Saint-Didier, negentienhonderdzesenvijftig, in het groot gegraveerd op mijn voormalige wieg, die toevallig vochtig teruggevonden werd in een kelder, met het mes-potlood, of eerder gezegd, het hengsel van mijn beschadigde pot, die ik twee dagen tevoren uit de moederlijke zolder opgevist had.
Vijf. ‘Het licht verduistert. Het licht verduistert. Het-licht-verduistert-de-nacht. Die verduisterde rond zevenenvijftig, tegen de zestig, bij La Roche-sur-Foron in de buurt. Men herinnert zich mij nog op Foron, daarbeneden aan de rand; men noemt mij daar nog soms regelmatig Andermans Kind, die met korte mouwen op bezoek kwam, vaak met fantastische sprongen, langs zijn daar vlakbij geboren gaten.
Dit als herinnering aan die smerige tijden, toen ik nog een magnifiek groot gezicht bezat, op hele kleine pootjes gestoeld; en nog zeer laag bij de grond stond. Daarop neergestreken, was mijn gehoor al te scherp om nog aan het leven te ontkomen; want ik wilde me al heel vroeg aan het korte leven onttrekken, met z'n opgedroogde oevers die elkaar centimeter per centimeter opvolgen en de overhoopgehaalde gevoelens.
Zes. ‘God is klein!’, Morzine, vijftien maanden eerder, voordat ik naar Tunis ging, net op het moment dat ik die gemeenplaats moest kerven, hard met een mes een betonnen plank aanvallend.
Zeven. ‘Wie is de man die door dieren omringd wordt, zonder dat het ze lukt? Antwoord: het is een man die door dieren omringd wordt, zonder dat ze hierin slagen.’ Algerije, Plechtige Communie, het jaar later helemaal in hoofdletters onder een palmboom met een kris gekerfd.
Acht. ‘God heeft me gezegend; hij hield van me; hij heeft me opgegeten: de man is een wolf voor de vrouw’, Viuz-en-Sallaz, het jaar daarna, in de leer voor de pubertijd bij een oplikker. Wij hadden het goed: we gingen iedere nacht voorjaarskluifzwammen plukken onder de Langin toren.
Negen. ‘Goed, morgen zet ik mijn doodskop af!’, binnenin een schooltas van roze dij gekerfd, als nawoord: het jaar na het begin van mijn actie-stages op beesten in Meximieux.
In Urgeon liep ik een lange slungel tegen het lijf. Ik wilde die dag priester worden. De volgende dag geen teken van leven meer: de slungel was ervandoor. Toen Virieux, La Couture, Cardy, Bossey-Val-Boisé, Givry-Patte d'oie, La Flèche-Louis-Aragon en allerlei andere lokalen ter wereld. In Bossey was ik nauwelijks plotseling zeven jaar geworden, of ik begon al de smaak in de mensheid te verliezen.
Vervolgens werd ik acht jaar lang in het winterseizoen geplaatst. Dat was in Orchin, acht kilometer buiten Torchine, waar ik een Grote tweede Eerste prijs kreeg in Aardse Afwijking. Ik schreef mijn genummerde gedachtes met een balpoint op de dijen van de buren. Alvorens ze op te nemen in een klein groen notitieboekje dat geheim moest blijven. Hierbij dus vandaag een tiende van die woorden: ‘Lot, wat is je overwinning? Lot, wat is je drijfveer? Rat, wat is je overwinning? Rat, wat is je drijfveer? Hart, wat is je