa naar eindnoot4.. Reynaerts historie bevat op die manier tal van zinnen die interpretatie en commentaar behoeven. Wat dit laatste betreft laat de uitgever de lezer zelden in de steek, al zijn er toch een aantal verzen waar men soms wat meer commentaar bij had willen lezenGa naar eindnoot5..
De kwaliteit van Wackers' editie van Reynaerts historie is in het algemeen zeer goed. Dat neemt niet weg dat er bij de weergave van de lombarden nogal wat onregelmatigheden voorkomenGa naar eindnoot6.. Hier en daar kan men zich ook afvragen of het werkelijk nodig was de tekst of de schrijfwijze van B tegen die van een van de drukken in te ruilen. Zo wordt aan het begin van het verhaal het Hollandse possesiefpronomen ‘hoor’ tegen ‘haer’ ingewisseld, terwijl datzelfde ‘hoor’ verderop bewaard wordt en herhaaldelijk naast ‘hair’ verschijntGa naar eindnoot7.. Waarom het geassimileerde ‘camspel’ zonodig in ‘campspel’ en ‘warts’ in ‘wart’ moest worden veranderdGa naar eindnoot8., terwijl ‘muyshoorn’ mocht blijven staan en niet vervangen werd door het veel waarschijnlijkere ‘mushont’Ga naar eindnoot9. is niet helemaal duidelijk. Merkwaardig is ook tot drie keer toe dezelfde tikfout waarbij i.p.v. van ‘Ander(s)’ telkens ‘Dander(s)’ verschijntGa naar eindnoot10.. Maar het blijft alles bij elkaar bij kleinigheden.
Het nawoord bij Reinaerts historie werpt een verrassend nieuw licht op het werk, dat in de aantekeningen op talrijke plaatsen nog versterkt wordt. De uitgever laat de traditionele datering van het werk rond 1372 los, houdt consequent rekening met het feit dat de basistekst ondanks de Hollandse overlevering onmiskenbaar uit Vlaanderen stamt en neemt het acrostichon ‘Dismwde’ (Reynaerts historie, verzen 7785-7791) als aanleiding om de auteur in het geslacht ‘Van Diksmuide’ en dus in de buurt van leper te zoeken (I, 327-331). Daardoor gaat het werk tegen de achtergrond van de Bourgondische maatschappij en politiek in de Nederlanden rond het midden van de vijftiende eeuw functioneren. Met zijn scherpe kritiek die in eerste instantie op het corrupte hovelingen- en ambtenarenapparaat, maar in veel mindere mate op de vorst zelf gericht is, blijkt het voortreffelijk in deze historische context te passen (II, 340-345). Het is een buitengewoon aantrekkelijk idee om de afgedwongen benoeming van de uit het zuiden afkomstige David van Bourgondië, bastaardzoon van Filips de Goede, tot bisschop van Utrecht in 1456 als de verklaring voor de merkwaardige snelle verhuizing van deze Vlaamse tekst naar het noorden te beschouwen (II, 331, 346), maar bewijzen zullen we daarvoor helaas wel nooit vinden. Andere aspecten die in het nawoord aan bod komen zijn de rol van het familieverband, dat in Reynaerts historie aanzienlijk prominenter aanwezig is dan in Van den vos Reynaerde, de flashbacktechniek van de verteller, gecombineerd met het invlechten van allerlei schijnbaar irrelevante gegevens en een buitengewoon geraffineerd gebruik van de directe rede om een hoge mate van complexiteit in het verhaal te bewerkstelligen. De boodschappen die het verhaal transporteert, vat de uitgever als volgt samen: ‘aan het hof heiligt het doel alle middelen’ (II, 335) en ‘taal | |
[pagina 179]
| |
kan iemand een rad voor ogen draaien’ (II, 337), zodat hij op den duur nauwelijks nog tussen waarheid en leugen weet te onderscheiden. Samengevat: ‘Reynaerts woorden en zijn daden zijn even agressief, even gemeen, even smerig. Zo gaat dat nu eenmaal aan hoven’ (II, 340).
Reynaert in tweevoud is een belangrijke aanwinst voor de reynaerdistiek. Het werk biedt voor de eerste keer de mogelijkheid om Reynaerts historie in een moderne en geannoteerde editie op zichzelf te bestuderen of desgewenst de jongere tekst naast een op dezelfde manier uitgegeven en van actuele commentaar voorziene editie van Van den vos Reynaerde te leggen. Het geheel is een bijzonder fraaie uitgave, op een competente manier bezorgd door drie voortreffelijke reynaerdisten. Amand Berteloot |
|