recensie
Reynaert de vos door Paul van Keymeulen
Commedia dell'arte, ik heb het voor de zekerheid nog eens opgezocht, is een ‘op vaste thema's variërend, deels geïmproviseerd kluchtspel zoals in Italië en Frankrijk in de zestiende-achttiende eeuw veel beoefend werd, met vaste figuren als Harlekijn en Colombine’. Net wat ik dacht: Italië en zestiende-achttiende eeuw. Niet direct begrippen die je aan de Reynaert doen denken. Maar dat is dan zonder Van Keymeulen gerekend. Van Keymeulen is de man die al enkele afleveringen lang niet meer uit Tiecelijn is weg te branden. Zijn vertalingen van Renartbranches laten vermoeden dat hij met die Franse fielt gaat slapen en er ook mee opstaat. Om dan de rest van de dag de soms schunnige Oudfranse verzen in even schunnig verstaanbaar Nederlands om te zetten. Ter afwisseling, zo blijkt, gaat hij ook nog eens de Vlaamse Reynaert te lijf en maakt er een toneelbewerking van. Van den vos Reynaerde. Middelnederlands epos voor het toneel bewerkt door Paul van Keymeulen, is uitgegeven bij het Toneelfonds J. Janssens in Antwerpen. (Van Keymeulen heeft op toneelgebied al enige ervaring. Bij dezelfde uitgever zijn nog een tiental andere stukken van zijn hand te verkrijgen.)
Ik zou ze niet graag te eten geven, de talloze auteurs die de Reynaert voor toneel bewerkten. Het zou me niet verbazen mocht Van Keymeulen veel van die bewerkingen kennen. Als hij er dan zelf ook nog eentje aan de lange rij wil toevoegen, dan zal dat wel zijn omdat hij met iets origineels op de proppen wil komen. Dat originele ligt niet zozeer in de hertaling in rijmende verzen als wel in de opvoeringstijl. In het ‘Woord vooraf’ legt Van Keymeulen omstandig uit wat hij daarvan verwacht: ‘Onderhavige toneelbewerking van het beruchte Vlaamse dierenepos heb ik opgevat als een commedia dell'arte. Het impliceert dat regisseur en spelers de grootst mogelijke vrijheid genieten, maar zich wel moeten onderwerpen aan de ludieke speelstijl van de commedia dell'arte. Die vrijheid gebruiken ze niet alleen in hun spel maar ook om het decor op te stellen of te verplaatsen, om als souffleur op te treden en vooral om “bewegende scènes” te suggereren, die ik tussen de replieken niet zou hebben aangeduid. De acteurs geven ook uiting aan hun gevoelens ten overstaan van de optredende collega's, halen als het pas geeft grappen uit, richten zich tot het publiek, moedigen het aan, vragen om te applaudisseren, enzovoort.’ Van de acteurs wordt dus een en ander verwacht. Behalve acteren moeten ze tussendoor ook nog eens met decorstukken zeulen, bekken trekken naar het publiek of gewoon decor zijn of decorstukken op hun plaats houden, casu quo ermee in één richting op stap gaan om te suggereren dat een personage in de andere richting op pad is. Van Keymeulen maakt dit duidelijk met een voorbeeldscène ‘waarbij Ysengrijn van het hof naar Malpertuis loopt. Het gebeurt als volgt: Ysengrijn doet enkele stappen richting côté cour en blijft dan “ter plaatse voortstappen” terwijl de decorstukken defileren en de hele raad, met koning en al, stilaan côté jardin
schuiven en verdwijnen’. (Een beetje regisseur zal misschien wel weten wat ‘côté jardin’ of ‘côté cour’ betekent, maar naar de scène waar Ysengrijn naar Malpertuis gaat, zal hij lang moeten zoeken.) Dat ludieke spel biedt natuurlijk veel mogelijkheden, maar zal van acteurs en regisseur toch wel enige discipline vergen, want vraag het maar aan Bruin: ‘Mate es tallen spele goet’.
Van Keymeulen volgt de oorspronkelijke Reynaert op de voet. Hij heeft zijn stuk in twee bedrijven ingedeeld: De dagvaarding en Het proces. Naast de gekende per-