Jeske van der Velden
Geografie van de verbeelding
Halverwege de jaren vijftig introduceerde Guy Debord de term ‘psychogeografie’: het onderzoek naar de effecten van onze omgeving op onze geest, onze emoties. In situationistische stadswandelingen die dérives werden genoemd, werden deelnemers door allerlei procedés aan het dwalen gebracht in de hoop dat ze hun stad of wijk met andere ogen zouden bekijken; wandelaars door Parijs kregen een kaart van Londen, anderen volgden willekeurige richtingaanwijzingen of geursporen. Dankzij dit soort spelregels heeft een dérive eigenlijk maar weinig weg van wat we werkelijk dwalen of flaneren zouden noemen. Hoe speels ook, een dérive is altijd vooropgezet en compliceert daarmee toevallige ontdekkingen en oorspronkelijke observaties.
De gedichten van Emily Hasler kan je psychogeografische verkenningen noemen. In Haslers debuutbundel The Built Environment staan niet alleen plaatsen centraal, er wordt ook gedwaald door de geschiedenis, de taal, de kunst; alle grillige omringende bouwsels die onze verbeelding inkapselen. In ‘Nieuwe Battersea Bridgenocturnes’ bijvoorbeeld wordt een reeks schilderijen van James McNeill Whistler afgezet tegen het Londense rivierlandschap anno nu. En in ‘Grasmere Lake’ dient een tautologie om te laten zien dat taalgebruikers zich wagen in een wereld vol trucage en valluiken.
Net als de wandelaar van Debord is de dichter gebonden aan spelregels, wat misschien juist de reden is dat Hasler al te nette conclusies van de hand wijst. Zoals in het titelgedicht uit The Built Environment, hier vertaald als ‘De gebouwde omgeving’, waarin de dichter in het kale kustlandschap van Suffolk materiaal vindt voor een verbeelde geschiedenis. Door de natuur de rol van bouwstof op te dringen, rijst eventjes een kerk op. De leegte wordt ingevuld, krijgt een menselijke betekenis, maar de stand van zaken is van korte duur; het maaswerk beweegt, het pleister barst, de kerk brandt af.
Zoals veel van Haslers gedichten is ‘De gebouwde omgeving’ een doordacht geheel, vol verrassende beelden en associaties, maar wordt de structuur niet gedicteerd door één overheersend inzicht. Er is ruimte voor losse eindjes, voor toeval en tegenstrijdigheid. Net als de dérive bestaan deze gedichten in het spanningsveld tussen het oorspronkelijke en toevallige enerzijds en het gemaakte anderzijds, maar juist die spanning wordt door Hasler op allerlei manieren aan het licht gebracht.