intro
De vader van alle Reynaertvertalingen
In het artikel Ze gingen mee met Firapeel, en verzoenden zich geheel. Hertalingen van Middelnederlandse literatuur door Peter Burger in het tijdschrift Literatuur (jg. 1988, p. 214-222) schrijft de auteur over de Reynaert: ‘De Middelnederlandse literatuur is slechts één tekst rijk die nooit uit de mode is geweest en ongesubsidieerd en omwille van zichzelf de eeuwen heeft getrotseerd. Het is ook de enige tekst die veelvuldig vertaald is, en niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Engels, Frans, Duits, Fries, Zeeuws en Gronings’ (en men kan er zonder exhaustiviteit aan te willen koppelen aan toevoegen: het Afrikaans, het Limburgs en een handvol lokale dialecten). In zijn bijdrage naar aanleiding van het verschijnen van enkele deeltjes uit de vertalingen van de Griffioenreeks vergelijkt de auteur ook de Noord-Nederlandse Reynaertvertalingen van A. van Nimwegen (1979), E. van Altena (1979) en H. Adema (1985). Zorgvuldig analyseert de onderzoeker de verschillen in vorm en stijl (rijm of proza, regel per regel, volledig al of niet geparafraseerd, etc.). In de inleiding heeft hij zich afgevraagd of de vertalers niet te veel filoloog en te weinig literator zijn. Burger constateert (niet geheel terecht) dat de negentiende-eeuwse bewerkingen vanuit nationalistisch en religieus geïnspireerde motieven zijn geschreven. Wat de ideologie betreft, kunnen we volgen, niet vanuit de religieuze motivatie: die had bijvoorbeeld Jan Frans Willems niet. Ook de motivering van de auteurs is niet echt in eeuwen en/of hokjes opdeelbaar. Het is niet zo dat er vroeger vooral om extraliteraire motieven werd vertaald en nu niet meer, vroeger door filologen en nu door literatoren. Misschien kloppen de grote lijnen wel. Juist is dat de nationalistische motivatie is weggevallen en grotendeels vervangen door een cultuurhistorische. De didactische inschatting was vroeger even groot als
nu. Een voorbeeld van een goede vertaling voor schoolgebruik is de onlangs in dit tijdschrift besproken mooie (niet altijd in de details foutloze) schoolboekjesreeks van Hubert Slings. Hij vertaalde direct van het origineel, wellicht met de editie van Lulofs op de schrijftafel. Niet iedereen vertaalde echter de Reynaert direct van het origineel, al of niet met de hulp van een wetenschappelijk verantwoorde teksteditie met woordverklaring. Velen gebruikten ook andere vertalingen. Op zich is daar ook niets op tegen, als het niet te uitbundig close wordt, of als de brontekst tenminste is vermeld. Soms verraadt een moderne vertaler zich in details. Zo is de dubieuze lokalisering van Basele bij Dendermonde (in plaats van bij Rupelmonde) in de tekst van Van Altena rechtstreeks het gevolg van dezelfde fout in de Ooievaarrreeks bij J.F. Willems (Bert Bakker, 1958). Van Altena had het recht om bij zijn voorgangers te kijken, en zelfs te lenen. Geloofd weze hij die zich documenteert. Hetzelfde kan ook gezegd worden van Julius de Geyter, die in 1874 vlijtig en haast mateloos Jan Frans Willems kopieerde. In dit nummer wordt een eerste monografie over De Geyters bewerkingsarbeid opgenomen.
Ook in een andere recente Reynaertvertaling, met name van Walter van den Broeck uit 1999 werd mateloos gekopieerd. Ook hij keek, net als De Geyter, veel te diep in Willems' glas. Het libretto dat Van den Broeck in opdracht van I solisti del vento schreef, is bij wijze van spreken geschreven met het kopieerapparaat. Zelfs al wordt de tekst nooit gepubliceerd, een kwalijke zaak. De bewerking/hertaling van Van den Broeck bewijst wel dat de allereerste vertaling van de Reynaert nog steeds staat.