recensie
Tibeerts laatste strohalm, een letterproef
Een versleten klomp met een bloemetje erin tegen de gevel van een boerderij, dat heet hergebruik. Een bakstenen klomp met een bloemetje erin tegen de gevel van een villa, dat heet kitsch. Soms is het moeilijk de grens te trekken. Mensen die (namaak)letterbakken met hun verzameling miniaturen of andere snuisterijen erin tegen de muur spijkeren, zitten zo'n beetje op die grens. Zo niet Elze ter Harkel. Lezers van Tiecelijn weten het al wel. Ter Harkel verzamelt niet alleen de letterkastjes, hem is het vooral te doen om de loden letters die erin horen. Hij wist ook de hand te leggen op een proefpers en die staat nu bij hem thuis in de woonkamer. Zo hoort het ook bij een hobby. Men moet daar een beetje fanatiek in zijn.
Met zijn collectie letters en ander typografisch materiaal heeft hij nu een letterproef gedrukt die Reynaerdofielen en andere Reinaardioten wel zal interesseren: Tibeerts laatste strohalm, een letterproef is een boekje vol Reynaertteksten, iedere keer hetzelfde fragment maar door verschillende auteurs steeds weer anders geformuleerd en door de drukker in een ander lettertype gepresenteerd.
Het resultaat is een prachtig boekje. Je proeft het onmiddellijk: hier is met kunde en met liefde aan gewerkt, dit is een ‘kind dat uit passie geboren is’. Ik mag er met plezier in bladeren en dat het boekje, door de manier van inbinden (Japans gebonden heet dat), de neiging heeft dicht te klappen als je even niet uitkijkt, mag de pret niet bederven.
Over de gebruikte lettertypes moet ik kort zijn: ik ben een leek die nauwelijks het verschil ziet tussen pakweg een ‘Hollandse Mediaevel’ en een ‘Bodoni’. Dit zijn slechts twee van de vijftien lettertypes die in het boek werden gebruikt. Een computergebruiker zal misschien wat minachtend oordelen over dat aantal. Tekstverwerkers bieden tegenwoordig de keuze uit honderden ‘fonts’ waarmee prutsers erin slagen zelfs de allereenvoudigste tekst onleesbaar te maken. Ik meen dat Ter Harkel duidelijk laat zien hoe het wel moet.
Ter Harkel koos voor een Reynaertfragment omdat het in 1998, jaar waarin de proefdruk af had moeten zijn, precies vijfhonderd jaar geleden was dat de Lübeckse druk verscheen. En dat hij voor de Tibeertscène koos zal wel te maken hebben met het feit dat er in huize Ter Harkel zes katten (Kareltje, Tibeert, Ramses, Taran, Cheetah en Nishin) rondlopen of -liepen.
Uit de talloze edities, transcripties, hertalingen, omzettingen, vertalingen, herwerkingen en navertellingen selecteerde Ter Harkel teksten van: Paul Biegel, Jo Willems, P. de Keyser, Veerle Uytterspot, D.C. Tinbergen/L.M. van Dis, Louis Paul Boon, Paul Claes, P. de Zeeuw, Plantijn, Rie Kooyman, Thomas Roscoe, Stijn Streuvels, Jan Frans Willems, J. Kousemaker, William Caxton, J.A. Slempkes, Henri van Daele, Ernst van Altena, Julius de Geyter, Karel Jonckheere, J. Dijkstra, Johann Wolfgang Goethe, Klaes Bruinsma, Arjaan van Nimwegen, D.L. Daalder en Gerard Leeu. Paul Biegel krijgt de meeste eer. Hij mag de Tibeertscène in- en uitleiden in een lettertype met een toepasselijke naam: Das! Van het Comburgse handschrift is een kleurenkopie ingeplakt. Opvallende afwezige in dit gevarieerde rijtje is natuurlijk de jubilerende Reyneke de Vos, maar daaruit werden dan de illustraties gebruikt om de schutbladen te versieren. Voor de illustraties binnenin geldt wat ook voor de teksten geldt: een grote diversiteit aan ‘geleend’ materiaal, maar ook een mooie originele linosnede van Ellen Krol.