Tiecelijn. Jaargang 12
(1999)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
artikel■ Herman Brinkman
| |
[pagina 127]
| |
Afb. 1. Pennenproeven met o.a. regels over Reinaert de vos in het vijftiende-eeuwse handschrift Utrecht, Museum Het Catharijneconvent, BMH 99, f.230v (foto: Ruben de Heer).
| |
[pagina 128]
| |
vermoedenGa naar eind4.. De meer ingevoerde Reynaertlezer zal zelfs snel de episodes kunnen aanwijzen waarop beide versparen betrekking hebben. Aangezien in het eerste paar sprake is van een man die een paap meedeelt dat Reynaert gevangen is, moeten de regels genomen zijn uit de bekende passage waarin Reynaert Tibeert te slim af is, en hem in de valstrik laat lopen die door de zoon van de dorpspastoor, Martinet, voor de vos is opgezet. Wanneer Martinet midden in de nacht een gerucht hoort, wekt hij in grote opwinding zijn vader met de, naar later zal blijken, geheel misplaatste mededeling dat Reynaert gevangen is. In de regels drie en vier zien we Reynaert afscheid nemen van zijn vrouw Hermeline, waarbij hij haar de zorg voor zijn kinderen toevertrouwt. Hier bevinden we ons verderop in het verhaal, namelijk in de episode dat Reynaert ten derde male wordt gemaand zich te vervoegen aan het hof. Grimbeert is naar Maupertuus gestuurd om Reynaert op te halen. Voor hij aan zijn reis met onzekere afloop begint, neemt Reynaert dramatisch afscheid van zijn vrouw en kinderen. Beide passages maken deel uit van de oudste verhaalkern in de Middelnederlandse Reynaerttraditie. In de redactie van het Comburgse handschrift luiden de passages als volgt: Met desen wart hi toten viere
Ende ontstac eenen stroe wisch sciere
Ende wecte moedre ende vadre
Ende die kindre alle gadre
Ende riep nu toe hi es gheuaen
(ed. Brinkman & Schenkel 1997, vs. 1233-1237)Ga naar eind5.
Hoert seit hi vrauwe hermelijne
Ic beuele hu die kindre mine
(ed. Brinkman & Schenkel 1997, vs. 1407-1408)
Het is duidelijk, dat de regels van de pennenproef niet onmiddellijk teruggaan op deze versie. En dat geldt ook voor de redactie in het Dyckse handschrift, want die laat geen noemenswaardige verschillen zien. In Reynaerts historie lezen we op de bewuste plaatsen regels die meer lijken op de Rijswijkse regels, maar toch ook weer niet zodanig, dat we mogen besluiten tot een rechtstreekse relatie. Nog de meeste gelijkenis vinden we in de afscheidsscène. Het enig bekende handschrift van Reynaerts historie heeft hier: Reynaert sprac vrou ermelijn
Ic beueel v die kijnde mijn
(ed. Goossens 1983, vs. 1449-1450)Ga naar eind6.
Maar de tekst van de Tibeertscène is weer geheel verschillend: Hi wecte moeder ende vader
Ende die kijnder alle gader
Staet op die dieff is geuaen
Doe liepen sy derwaert wel zaen
(ed. Goossens 1983, vs. 1256-1259)
| |
[pagina 129]
| |
De Nederduitse bewerking Reynke de vos, bekend uit een druk van 1498, heeft op de cruciale plaats: Stat vp de vosz is ghevangen
Wy willen ene wol entfangen
(ed. Goossens 1983, vs. 1181-1182)
Hier staat weliswaar dieff voor vos, maar daarmee hebben we nog steeds onvoldoende overeenkomst om aan ontlening uit die bron, of aan een eventuele (onbekende) gerelateerde redactie te denken. De aanwezigheid van Latijnse spreuken zou ons op de gedachte kunnen brengen dat de schrijfster van de verdwaalde regels misschien de Latijnse vertaling van Reinaert I, Reynardus vulpes voor zich had, en omdat zij toch maar wat krabbelde, al improviserend, twee willekeurige passages uit het Latijn terugvertaalde in het MiddelnederlandsGa naar eind7.. Zo'n gang van zaken zou bijna onmogelijk zijn te bewijzen. Maar wanneer de Latijnse tekst ter plaatse zo sterk zou afwijken, dat er sprake is van inhoudelijke verschillen, dan zou het tegendeel toch het meest waarschijnlijk zijn. De Tibeertscène en het afscheid luiden in het Latijn als volgt (de aangehaalde vertaling is van R.B.C. Huygens)Ga naar eind8.: Martinusque puer excitur, clamitat: ‘Eya, De volgorde van de gebeurtenissen in de Latijnse tekst van de Tibeertscène wijkt af van die in de Middelnederlandse krabbels. In het Rijswijkse verspaar is de handeling eenvoudig: Martinet (niet bij name genoemd) begeeft zich naar de paap, en spoort hem aan tot actie met de mededeling dat de vos gevangen is. In het Latijn roept Martinet dat de vos gevangen is zodra hij wakker schrikt. Pas dan wekt hij zijn vader. En wat hij daarbij zegt vermeldt de Latijnse tekst niet. Daar zitten dus kleine, maar niet onbelangrijke verschillen. De Latijnse regels uit de afscheidsscè- | |
[pagina 130]
| |
ne sluiten daarentegen vrij nauwkeurig aan bij de Middelnederlandse tekst. Alleen het Reynaert sprac lijkt te ontbreken. Bij nader toezien vinden we acht regels hoger in de Latijnse tekst inderdaad Inquid Reynardus. Wanneer we ook nog bedenken dat onder de Middelnederlandse regels, enigszins apart (maar naar het schijnt door een andere hand) het woord morior is geschreven, dan zouden we opnieuw aan een relatie met de Reynardus vulpes kunnen denken. In de afscheidsscène spreekt Reynaert immers de vrees uit dat hij spoedig zal gaan sterven (mori vereor; vs. 625). Maar ook hier verschilt de pennenproef weer net iets teveel van de Reynardus om van een citaat te kunnen spreken. Indien we er dus van uitgaan dat de kopiiste van de regels uit geen van de ons bekende Middelnederlandse redacties van het Reynaertverhaal overschreef en dat ze evenmin terugvertaalde uit het Latijn, dan blijven er twee mogelijkheden over, die alle twee interessant zijn vanuit een literairhistorisch perspectief: ofwel hebben we hier te maken met sporen van een tot dusverre onbekend gebleven redactie; ofwel de schrijfster noteerde enkele regels uit het hoofd. De context van de regels pleit noch voor de ene optie, noch voor de andere. Iemand die zijn pen uitprobeert kan evengoed regels kopiëren die hij voor zich heeft liggen (we zouden dan moeten aannemen dat zich een complete onbekende Reynaerttekst op de schijftafel van de kopiiste bevond), als uit het hoofd opschrijven. Dat er in dat laatste geval al snel varianten ten opzichte van schriftelijk vastgelegde versies ontstaan, spreekt voor zichGa naar eind9.. Contaminatie van de oorspronkelijke regels met passages waarin het rijmpaar hermelijnen/welpekinen voorkomt, is zelfs heel begrijpelijk bij iemand die vanuit zijn geheugen werktGa naar eind10.. Maar toch. Een goede reden om het bestaan van een onbekende Reynaertredactie wel serieus te nemen, vormt de wat raadselachtige regel 5, die in deze vorm overigens ook niet kan worden teruggevonden in de overgeleverde teksten. Het slot ervan is problematisch, maar het gaat hier vooral om het begin. Indien de transcriptie van de eerste vier woorden correct is, dan lijkt het erop dat de kopiiste slaafs een regel uit een bestaand handschrift heeft overgeschreven. Dat voor het eerste woord Doe gelezen moet worden, behoeft geen betoog. Omdat er echter Oe staat, zou men kunnen aannemen dat er in het oorspronkelijke handschrift een ruimte was vrijgelaten voor een lombarde D die nog moest worden ingevuld. In dat geval zou de kopiiste bij het uitproberen van haar pen dus niet uit haar hoofd hebben gewerkt, maar simpelweg een regel hebben herhaald die zij op dat ogenblik aan het kopiëren was. Helaas kunnen we geen zekerheid verkrijgen over de precieze toedracht bij het schrijven van de regels. Daarmee moet ook het bestaan van een onbekende Reynaertredactie hypothetisch blijven. Wat overblijft is een waardevol getuigenis van receptie van de Reynaertstof in een Hollands kloosterlijk milieu, en dat is op zichzelf genomen al interessant genoeg. Blijken van lectuur of kennis van epischfictionele teksten zijn in middeleeuws Holland - zeker in verhouding tot wat we weten over de verspreiding van geestelijke literatuur - tamelijk schaars. Eens te meer vinden we hier ondersteuning voor het vermoeden dat dierenverhalen wél geliefd warenGa naar eind11.. |
|