Van den hond Reynaerde
Het zal je als renaissancist maar gebeuren: terechtkomen in het moeras van het Haags liederenhandschrift. In deze vreemde jachtgebieden ben ik verdwaald, op zoek naar het motief van de witte hinde, Petrarca's candida cerva. Ik ontwaarde er een hond die de lezers van Tiecelijn wellicht zal ‘verrassen’. Aan de erudiete medioneerlandici die het beest al lang kenden maar er geen stamboekdier in zagen, vraag ik, als een vreemde in hun Jerusalem, om vergeving.
Van het handschrift, een indrukwekkende verzameling hoofse minnepoëzie (Uitg. E.F. Kossmann 1940), nemen de specialisten aan dat het omstreeks 1400 is vervaardigd. Voor de enen ‘representeert’ het de hoofs-literaire traditie van het Hollands-Beierse cour (Van Oostrom 1987, p. 92), terwijl anderen denken aan het Gelderse en Kleefse hof (Jungman 1990). De codex bevat op een paar Franse teksten en enkele Latijnse spreuken na, zowel ‘zuiver’ Middelnederlandse en Middelhoogduitse verzen als een groot aantal gedichten - het leeuwedeel - geschreven in de (specifiek hoofs-literaire?) mengtaal van Middelhoogduits, Nederrijns en Middelnederlands. De verzameling weerspiegelt een aristocratische spelcultuur rondom de minnedienst en de dichtkunst en neigt ernaar om de liefde ‘als een leerstuk te beschouwen, en deze liefdesleer vervolgens uit te bouwen tot een gedragsmoraal’ (Van Oostrom 1987, p. 114).
Een uitgesproken gedragsleer biedt in elk geval het 343 verzen tellende Dit is van der hinde (Kossmann: nr. 87; Brandis 1968: nr. 510), een allegorische jachtinstructie waarin een man wordt uitgelegd hoe hij volgens de regels van de hoofse minnekunst een vrouw moet veroveren (Glier 1971, p. 277). De voorstelling van de liefde als een hertejacht is, zoals bekend, een aloud en wijdverbreid literair gegeven. Eigen aan deze hoofse minnejachten is evenwel dat de eigenschappen en het gedrag van de modelminnaar, evenals de situaties waarin hij terechtkomt, conventioneel worden voorgesteld als een (jacht)hond. ‘Canificatie’ luidt dat in het jargon (Glier 1971, p. 161 en p. 175; Flach 1992, p. 175). Het procédé bood uiteraard talloze mogelijkheden voor uitbreidingen en variaties zowel in positieve als negatieve zin: de samensteller van zo'n allegorische meute demonstreerde niet alleen zijn inzicht in de ars amandi maar ook zijn didactisch-artistieke vaardigheid.
In Dit is van der hinde komen niet minder dan elf zulke honden voor. Ze vertegenwoordigen makkelijk herkenbare hoofse deugden: Coenraet, Stedenrijch (de standvastige), Hoefschermont (die hoofse taal spreekt), Milden, Helaert (vgl. het ‘helen’ of verbergen dat zo belangrijk is om de ‘eer’ van de minnaars te bewaren), Hertzlief, Hope, Troest, Liefgheer (verlangen naar liefde), Vruegdenrijch en last but not least... Reynaert (de reine minne). De woordvoerder van het met wijze leerspreuken doorspekt gedicht komt in een heerlijk woud gereden en vindt daar onder een boom een mooie vrouw: zoals verder zal blijken is zij Minne, de dochter van Venus; zij zet haar bezoeker aan op jacht te gaan en toont hem het juiste pad. Hij ontdekt de liefste der hinden en die wil hij vangen: