| |
| |
| |
Peter Waterhouse
Gedichten
Vertaling: Erik de Smedt
De uitbreiding van de geschiedenis
De taal heet vandaag: niemand. Het aarzelen breidt zich uit.
Uitgebreid is de wereld. Het krappe fruit heet in ons zwijgen:
gelukkige boomgaard. Sommige vormen van stilte
smaken in de zomer zuur. De naam van wat zuur is: te vroeg
geplukt. Het jaar wordt maar zoet door ons aarzelen
(zou zoet kunnen worden, zou zoet kunnen worden
luidt de loop van de geschiedenis). O, wat is het mooi
sprakeloos de zomer de herfst in
te schuiven. Hoe schuiven we voort?
Iemand zegt: de nacht schuift ons de dag in. Helaas
schuiven de dagen ook. De beweging heet weldra herfst
loodrecht komen de zoete tekens naar beneden: we
bijten erin. Op dit moment zet
de zoete geschiedenis een sprakeloze pas. De pas heet
geen pas. We worden het eens over het verband en
noemen het aarzelend: boomgaard. We zwijgen buiten.
Het innerlijke heet: stille worm
in de nacht van een appel.
We wachten. We wachten de worm af. Daarna luidt de tuin
veld, bos, dal, wereld. In de centra
blijven de wormen achter. De wachtende denkt:
dit zou de uitbreiding van de geschiedenis kunnen worden.
| |
| |
| |
Terugkeer van de extase
Als boom. We zijn heel stil voor elkaar. De boom
Hier is dus de wereld. Hemel, vogels, gras.
Zoveel vingers voor je kersen. Hou je van me? Snel.
Hoe zien we er weer uit, wij mieren?
Ik heet hek. Spring erover. Als muis is het piepklein.
Muis. Mais. Help me tegen de man die me maait.
Help, de hemel drukt me neer in deze beek.
Blauw denken. Waar zijn de voeten
wanneer ik er als water geen heb? Waarom vis?
Als vis onder de hemel? Hou je nog van me?
Was de hemel ooit hartelijk? Is het geweest, geweest.
Spring erover. Wat is een boom?
Een boom is een muizenpoot van de hemel.
Bij de, onder, voor. Als bos
lopen veel weertypes voorbij. Ik heet het weer
met de beken als vloeibare voet. De voeten. De voeten
komen tot bij wie? Wat zijn we snel.
De muis is een boom met snelheid.
Van harte geliefd en geweest als hemel en dus de vogels.
De vogel die me begrijpt. Het weer
is een boom boven de hartelijke wereld. Hier nog praten
met taal is niet erg makkelijk. Snel verliefd.
Dat zijn er veel... Wat ben ik vergeetachtig. Nu al
eet ik een appel. Ik de appel word gegeten.
Mensen moeten vaak je zeggen. Je zeggen heb ik geleerd.
Kussen is ook een wijze van kussen. Wat weten we nou?
Is neus een dom woord? Waar de hemel was
is hij geweest. Nu praat ik erg alleen. Een neus per persoon.
We zijn heel stil voor elkaar. Vis komt aanstormen.
Ik ben de boom en de vis. Het boompje.
De mais in de hoogte tegen het weer: hoe zie ik eruit? Oog
| |
| |
| |
Op de dag van de kleine gedachte
Op de dag van de kleine gedachte wisselen we onopvallend. Weldra zijn we
wat beweegt in het bos, het verpletterende in het landschap van de kevers
de andere vis in de buurt van de vissen. Hoe snel ben je
vis geworden: dat was niet te verwachten.
Het systeem van de wisseling luidt: niet alleen de vissen zijn vissen. Of:
niet alleen de wereld is de wereld. Wij zijn het tweede liggend hooi
tweede ademende vogels, tweede geduldige katten.
Vrienden worden begroet met de woorden: dag derde hooi
dag derde rode kat van de wereld. Vraag:
wereld voor de wisseling of wereld na de wisseling? Antwoord:
Hooi, hooi. Kat, kat. Wereld, wereld.
Op het laatste moment (licht, nacht, groot antwoord van een landschap
wij zijn haast zonder licht, haast zonder nacht, haast zonder
de grote taal (taal hooi, taal kat, taal
vogel van de wereld): stelt niets voor) het stelt niets voor. Zo zijn we terughoudend en
microscopisch: op het laatste moment. We schuiven halmen in halmen
goed zo. We schuiven merel in merel
goed zo. Wereld in wereld, goed.
Aan het eind blijven wij over. Alles is gebeurd zonder op te vallen
de vissen zwemmen nauwelijks opvallend als vissen. Wie
Kevers, vogels, nacht, halmen, wereld.
Kevers, vogels, nacht, halmen, wereld.
| |
| |
| |
Niet aankomen
Door elkaar te naderen, het kan niet mooier
gaan we weg. Het mooiste is een zon
hoe ze daar aan de overkant staat, hoe het zo heet is in ons hoofd
iets gekomen in de vorm van een straal
in de vorm van een aanbidding, waar niets is
een uitroep, waar de zeeën zijn
we rollen uit als golven, daarginds is een breed strand
dat anders heet, we zijn heel droog
je moet echt in de tegenovergestelde richting kijken, in
een soort regenrichting van totaal weer, weer
er is vandaag een continuüm van bliksems, we
zijn uitgesproken luidruchtig, we zijn luidruchtig
als de zon, wat gewoonlijk niet buigt
buigt, min wordt plus, je ontploft bij je benen en
je noemt je: de lopende, het lopen is vervat
in nog iets anders dat ontploft en dat heet: planeet
met de uitgestrekte armen, met de wilde ogen
smaak van alles, een uitstekend gehoor moeten de oren hebben
de avenues lopen hand in hand, de gedachte betreft
de steden die groter zijn voor de tastzin. Hier
omarmden we elkaar vaak en toch was er iets
Er is kennelijk een lus (a loop), een dubbele ruimte, twee koppen (two heads)
een aanwijsbare pauze, een tegenhart (counter-heart), een heldere nacht (bright nights)
een ruime betekenis als wereld, als wereld, als wereld, en
het valt niet te zeggen hoe we leven. We leven
in automobielen en zitten met rechte neuzen
naast andere rechte neuzen. Appels smaken zoet. Dat
hebben we al vaak gezegd. We zijn grote bloemen
als we in de bloemenwinkels staan. We drinken het water van boven
en dat betekent niet veel. In ons roteert (revolving in us)
een Copernicaans bepaald standpunt (point, punto), Rome
| |
| |
draait om te beginnen tot Dublin, overal herkennen ze ons aan de nose
en toch is ook die onzeker.
De kleinste zandkorrel splijt ons. Jazeker, we bevinden ons
doordat we strandjutters zijn, ver buiten onszelf. De zee, de zee
is zo blauw, je moet een stevige ademstroom weg en weer brengen
alles steekt alles aan, zo wordt het dag, dag
waar niets iets aanraakt, daar hebben we een plek. Bijna
mogen we onszelf herroepen.
|
|