Frank Lulofs is een echte leermeester. Omdat hij bijzondere didactische gaven heeft, moet hij een uitstekend (hoog)leraar zijn geweest, die de zaken duidelijk kon overbrengen. Diegenen die ooit bij hem in de klas of in de collegebanken hebben gezeten, zijn zeker te benijden. Gevoelig voor taal is hij als weinig anderen. Niet alleen zijn publicaties op het gebied van het Middelnederlands getuigen daarvan. Hij publiceerde een dichtbundel en vertalingen van Rimbaud en Rilke met een toelichting over de moeilijkheid van het weergeven van gedichten in een andere taal. Zijn eerste grote werk, zijn dissertatie bij professor W.Gs Hellinga, Verkenning door varianten. De redacties van ‘Het uur U’ van M. Nijhoff stilistisch onderzocht (1955) bleek een kwarteeuw later nog zo belangwekkend, dat er een herdruk van verscheen in 1980. De scherpe scheidslijn tussen de taal- en de letterkunde heeft hij als filoloog voor zichzelf nooit echt getrokken; het is dan ook helemaal niet verwonderlijk dat hij meewerkte aan de herziening van Tinbergens Nederlandse Spraakkunst (2 delen) en Beknopte Nederlandse Spraakkunst.
Veel van zijn werk schreef hij in één jaar. Binnen dat tijdsbestek voltooide hij zijn proefschrift, zijn Beatrijs-editie, Nu gaet reynaerde al huten spele en zijn teksteditie van de Reynaert. Zelf zegt hij dat hij juist niet ijverig, maar van nature lui is: ‘Omdat ik van de inspanning af wil zijn, werk ik er maar zo snel mogelijk aan door, zodat ik daarna weer tijd voor mezelf heb...’. Zijn lezers zullen beseffen dat aan dat jaar schrijfwerk veel onderzoek is voorafgegaan en die ‘luiheid’ heeft ons in ieder geval onder andere een reeks Reynaertpublicaties opgeleverd die er mag zijn.
Lulofs is de man van de Reynaert, van de Beatrijs, maar hij is ook een toegewijde echtgenoot en vader. De grootste slag in zijn persoonlijk leven was het overlijden van zijn dochter Brechtje. Samen met zijn vrouw had en heeft hij tijd nodig om dit verlies te verwerken en steun te geven en te krijgen. Dat was ook de reden dat de plannen voor de tekstkritiek betreffende de Reynaertteksten - al door Hellinga als deel II gepland als vervolg op zijn diplomatische uitgave van 1952 - werden opgegeven: hij stelde eenvoudigweg vast dat hij thuis meer nodig was dan voor de wetenschap.
Binnen het bestek van dit tijdschrift kan een geschreven portret slechts beknopt en onvolledig zijn. Aanvullingen van anderen vindt men in de bijdrage van Herman Pleij: Waar blijft het mooie Reynaert-boek in de bundel Wie veel leest heeft veel te verantwoorden. Opstellen voor F. Lulofs (red. M.M.H. Bax, K. Iwema en J.M.J. Sicking). Groningen, 1980, p. 262-266 en in K. Iwema, Waarom het er staat, in: Ic ga daer ic hebbe te doene. Een bundel opstellen voor F. Lulofs (red. J.J.Th.M. Tersteeg en P.E.L. Verkuyl). Groningen, 1984, p. 7-11.
Tijdens het laatste bezoek dat wij Lulofs en zijn vrouw in Norg bij Groningen brachten, vertrouwde hij me toe niet meer zo met de wetenschap bezig te willen zijn en veel van zijn tijd door te brengen met de lectuur waar hij vroeger niet aan toe-