Tiecelijn. Jaargang 8
(1995)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||
Jean de La Fontaine.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||
huwelijkstrouw schijnt niet tot zijn vaardigheden te behoren. Zijn vrouw trekt in 1664 de conclusies uit een en ander en laat zich van hem scheiden. In 1665 verschijnt Contes et nouvelles en versGa naar voetnoot(*). Reeds één jaar later komt er een vervolg uit [Deuxìeme partieGa naar voetnoot(*)]. De schrijftrant is à la Boccaccio en de auteur rekent tamelijk genadeloos af met de geestelijkheid (reactie op zijn mislukte priesteraspiraties en op zijn extra-matrimoniële relaties?). Het is 1668Ga naar voetnoot(*) als de eerste bundel fabels (zes boeken) verschijnt. Deze uitgave, die 124 fabels bevat, wordt geïllustreerd uitgegeven met houtsneden naar prenten van François Chauveau, in kwarto-formaat. Nog hetzelfde jaar echter ook in een veel goedkopere duodecimo-editie (let wel: quarto mag niet!). Een herdruk van 1671Ga naar voetnoot(*) is, te zamen met ‘Esope en belle humeur ou Dernière traduxion, et augmentacion de ses fables. En prose & en vers. Amsterdam, 1690’, de enig aanwezige uitgave van tijdens schrijvers leven. Naar mijn overtuiging had men met wat meer moeite enkele eigentijdse drukken kunnen tonen. Het derde deel Contes et nouvellesGa naar voetnoot(*) wordt gepubliceerd in 1671, en illegaal, in 1674 het vierde, dat Nouveaux contes heet. Al eerder, in 1669, kwam Les amours de Psyche et de CupidonGa naar voetnoot(*) uit. In 1671 komt ook Furetière met Fables morales et nouvelles. In de inleiding verwijt hij La Fontaine slechts vertaald te hebben, terwijl hij van zichzelf zegt met originele fabels te komen. Eén jaar eerder waren ook fabelbundels uitgegeven van de hand van Pierre de Saint-Glas en van Mme de Villedieu. Maar de meeste Franse publicisten zijn eensgezind in hun oordeel dat La Fontaine de Meester is. Vooral zijn originaliteit in taalgebruik en schoonheid van stijl worden geprezen. De latere boeken (VII t/m XI in 1677 en XII in 1693) krijgen wel wat minder waardering. In 1677 is het aantal fabels toegenomen tot 212. Uiteindelijk zijn het er 240 geworden. Zijn roem is inmiddels zo verbreid dat, als hij in 1683 solliciteert naar de opengevallen plaats in de Académie Française, ontstaan door het overlijden van Colbert, er flink gediscussieerd wordt over zijn toelating. Niet iedereen is gelukkig met de pikanterieën in zijn Contes. Uiteindelijk wordt hem toch de zetel gegund, maar Lodewijk XIV weigert de benoeming te bevestigen. Pas als er weer een plaats te begeven is en Boileau reeds benoemd, stemt de koning toe. Deze koninklijke terughoudendheid is niet zo verwonderlijk. La Fontaine verkeert sinds zijn huwelijk in kringen die niet koningsgezind zijn. Bekend is de animositeit tussen Gaston d'Orleans en 's konings hof, waar Richelieu de touwtjes in handen heeft. Gastons broer is Lodewijk XIII en Gaston heeft aan alle complotten, die tegen de kardinaal werden gesmeed, deelgenomen. De woning van de hertog van Orleans was het Palais de Luxembourg, waar La Fontaine, vier jaar na de dood van Gaston, in 1664 in dienst komt van de weduwe en wel als ‘gentilhomme servant’ (een soort | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||
ceremoniemeester). Deze baan bracht hem de kost, een klein inkomen en intrede in een kring van hooggeplaatsten - vooral niet-koningsgezinden. La Vieille Dame, zoals de weduwe genoemd wordt, omringt zich met politici en kunstenaars. Het is juist in de Fables en in de Contes et nouvelles dat deze oppositionele kringen hem inspireren en tevens dienen als primair publiek. Een ander politiek en cultureel centrum is het Hôtel de Nevers van de Comtesse du Plessis waar La Fontaine ontmoetingen heeft met La Rochefoucauld en Racine. Sinds 1664 frequenteert hij ook het hof van de hertog van Bouillon die tot 1670 zijn werkgever zal zijn als eigenaar van Chateau-Thierry. (De taak van ‘Opzichter van waters en bossen’ heeft Jean in 1658 van zijn vader overgenomen.) Daar ontmoeten de tegenstrevers van de koning elkaar: de families Bouillon, Mazarin, Vendôme en Conti. In deze prikkelende sfeer komt La Fontaine tot zijn vruchtbaarste periode die duurt van 1664 tot 1671. Vanaf 1674 vindt hij dan voorgoed de weg naar het koninklijk hof. Hij schijnt daar aanzien te hebben genoten, hoewel juist zijn latere fabels het koningschap hekelen en tegen Lodewijk XIV gericht zijn. Twee jaar voor zijn dood neemt La Fontaine afstand van zijn aanstootgevende teksten. Hij sterft dan, verzoend met God, de Kerk en zijn medemensen, in 1695 en wordt begraven op het Cimétière des Saints-Innocents. In 1871 worden zijn stoffelijke resten overgebracht naar Pierre Lachaise, waar hij mag rusten naast Molière.
De tentoonstelling laat een negental boeken over La Fontaine zien en behalve de reeds genoemde, ook: Place de Théâtre, Astrée en Le Triomphe de l'Amour; bovendien Les Oeuvres posthumes, een uitgave uit 1696. Van de Contes et nouvelles zijn er tien uitgaven. De hoofdmoot van de gepresenteerde boeken bevatten Les Fables. Hiervan zijn vijfendertig verschillende edities aanwezig. Van de gedurende zijn leven gepubliceerde werken worden slechts twee uitgaven getoond (zie boven). Een zeer fraaie uitgave is: Fables choisies, mise en vers. 275 Figures dessinées par Oudry. Paris, Charles Antoine Jombert, 1755-1759. Vier banden. Perfect! Ook de met prenten versierde edities van J. David en J.J. Granville, beide uit 1838, zijn er. In 1787 liet Didot in Parijs de Fables avec des figures graveés par Simon et Coimy het licht zien. Enkele andere schitterende edities zijn:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||
Er werden losse prenten getoond van Chauveau, Thiriot en van Imam Bakhsh (deze laatste uit de negentiende eeuw, gemaakt aan het hof van Lahore in India). Het indrukwekkende boek Fables. Eaux-fortes originales de Marc Chagall. Paris, Tériade, 1952 was er te bewonderen, maar jammer genoeg te weinig opengelegd. Vertalingen waren er te zien in het Patoës d'Chaleroèt door Léon Bernus, in het Mettaves ès Ligeois, verzorgd door J.G. Carmanne in 1851; in het dialect van Celles-sur-Lesse met een voorwoord van Pol Stiévenart, Namur.
Deze opsomming is uitvoerig. De reden ligt in het ontbreken van een catalogus op de tentoonstelling. Zodoende is dit verslagje het enige dat resteert van dit huldeblijk aan een groot fabeldichter. Wim GIELEN |
|