En rechts bij Willems het Middelnederlandse verhaal:
ende spranc dien pape tusschen die been,
daermen den beiaert mede slaet.
Conclusie: haast en spoed is zelden goed. Dit moet Tibeert tot zijn scha en schande ondervinden, maar ook Van den Broeck.
Ons verhaal zou volgens dezelfde principes verdergaan voor het deel van de parafrase dat overeenstemt met de eerste Reynaert. Zin heeft dit niet, eens we het principe hebben blootgelegd. Daarom verwijs ik hier naar de tekst van de middeleeuwse Willem: ‘Het ware mi mijnlic ende swaer, / daeromme corte ic u de woort’. Het verdict van koning Nobel zou luiden: Mijnheer Van den Broeck, als u nog eens dergelijke vraag krijgt, neem de tijd, bestudeer de oorspronkelijke tekst, vraag raad en zet een volgende keer tenminste onder de tekst: ‘Libretto van Walter van den Broeck, naar de tekst van Jan Frans Willems’, of nog beter: Libretto: ‘Jan Frans Willems, bewerkt door Walter van den Broeck’.
Opvallend is dat Van den Broeck wél van de brontekst afwijkt wanneer Reynaert plaatsnamen gebruikt om zijn leugen geloofwaardiger te maken. Zo sneuvelen Belsele, Waas en Hijfte, maar ook de schatplaats Kriekeputte (die wél de hele Reynaerttraditie overleefde, zelfs tot bij Goethe in de Duitse tak...). Wil de moderne auteur de couleur locale wegwerken? Rijdt de trein ineens een ander spoor? In elk geval moet de tekst steeds meer en meer ingekort worden en heeft de auteur ondertussen metrum en ritme van Willems goed onder de knie.
Maar ook het volgende stuk over de gevangenneming van wolf en beer is weer een kopie van de tekst van Willems. En het daarop volgende eveneens...en het daarop volgende idem dito...(met ondertussen de ontlening van Willems' zwakke frasen zoals ‘Hemel wat of dit beduidt’.) In goede traditie wordt de tekst van het laatste stukje dat correspondeert met de eerste Reynaert woordelijk overgenomen (8 verzen zonder een lettergreep verschil).
Onze hoop is dat de laatste drie stukjes en de epiloog een oorspronkelijke bewerking zijn van de librettist. Willems heeft ze in geen geval vertaald; Van Nimwegen gebruikte de prozavorm. Ook jeugdauteur Henri van Daele gebruikte de bladspiegel optimaal. De kans is dus groot dat hier de werkelijke Van den Broeck te vinden is. In deze hoop leven wij. Maar dit is onvoldoende. Onvoldoende voor een auteur van dergelijk kaliber.
Had Van den Broeck nog andere bronnen? De hoofdstuktitels, die bij Van den Broeck vooral beginnen met ‘Hoe’ en ‘Dit is’ doen denken aan Boons Wapenbroeders, meesterwerk waarin de hoofdstukken voornamelijk beginnen met ‘Hoe’ of ‘Dit is’ (cf. ‘Dit is van de wolf isengrimus en van den vos reinaert’).
Wat als we de muziek en de tekst integreren? We hebben één fundamentele opmerking. Tekst en muziek lijken toch niet helemaal zomaar verenigbaar. De muziek is modern en dissonant, de tekst daarentegen is op sommige punten archaïsch als gevolg van de hierboven beschreven omstandigheden (en daar doet een woord als ‘kloten’ in het laatste hoofdstukje vóór de epiloog niets af). De tekst is op enkele halve rijmen na afgerond, gaaf, volledig in rijm. De tekst is ook braaf, maar dit kan ook met het verder functioneren ervan in verband gebracht worden. Moderne eclectische muziek en een archaïsche taal, het is toch even wennen.
Het is de bedoeling dat deze voorstelling wordt uitgebouwd tot een schoolvoor-