Tiecelijn. Jaargang 7
(1994)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |||||||
Goethes Reineke Fuchs 1794-19941. Historische achtergrondUit de korte verhandeling Bedeutende Förderniß durch ein einziges geistreiches Wort blijkt duidelijk dat Goethe zich jarenlang geestelijk heeft verzet tegen wat hij de rampzaligste aller gebeurtenissen noemt: de Franse Revolutie. Dit verzet verklaart de onophoudelijke moeite die hij zich heeft getroost oorzaken en gevolgen poëtisch als het ware te verwerken. Al die jaren heeft dit onoverzichtelijk onderwerp op zijn poëtische kracht geteerdGa naar voetnoot1. Een en ander schrijft hij terugblikkend op zijn natuurwetenschappelijke geschriften in voornoemde verhandeling. Twee punten van deze beschouwing zijn voor ons thema belangrijk. 1. Goethe staat sceptisch tot afkeurend tegenover alle revolutionaire agressievormen en gewelddaden, een standpunt dat hij inneemt zowel waar het de natuurwetenschappen als de maatschappelijke verhoudingen betreft. Dat kan echter niet beletten dat hij als Weimarminister moet deelnemen aan de mislukte veldtocht van de geallieerden naar Frankrijk in 1792. In een brief van 18 augustus 1792 aan zijn vriend Jacobi formuleert hij zijn standpunt terzake vrij duidelijk: ‘... vooral omdat mij noch aan de dood van de aristocratische noch aan die van de democratische zondaar niet in het minst iets gelegen is’Ga naar voetnoot2. Waarbij hij ten opzichte van die onderneming reeds bij voorbaat afkerig stond, moet de ondergang van het leger op de terugtocht hem dubbel bezwaard hebben. Hij ervaart deze belevenis als een boze droom: ‘... die hem tussen modder en ellende, tussen ontbering en zorg, tussen gevaar en leed, tussen puinen, lijken ransels en hopen uitwerpselen gevangen hield’Ga naar voetnoot3. Na een avontuurlijke boottocht op de Moezel en omwegen over Düsseldorf en Münster komt hij op 16 december 1792 in Weimar aan. Maar ook daar wordt hij achterhaald door wat in de wereld gebeurt: op 21 januari 1793 wordt in Frankrijk Lodewijk XVI gehalsrecht. Deze gebeurtenis wordt de ontstekingsvonk om zich op de Reineke Fuchs-stof te storten en zijn versie in hexameters neer te schrijvenGa naar voetnoot4. In weinig maanden lukt hij erin de omvangrijke tekst te voltooien zoals trouwens blijkt uit een brief van 2 mei 1793 aan Jacobi: ‘Je zal je wel kunnen indenken hoe naarstig ik was. Reineke is af. Ingedeeld in twaalf zangen zal het werk ongeveer 4500 hexameters tellen. Weldra stuur ik | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
je weer een deel. Ik begon het werk om gedurende het voorbije kwartaal de wereldgebeurtenissen te vergeten en dat is mij gelukt’Ga naar voetnoot5. Toch zal Goethe nog eenmaal in die ‘wereld-zaken’ worden geduwd. Op verzoek van zijn hertog, Karl August, vergezelt hij hem bij de belegering van Mainz; hij komt er op 27 mei 1793 aan met in zijn ransel het manuscript van Reineke Fuchs. In deze moeilijke omstandigheden blijft hij eraan werken en vijlt hij hexameters bij. ‘Ik kom bijna niet meer uit mijn tent, breng voortdurend verbeteringen aan en schrijf “optische” zinnen’Ga naar voetnoot6. In augustus terug thuis, maakt hij met de hulp van vrienden in Weimar de tekst drukklaar. Op Pinksteren (‘Frühjahrsmesse’) verschijnt het werk bij uitgever Johann Friedrich Unger in Berlijn als tweede boekdeel van Goethe's neue Schriften. 2. Als tweede gegeven uit het begincitaat blijkt dat Reineke Fuchs in de rij van pogingen om zijn mening over de Revolutie en het tijdsgebeuren te uiten het enigste werk is dat hij heeft voltooid. Ons dierenepos vertolkt Goethes stellingname in de politieke verhoudingen van toen. In de figuur van de vos vindt hij de succesrijke protagonist van het ancien régime terug, die zich door zijn intelligentie en zonder scrupules weet op te werken tot de top van het staatsbestel. Anderzijds is deze outsider een parvenu, het nieuwe type van de succesman die de omstandigheden weet uit te buiten tot eigen bevordering. Goethe kon zich goed identificeren met de slotregels: Den so ist es beschaffen, so wird es bleiben, und also
Endigt sich unser Gedicht von Reinekes Wesen und Thaten.Ga naar voetnoot7
Maar Goethe deed nog meer. Terwijl hij zich bij zijn hexameterbewerking streng aan zijn voorbeeldtekst hield, heeft hij toch op twee plaatsen in zang acht eigen kritische bedenkingen toegevoegd: Doch das Schlimmste find'ich den Dünkel des irrigen Wahnes,
Der die Menschen ergreift: es könne jeder im Taumel
Seines heftigen Wollens die Welt beherrschen und richten.
Hielte doch jeder sein Weib und seine Kinder in Ordnung,
Wüßte sein trotzig Gesinde zu bändigen, könnte sich still,
Wenn die Toren verschwenden, in mäßigem Leben erfreuen.
Aber wie sollte die Welt sich verbessern? Es läßt sich ein jeder
Alles zu und will mit Gewalt die andern bezwingen.
Und so sinken wir tiefer und immer tiefer ins Arge. (v. 152-160).
En even verder uit hij zijn kritiek op de geestelijke stand: Freilich sollten die geistlichen Herren sich besser betragen!
Manches könnten sie tun, wofern sie es heimlich vollbrächten:
| |||||||
[pagina 61]
| |||||||
Aber sie schonen uns nicht, uns andre Laien, und treiben
Alles, was ihnen beliebt, vor unsern Augen, als wären
Wir mit Blindheit geschlagen; allein wir sehen zu deutlich,
Ihre Gelübde gefallen den guten Herren so wenig
Als sie dem sündigen Freunde der weltlichen Werke behagen. (v. 171-177).Ga naar voetnoot8
| |||||||
2. Goethe kende geen Nederlands (zijn bronnen)Met de vertelstof, het verhaal van de succesrijke vos, was Goethe reeds sedert zijn jeugd in Frankfurt vertrouwd. Onder de goedkope ‘Löschpapierdrucken’, waarvan Goethe in zijn Dichtung und Wahrheit gewag maakt, zal zich ook wel Reineke Fuchs hebben bevonden en in de bibliotheek van zijn vader zat een van de talrijke volksboekdrukken. De zestienjarige student uit Leipzig schrijft aan zijn zuster Cornelia: ‘Ha! Ha! Ha! - Zustertje, hoe dol ben je. Wat heb ik gelachen. Reynaert de vos. Ha! Ha! Het ganse heldengedicht heeft me niet zo aan het lachen gebracht “wie über deinen Rost der Fuchs...”’Ga naar voetnoot9. Ook later komt Goethe weer op de vos terug: in een brief bijvoorbeeld aan Charlotte von Stein in 1778, of toen hij de 57 etsen van Allart van Everdingen (1621-1675) in 1783 in zijn bezit kreeg. Hij kende deze kopergravures langs de verwerking van Gottsched om, waarin ze waren afgedrukt. Dit prachtig en toen vrij dure boek vindt men in Goethes huisbibliotheek niet terug, maar als directeur van de Weimarer Bibliothek ontleende hij dit boek reeds in 1791 en gaf het slechts zeven jaar later terug. Een latere uitspraak van hem uit 1822 moet dus niet letterlijk worden verstaan: ‘Ik zocht mezelf te redden uit dit gruwelijke onheil, voor mij was de wereld toen niets meer waard, maar toen viel mij door een bijzondere samenloop van omstandigheden Reineke Fuchs in handen’Ga naar voetnoot10. Wat hij nu nog nodig had, was alleen het bevrijdende moment om die ‘profane wereldbijbel’ om te zetten in frisse hexameters, krachtig van taal en onconventioneel. Gottscheds prozaredactie van de Lübecker tekst (1498) werd de belangrijkste bron. Gottsched liet zijn vertaling verschijnen in 1752; de Middelnederduitse tekst was er als bijlage bijgevoegd. Goethe beschikte dus in één boekdeel over de beide belangrijkste bronnen. In hoe weinig weken ook Goethe zijn werk voltooide, toch had hij ook nog de tijd gevonden om nog andere bronnen te raadplegen. Dit blijkt o.a. uit zijn huisbibliotheek waarin zich op het tijdstip van zijn bewerking (1793) volgende uitgaven bevonden:
| |||||||
[pagina 62]
| |||||||
Twee andere titels zijn pas later in Goethes bezit geraakt. Tekstvergelijking laat duidelijk besluiten dat Goethe alle bovenvermelde werken heeft gebruikt, het Delftse proza incluis, alhoewel hij het Nederlands niet machtig was. Twee voorbeelden (naar dr. M. Lange): Goethe: Handelt einer mit Honig, er leckt zuweilen die Finger. Uit het tweede voorbeeld blijkt dat Goethe het Nederlandse lidwoord ‘die’ verkeerd interpreteerde: van de slapende molenaar maakt hij een molenarin: Goethe: ... es schlief die Müllerin Toch bewijst dit hoe grondig en hoe zorgvuldig Goethe zijn bronnen bestudeerde en hoe hij met bijna filologische nauwkeurigheid aan zijn vertaling werkte. | |||||||
3. De druk van 1794Wanneer men de eerste uitgave (‘Goethe's neue Schriften. Zweyter Band. Mit Kurfürstl. Sächs. Privilegium. Bei Friedrich Unger, Berlin 1794’), die op Pinksteren 1794 verscheen, zou meten aan de kostelijke Lübeckse wiegedruk van 1498, waarin die levendige houtsneden, imitaties van een Haarlemse meester in de uitgave van Henrik van Alkmaar - Goethe kende die nog niet -, of zou vergelijken met de prachtuitgave die Cotta in 1846 publiceerde en waarin de onsterfelijke tekeningen van Kaulbach prijken - Goethe kon die niet meer kennen - valt deze eerder bescheiden uit. Op het titelblad vindt men geen enkele aanwijzing dat dit boekdeel Reineke Fuchs bevat. De opmaak is eenvoudig, bijna onopvallend en mist de illustraties die wij in latere uitgaven gewoon zijn. Terwijl Goethe in Weimar nog aan de laatste zangen de finishing touch aanbracht, begon Unger in Berlijn reeds met de druk van de eerste vellen, helaas vol drukfouten. De brief die Goethe daarop naar Berlijn stuurde en die ongetwijfeld in krachtige bewoordingen was gesteld, is niet bewaard. Het berouwvolle antwoord is dat wel. Ook het register, met verwijzingen naar drukfouten, dat aan het boekdeel werd toegevoegd, bezitten wij nog. Aangezien tijdens het drukken nog drukfouten werden verbeterd, is er - zoals dat dikwijls gebeurt - geen enkele eerste uitgave waarin de eenheid van tekst is gehandhaafd. Ook zijn er exemplaren waarbij de verwijzing naar drukfouten (dubbeldrukken) niet aanwezig is en uitgaven die slechts in de schrijfwijze van enkele woorden van elkaar afwijken. Aldus moet tot op de huidige dag met tekstkritische problemen rekening gehouden worden, | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
zodat dikwijls teruggegrepen wordt naar de ‘Vollständige Ausgabe letzter Hand’ van 1827-1830. Goethe heeft op zeer zorgvuldige wijze de redactie ervan waargenomen. | |||||||
4. Hoe werd het boek ontvangen?Alhoewel heel wat ‘puristen’ Reineke Fuchs niet rekenen tot de originele scheppingen van Goethe - het gaat immers om een bewerking in hexameters - heeft Goethe zelf steeds met fierheid op zijn werk teruggeblikt. Later nam hij het graag weer ter hand en steeds is hij het als een van zijn eigen werken blijven beschouwen (‘Vollständige Ausgabe letzter Hand’, Band 40). Hij stuurde heel wat presentexemplaren naar vrienden en kennissen en wachtte vol spanning hoe zij zouden reageren. Om het al dadelijk vierkant te zeggen: de officiële literaire wereld velde een vernietigend oordeel: zij zweeg. Geen bespreking, geen kritiek, noch positief, noch negatief, niets. Eerst in 1796 komt ‘eine ganze saft- und kraftlose Recension des Reineke Fuchs’ op de redactie van de Litteratur-Zeitung binnenGa naar voetnoot12. Schiller publiceert ze niet om Goethe niet te kwetsen. In 1804 verschijnt een anonieme kritiek in voornoemd blad waarin de versie van Soltau in korte paarsgewijs rijmende verzen lovend boven die van Goethe wordt gesteld. Zelfs bij vrienden en bekenden wordt Reineke Fuchs met tegenstrijdige gevoelens ontvangen. Toch overwegen de vriendelijklovende stemmen. Schiller heeft het over het beste literaire produkt dat sedert vele, vele jaren in omloop wasGa naar voetnoot13. Aan Körner schrijft hij: ‘Je bezit reeds ongetwijfeld Reineke Fuchs van Goethe, ik hou er heel veel van.’ Maar Körner reageert nors: ‘Ik heb Reineke Fuchs gelezen. Ik misken de kunstwaarde ervan zeker niet, maar als ik denk aan de tijd en de moeite die Goethe daaraan heeft besteed, heb ik toch de indruk dat hij ons iets behoorlijkers had kunnen bezorgen. Heel wat in dit werk is dor en vervelend.’Ga naar voetnoot14. Herder looft het werk in een brief van 12 mei 1793 aan Jacobi: ‘Goethe leverde voortreffelijk werk. Geluk en genie hebben hem daarbij geholpen’Ga naar voetnoot15. Goethes vriend Knebel beschouwt Reineke Fuchs als ‘das beste und der Sprache eigenthümlichste Werk deutscher Prosodie’Ga naar voetnoot16. J.H. Voss schrijft aan zijn vrouw op afkeurende toon en enigszins zonder inzicht. Hij had Goethe begin juni 1794 in Weimar bezocht en die had hem twee exemplaren van zijn nieuw werk geschonken met de vraag ‘die schlechten Hexameter’ eruit te halen. Voss maakt de volgende bemerking: ‘Als ik eerlijk ben moet ik ze allemaal als slecht aanrekenen. Wat een zonderlinge inval de Reineke in hexameters om te zetten’Ga naar voetnoot17. | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
5. Goethe-Cotta-KaulbachPas in 1846 ontstond een ruim publiek voor Goethes dierenepos. Goethes uitgever, J.G. Cotta, vroeg de schilder van historische taferelen, Kaulbach, tekeningen te maken voor een luxe-uitgave en deze deed het zeer graag: een grappige stof die aan een tekenaar heel wat mogelijkheden bood kritiek te spuien op de revolutionaire beweging van rond 1848. Bovendien: Cotta betaalde goed. Op die wijze ontstond met de uitgave van 1846 - de tekst van Goethe en Kaulbachs tekeningen - een gelukkige eenwording. In 1857 volgde een prijzenswaardige uitgave met houtgravures. Ook al zou deze illustratiewijze Goethe niet hebben behaagd - hij was immers tegen het antropomorfiseren van dierenfiguren en had daarom meer waardering voor de kopergravuren van Van Everdingen - werd dit de aanzet van een ruime publieke belangstelling. Men kan echt spreken van een Duits ‘huisboek’, dat tot nog toe ontelbare nadrukken en bewerkingen heeft gekend. Een meer uitvoerige bijdrage van Erwin Verzandvoort in ditzelfde nummer gaat preciezer in op de illustraties van Kaulbach. Horst KLITZING Arbeitsstelle Reineke Fuchs |
|