Erik Lindner
De passant
De passant, zo wordt hij genoemd en al vindt hij het geen lelijk woord, het is dermate neutraal dat hij zich er moeilijk raad mee weet, hij zit in de kast en wacht op zijn beurt. Zijn beurt valt als de kast opengaat en hij eruit zal vallen. Ook de kast is neutraal, eiken, met twee panelen en in het slot een sleutel met een vierkant oog, de gemiddelde klerenkast die je in een hotelkamer aantreft en juist dat is voor de gelegenheid de bedoeling. De kast doet gewoonlijk dienst in het scheikundelokaal en is nu van planken ontdaan. Ook de achterwand is van de kast gehaald en de passant is er aan die kant veel te vroeg voor zijn beurt ingekropen. Hij zit ineengevouwen in de kast die straks open zal gaan, in zo'n houding tegen de deur geleund dat zijn bovenlijf achterover zal vallen. Het is niet de eerste keer dat hij in de kast zit, de vloer waarop hij zal landen is hem bekend. De vloer van de aula strekt zich tientallen vierkante meters uit, over het speelvlak en onder de stoelen waarop het publiek zit en onder de kast die tegen de nis staat. Sluipen heeft de passant geleerd, gebukt door de nis naar de kast lopen en er achterwaarts instappen terwijl de spelers met elkaar in dialoog zijn en de aandacht van het publiek vasthouden. Zich in de kast vouwen zonder dat een van de panelen kraakt en pal tegen de deur terechtkomen, met het omzwachtelde hoofd tussen de knieën, klaar voor een ontspannen rugval zonder al te geforceerd de armen uit te slaan. De siddering van het publiek bemerken en doodstil de uitroep van de hoofdrolspeler over zich heen laten gaan.
Het hoofd in het verband met aan de zijkant de geschilderde bloedvlek tussen de pijpen van zijn witte suède broek, ettelijke scènes voor zijn verschijning, bemerkt de passant in het schemerdonker van de kast op zijn broek een vlek, een plek waar het wit niet reflecteert, niet ver van zijn kruis. De kast is op dat moment een huls om hem heen, een hoge schacht waarin hij op de bodem zit. Verdiept in de vlek, niet ver van het kruis maar ook niet op het kruis, wacht de passant niet langer op het openen van de kast. Hij vergeet de voorstelling achter zich en speurt in zijn herinnering naar een voorval, iets dat hem overkwam. Noch in zijn spieren noch in zijn kruis heeft hij een samentrekking opgemerkt. Hij betast met twee vingers voorzichtig de plek, die droog aanvoelt, die een onteigende plek op zijn kostuum is en hem zijn vertrouwdheid met zijn rol ontneemt. De kast kan nu niet open, de passant is uit zijn concentratie. Terwijl de scènes achter hem in hoog tempo gespeeld worden, ervaart de passant voor het eerst drempelvrees, podiumvrees. Hij is geen onderdeel meer