My resistance had something to do with a strong distaste for the eighties nostalgia that has been an institutional mania during the past several years, and my initial sense, during the Obama administration, that those vile days were behind us, over and done. With the latest turn of the historical wheel, however, I now think this compendium may serve as a corrective to a lot of ill-informed notions of things past, and may also have some pointed relevance to things present.
Die institutionele jaren tachtig-manie heeft ook Abdoh ingelijfd. In 2018 organiseerde het MoMA een tentoonstelling over zijn werk, die in 2019 ook te zien was in het Berlijnse KW Institute for Contemporary Art (tegelijk met, hoe onvermijdelijk, een David Wojnarowicz-expositie). Nogal ongerijmd, theater in een museale omgeving. Geen theatermaker die gelukkig is met de kritiek ‘een museale opvoering’ te hebben afgeleverd. Deze tendens waart net zo goed door de beeldende kunst, zeker bij performancekunstenaars, maar daar ontkomen ze er zelden aan om uiteindelijk toch museaal te worden bijgezet. De theatermaker profiteert dan van de opgeklopte vakwijsheid dat er van theater nu eenmaal niets overblijft, dat het spelen met rook is. Het postdramatische theatraliteitsbegrip voegt daar nog aan toe dat een secundaire mediarealiteit inmiddels de norm is, waarop theater - altijd ‘waar’ in zijn hier en nu - de uitzondering vormt. En registraties? Die zijn voor het archief, niet voor het museum.
En toch is dat precies wat de Reza Abdoh-tentoonstelling zijn bezoekers voorschotelt: een reeks registraties, verdeeld over projecties op de muren, het plafond en een reeks monitoren verspreid over de vloer. Iets van de kakofonische overdaad die Abdohs werk kenmerkte komt zo wel over, maar dat verdwijnt al snel als je een koptelefoon oppakt en een registratie gaat uitzitten. Het is een wat bevreemdende ervaring om achter een monitor te kijken naar een matige registratie, waaraan geen regie te pas is gekomen, van een voorstelling waarin ook veel gebruikt wordt gemaakt van videowerk (Abdoh, naar eigen zeggen jarenlang televisieverslaafd, werd gevierd om zijn geavanceerde beeldgebruik).
‘Hoe maak je het o zo waardevolle dat zich soms materialiseert in een efemeer kunstwerk of een vergankelijk oeuvre toegankelijk voor wie er toevallig niet bij zijn’, is de centrale vraag in Arjen Mulders essay over kunst en documentatie. In de kunstpraktijk van vandaag wordt een kunstenaar zo goed als gedwongen om een documentatiestrategie te ontwikkelen om het voortbestaan van zijn werk zeker te stellen. Reza Abdoh heeft met zijn verbod op heruitvoeringen iedere theatrale vorm van overlevering geblokkeerd, maar in plaats van in te zetten op documentatie kozen MoMA en KW voor registratie. Daarmee wordt Abdoh postuum een soort tweederangs videokunstenaar; een gedaanteverwisseling waarmee meer verloren gaat dan gewonnen wordt. ‘Give me back my beast!’
Wat maakt Abdohs werk vandaag nog relevant, zelfs als het in verwaterde vorm