Fyke Goorden
De tekstvastheid van Kathrin Röggla
‘Wij leven in theatertijden waarin niks en niemand naar literatuur mag ruiken. Ik blijf echter maar naar literatuur ruiken.’ Even kernachtig als polemisch positioneert Kathrin Röggla zich daarmee in het Duitse theaterlandschap, waarin de toneeltekst enerzijds opzij wordt geschoven voor direct uit de werkelijkheid afkomstig materiaal en anderzijds lijdt onder de intussen wat sleets geworden postdramatische reflex om beeld spannender te vinden dan tekst. ‘Ik heb de pech theaterauteur te zijn - nee, geen regisseur, I promise! Mij interesseert de tekst, de tekst, de tekst! De taal, de syntax, de woorden, hun melodieën, hun techno, techniek, hun ruimtelijke kracht, hun tegenspraak en wrijving.’ In Die falsche Frage, een bundeling van lezingen die Röggla in 2014 hield aan de universiteit van Saarland, verkent ze de ruimte die er in de hedendaagse theaterpraktijk nog is voor een auteur zoals zij. Ze citeert met graagte Heiner Müllers uitgangspunt dat alleen een onuitvoerbare tekst productief is voor het theater, maar is er niet helemaal gerust op dat zijn pleidooi voor literaire teksten die zich verzetten tegen de logica van het theaterbedrijf nog nagalmt.
Met buiten waart een duister cijfer rond (2006) maakt Röggla het haar regisseurs zeker niet makkelijk. In 66 scenes tekent ze een drukbevolkt maar fragmentarisch stemmenlandschap uit, waarin zo goed als geen noemenswaardige personages voorkomen, laat staan dat er een doorlopende intrige te ontwaren valt. Röggla verzet zich in dat opzicht ook niet tegen het postdramatische theater: zij deelt de mening dat er voor een toneelschrijver nog maar weinig te halen valt bij het klassieke drama. Maar Röggla's aanpak gaat verder dan breken met versteende dramatische conventies, doordat ze haar tekstlandschap een duidelijke thematische horizon meegeeft. Alle scenes adresseren de hedendaagse schuldenproblematiek en het gefinancialiseerde maatschappelijke systeem dat daaronder ligt. Niet dat het een leerstuk in postdramatische vermomming is, hoewel het ook weer niet moeilijk te raden is welke richting Röggla's eigen opvattingen uitgaan. De bundel waarin het stuk is opgenomen, besser wäre: keine (2013), bestaat uit een ongebruikelijke mix van essays en toneelteksten, die toont hoezeer Röggla zich rekenschap wil geven van de economische omstandigheden waarin zij haar teksten produceert, zonder daarbij concessies te doen aan haar loyaliteit aan de taal.
Is buiten waart een duister cijfer rond onspeelbaar? Er zijn in ieder geval pogingen ondernomen om deze tekst op de planken te brengen, met wisselende reacties van de kritiek. De spanning van een tekst die tegelijkertijd op de huid van de actualiteit wil zitten en qua vorm toch afstand bewaart tot een al te bekende maatschappelijke realiteit, stelt het theater zonder meer voor een uitdaging. Spelen we op herkenning, op verontwaardiging, op vervreemding? De bijsluiter die Röggla meestuurt laat zich lezen als een aanmoediging die de mogelijkheden voor een uitvoering alleen maar vergroot, zowel voor de regisseur als de lezer van deze tekst: ‘het stuk functioneert als een op hol geslagen wonderdobbelsteen. de scenes hangen met elkaar samen. het geheel mag echter