| |
| |
| |
Masande Ntshanga
De ruimte
Vertaling: Koen Boelens & Helen Zwaan
Jij gelooft het vast ook niet, maar dit is wat CK ons vanochtend vertelt. Hij zegt dat er een grijze man in het schuurtje achter Ma Thano's spazawinkel aan Miya Street woont, een man die geen man is, van ver naar de aarde gestuurd.
Waar we zijn is op de local, zo noemen onze ouders de plaatselijke lagere school hier in Bisho waar ze ons elke ochtend naartoe sturen, en CK vertelt dit ons op de laatste schooldag terwijl we met z'n vieren, hij, Thando, Thobela en ik, onderuitgezakt achteraan in de les Afrikaans zitten, zoals altijd, terwijl onze lichamen vanbinnen langzaam in schaafijs veranderen omdat we weten dat we weer een thuistoets in die taal hebben verpest.
CK praat door.
Hij vertelt dat de man, die achter Ma Thano's spazawinkel, anders is dan alle andere die hij ooit heeft gezien. CK leunt voorover en zegt dat we deze figuur, wát hij ook is, echt met onze eigen ogen moeten zien.
Ik knik, maar terwijl CK verder fluistert, terwijl hij briefjes over de grijze man voor ons blijft schrijven, blijf ik kijken naar mevrouw Siviwe, onze lerares, naar hoe ze rode strepen zet in ieder schrift dat onder haar pen belandt.
Ze slaat het volgende schrift open.
CK praat door.
Hij zit links van mij en wippend op zijn stoel zegt hij me te laten weten wie van ons meedoet. Hij draait zijn hoofd verder naar achter om hetzelfde tegen de anderen te zeggen. Thobela en Thando reageren simpelweg door te knikken.
Ik richt mijn blik weer op mevrouw Siviwe en terwijl ik haar bestudeer, mindert de minutenwijzer van haar klok vaart tot hij volledig tot stilstand komt. De klok hangt boven haar kalender, zo'n glimmende waarbij je de maand naar achter kunt klappen als hij voorbij is, met een grote, babyblauwe ‘'92!’ erop - de kleur van de school - en zodra die klok stopt, wordt het geluid van haar pen op het papier nog harder en vanaf mijn plek kan ik hem over het papier horen krassen als een autoband die over beton slipt.
‘Ik doe mee,’ zegt Thobela, die ziet dat zijn schrift langzaam maar zeker vol komt te staan met remsporen.
‘Ik doe mee,’ zegt Thando, zonder zijn ogen van zijn etui af te wenden.
Ik draai de andere kant op en kijk uit het dichtstbijzijnde raam.
| |
| |
Vanaf mijn plek ziet het gras op de speelplaats er groen en symmetrisch uit, alsof de hitte een vaste vorm heeft aangenomen en het veld heeft platgedrukt en gladgestreken.
Het is er erg vredig.
Een paar seconden lang stel ik me voor dat ik me er uitrek en ontlaad.
Toen ik vorig jaar overging naar standaard drie haalde ik goeie cijfers en toen mijn moeder dat hoorde kocht ze onderweg naar huis een sponscake als toetje - we zaten zelfs met z'n drieën, ik, mama en Nana, aan de lange eettafel waar we anders nooit aan aten. Dat was in 1991 en algauw hadden we de smaak te pakken en duikelden we de oude ballonnen en slingers op die we ook hadden gebruikt bij het voorgaande Nieuwjaar en de vrijlating van Nelson Mandela uit zijn eilandgevangenis. Nadat ma voor ieder van ons een stuk cake had afgesneden, vertelde ze dat ze promotie had gemaakt op haar werk en dat het, zoals het er nu uitzag, misschien best mogelijk zou zijn me van de local af te halen en me naar een model-c-school te sturen zodra ik overging naar standaard vijf.
Als ik voor de zoveelste keer opkijk zie ik dat mevrouw Siviwe me aanstaart.
Ze heeft mijn schrift geopend vast.
Zodra ze het dichtslaat en het hoofdschuddend boven op de stapel rechts van haar legt, kijk ik weer naar beneden en schrijf ik een briefje aan mijn vrienden.
Ik kondig aan dat ik meedoe, waarop CK zegt: ‘Mooi.’
Dan zegt hij: ‘Morgen gaat het gebeuren.’
Met zijn drieën knikken we naar hem.
We zeggen: ‘Morgen gaat het gebeuren.’
*
Thobela is voor de rest van het jaar benoemd tot groepsleider. We kwamen tot dat besluit omdat hij van iedereen in onze gang de meeste spullen heeft gestolen. Het einde van het jaar is weliswaar nog niet in zicht, maar dit keer streden CK en ik al vrij vroeg niet meer mee - om precies te zijn gaven we het in mei al op - en wat Thando betreft, nadat zijn vader, de bisschop, met zijn Mazda weer terug hun garage en het leven van zijn moeder in reed, is hij extra voorzichtig met het soort problemen dat je je op de hals haalt als je chocola en actiefiguren bij je ballen propt.
CK en ik zijn eigenlijk altijd amateurs geweest.
Zo'n groot verlies is het niet.
Het begon met zwartrijden naar de stad, maar we raakten al snel uitgekeken op de stenen leeuwinnen die uitkijken over het plein voor het parlementsgebouw, de volwassen wereld van felroze baksteen, toeterende auto's, typmachines en glibberige gebraden worst.
| |
| |
Bij ons thuis mochten we van mijn moeder geen computerspelletjes meer spelen nadat onze rapporten uitwezen dat we het collectief verknoeid hadden, maar zelfs de echte soldaten boezemden ons niets meer in, met hun kaken en doen en laten even stijf als de standbeelden die waakten over de maatpakken van Parliament Hill.
Ze schoten nooit eens met hun geweren of zo.
Dus begonnen we te stelen van de plaatselijke OK Bazaar aan de overkant van het Amatola Sun Hotel, waarvan de glazen toegangspoortjes lonkten maar het ons vaak onmogelijk maakten naar binnen te glippen en het casino voorbij te lopen, op blote voeten van het koude witte marmer naar het zachte rode tapijt, dan aan de achterkant naar buiten waar in de hoek - vlak voor het zwembad waar we voor het eerst een witte vrouw zagen - een nieuw Street Fighter-apparaat aanlokkelijk oplichtte: nog geen vijf piek per potje.
Tijdens onze korte carrière bij OK had ik een Bruce Lee-poster weten te bemachtigen en een actiefiguur van Spider Man; CK had twee identieke zilveren revolvers gescoord waarmee je balletjes kon schieten. Later, op een koude zaterdag halverwege april, werd iemand die geen deel uitmaakte van onze gang, een dikkige laaitie die niet bij ons op de local zat, opgepakt en al jammerend afgevoerd naar een donker kamertje achterin de supermarkt. Drie keer raden welke sukkel z'n ouders daar op hem stonden te wachten. CK en ik lieten alles wat we in onze kleren hadden gepropt op de grond vallen en liepen langzaam naar buiten. We kenden de verhalen over de kale beveiligers in dat achterkamertje, met hun wapenstokken en schoenen met stalen neuzen. Hun enige missie op aarde was om gasten als wij aan te pakken.
Thobela is natuurlijk een ander verhaal. Ten eerste is die gast er nog beter in dan wij in onze stoutste dromen zouden zijn en ten tweede steelt hij alleen maar damesondergoed.
Echt waar.
In een goeie week pikt Thobela zo vijf stuks, eitje, en hij bewaart ze overal: in zijn tas, in zijn zakken, in zijn etui, en de jongens op de local zijn hem erg dankbaar.
Dus als degene die me een lift zou geven me laat stikken na Afrikaans, is hij de persoon die ik om hulp vraag.
Thobela.
Ik loop terug van mijn hoek op Siwane Avenue en zie hem bij de ingang van onze school tegen de muur geleund staan.
Met een dolle grijns op zijn gekreukelde en bezwete gezicht lijkt het alsof hij daar maar wat stond, het gebouw overeind te houden of zo.
Thobela is ook een beetje gezet, wat aan de korte kant, en aan de voorkant van zijn haar heeft hij inhammen en achter is het het langst.
Ik vertel hem van mijn probleem en hij zegt dat het geen probleem is.
Bij het hek van de local stappen we in zijn bestelbusje en slingeren Circular Drive
| |
| |
op. Meestal rijd ik mee met Petros, mijn chauffeur die de hele buurt tot één straat voor die van CK voor zijn rekening neemt, en eigenlijk nooit met Thobela, omdat hij van iedereen uit de gang het verst weg van ons in het noorden woont.
We stappen achter in terwijl Thobela's chauffeur, Thabo, aan zijn leren stuur draait en een nummer van Sipho Hotstix opzet. We slingeren naar rechts en rijden over Independence Avenue, waar geen drempels zijn waardoor Thabo gas kan geven.
Thobela grijnst en zegt dat hij me iets wil laten zien.
Ik kijk en het is zijn nieuwste exemplaar: lichtblauw met een klein strikje op de voorkant gestikt. Er zit een vale gele plek in het midden waar het katoen moet zijn gekreukt doordat het meisje met haar benen over elkaar heeft gezeten.
Dat zal wel een doorlekvlek zijn.
Mijn eerste.
Achter in het busje wrijft Thobela met zijn duim voorzichtig en eerbiedig rondjes om de vlek gebroken wit. Hij pakt zijn rugzak erbij en we bewonderen het stukje stof. Door slijtage is het zo dun als de bladzijden van een Gideonbijbel.
‘Ze kan nu kinderen krijgen,’ legt Thobela uit.
Ik kijk toe terwijl hij het paar opvouwt en terugstopt in zijn tas.
Ik word afgezet aan het einde van Rharhabe Road, een dikke vijf minuten lopen van mijn huis, en Thabo, die helemaal hierheen is gereden, zegt dat ik hem geen briefje van twee rand hoef te betalen - hij zegt dat ik het moet zien als een gunst aan mijn moeder: ‘We zijn alle drie oomkhaya, weet je nog, we zijn van dezelfde clan,’ zegt hij.
Thobela heeft nog een minuut of tien achter in het busje te gaan dus ik zwaai hem uit. Dan loop ik naar huis.
Eenmaal thuis kom ik erachter dat ik een beetje ben gaan zweten waardoor mijn kraag nog viezer wordt, en dat onze stop-nonsense, die al meer dan een paar maanden aan restauratie toe was, omver is gevallen en zo de instabiliteit van ons gezin heeft tentoongespreid in de tuin van onze nieuwe buurman.
Al is meneer Sithengi eigenlijk niet zo nieuw meer.
Het is inmiddels al meer dan een jaar geleden dat hij voor het eerst aanbood een bakstenen muurtje te bouwen met een rode afwerking die past bij onze garage, maar ma heeft zijn vrijgevigheid steeds afgeslagen.
‘Ik hoef geen liefdadigheid,’ hoorde ik haar eens zeggen vanuit Nana's slaapkamer.
Nu kan ik vanaf de veranda hun groene gazon op kijken. Een schommel gemaakt van een tractorband wiegt langzaam heen en weer aan een eik. Het lijkt op een foto uit een tijdschrift. De tuin van een gelukkig gezin.
| |
| |
Ik haal het hangslot van de tralies voor de deur, ga naar binnen en doe het weer op slot.
Op het toilet trek ik me twee keer af, fantaserend over de eerste de beste meid die in me opkomt. Dan was ik mijn handen en zet ik thee voor Nana.
‘Hoe was het op school?’ vraagt ze als ik met het rammelende dienblad haar kamer binnenloop.
Nana kletst graag tot haar thee genoeg is afgekoeld. Dan roer ik zodat de suiker oplost en geeft ze mij de eerste slok.
‘Het was oké,’ zeg ik.
*
De volgende dag ontwaak ik al vroeg uit een natte droom en een nachtmerrie over de grijze man. De situatie is dat het een zaterdag is en zelfs in mijn kamer, met de gordijnen dicht, voel ik de hitte van de dag zijn lange vingers rond mijn hals sluiten en mijn slaap stelen.
Omdat ma mij m'n klusjes al de avond van tevoren geeft, weet ik wat me 's ochtends te doen staat. Op zaterdag heeft ze graag rust en Nana zorgt ervoor dat ik haar daar genoeg van geef.
Nadat ik uit bed stap reik ik eerst in mijn tas. Ik pak mijn Afrikaans-schrift en stop het onder mijn matras. Ma controleert zo nu en dan of ik de lunches die ze me meegeeft wel opeet. Zo nu en dan krijgt ze er een slechte dag van, een migrainedag, als ik die steeds maar in mijn tas laat zitten.
Ik stroop mijn onderbroek af, trek een andere aan en nadat ik mijn toets heb verstopt loop ik de gang op, zo stil als slaap, en dan richting het gezoem in de keuken.
Eenmaal daar pak ik eerst onze grote pan.
Ik gooi het water weg dat ik erin had gedaan om de aangekoekte resten pap van gisteravond te laten weken. Daarna doe ik de rest van de afwas en veeg ik de vloer. Ik vul een plastic emmer met water en Sunlight en dweil de keuken.
Dan pak ik een pak havermout en drie kommen, voor mezelf, mijn moeder en Nana, en terwijl het water heet wordt, stap ik de keuken uit de ochtend in. De dauw op het gras komt tussen mijn tenen en het kriebelt. Ik haal diep adem en kijk toe terwijl de lucht van roze naar wit gaat. Na een poosje veeg ik mijn voeten en dan ga ik terug naar binnen.
Ik maak een kom havermout voor mezelf.
Dan breng ik nog een pan water aan de kook en giet hem leeg in een vaskom die ik meeneem naar mijn kamer om me te wassen. Als ik klaar ben smeer ik mezelf in met een dikke laag Vaseline en trek ik een zwart shirt en een rode korte broek aan en bekijk ik die pokkentoets nog maar eens.
Met de hakken over de sloot, dit keer.
| |
| |
Ik stop hem terug onder het matras en schrijf een briefje aan mijn moeder dat ik ben gaan spelen met Thobela en de rest. Dan loop ik naar buiten en ga ik op de stoep voor ons huis zitten wachten op onze leider.
Het beton voelt koud aan tegen mijn bovenbenen.
Ik ga op mijn rug liggen en kijk toe terwijl de lucht van wit naar blauw gaat.
*
Een paar minuten later komt Thobela naar onze stoep gesukkeld. Hij heeft het hele eind vanuit eBhalasi moeten lopen, een township vlak ten noorden van onze suburbs, pal naast het krakerskamp waarover onze volwassenen vaak spottend en waarschuwend vertellen.
Thobela's pa heeft daar een huis met twee kamers en hun huis is maar drie straten van de bouwput waar het krakerskamp begint, daar schoppen we tegen plastic zakken en speuren we naar speelgoed dat de witte kinderen die met kerst in het Amatola Sun verblijven lang geleden zijn kwijtgeraakt.
Thobela ploft naast mij neer en haalt een plastic Rambo-mes tevoorschijn, zijn nieuwste vondst.
‘Hier, moet je kijken,’ zegt hij.
Ik kijk.
Het is een aardig ding. Ik sta op, ga door mijn hurken en steek de lucht een aantal keer als een commando.
Dan geef ik het terug en ga ik weer zitten.
We zijn een poosje stil.
Er komen twee auto's voorbij, allebei Toyota's, en dan vraag ik Thobela of hij over is. Hij zegt van niet en ik kijk hem aan.
‘'t Is oké,’ zegt hij, terwijl hij het plastic lemmet van zijn mes slijpt aan onze stoep.
‘Ik ga de standaard echt niet overdoen. Volgend jaar ga ik niet naar een wittenschool. Ik ga wel naar de middelbare van eBhalasi.’
Ik zeg niets.
‘En jij?’
‘Ik ben met één punt over.’
Ik kijk over het hek, naar het huis waar Thando woont. Vanuit het mijne kun je het zijne zien. Eigenlijk is hij een soort van mijn buurman, zo.
‘Vorig jaar haalde je goeie cijfers,’ zegt Thobela.
Hij heeft gelijk, maar ik kijk hem aan met die blik die betekent dat hij niet verder moet gaan.
Thobela moet lachen.
‘Ik zou ook niet naar een wittenschool willen,’ zegt hij.
| |
| |
‘Denk je dat hij echt is?’ vraag ik hem.
‘CK?’
‘Ik heb erover gedroomd.’
‘Hij liegt,’ zegt Thobela.
Hij gaat door met het slijpen van zijn mes.
‘Ik ben alleen maar gekomen omdat ik een hekel heb aan Bhalasi.’
Ik denk aan mijn cijfers en de grijze man terwijl we naar Thando's huis lopen.
*
De zon wordt ons zowat te veel. Door het licht kruisen onze schaduwen elkaar steeds, net als hoe we de wereld dubbel zien als we ons scheel staren door Nomalanga's sleutelgat.
Nomalanga is de zus van mijn vriend Thando.
Van waar ik sta kan ik haar slipjes en verbleekte theedoeken aan een slappe waslijn zien ophangen. Ze staat in de schaduw onder de lijn, achter een limoenkleurige muur die hun achtertuin afschermt van de blikken van vreemden zoals wij. Zoals altijd negeert ze ons.
Als ik me omdraai zie ik dat Thobela over Thando gebogen staat.
Waar we staan is op Thando's oprit, wat betekent dat we op cement staan, heel heet cement, en we moesten al een paar keer over gesmolten teer springen om hier te komen. Het wordt zo heet dat als je zonder schoenen naar buiten gaat, dat niet te doen is. Je moet op de randen van je voetzolen staan en overal in je gezicht probeert zweet je te kietelen, proberen plakkerige stroompjes je ogen dicht te prikken.
Thando zit vlak voor Thobela, in zijn geruite blouse en bruine korte broek, met beide knieën opgetrokken voor zijn gezicht. In plaats van naar ons kijkt hij tussen zijn knieën door en onder zijn gezicht zijn Thando's handen druk bezig met het pletten van mieren.
Ze zijn geschaafd en ze bloeden.
Hij drukt zijn duimen in het bloed en plet de mieren tussen zijn voeten en overal om hem heen staan bloederige duimafdrukken met een zwarte stip dode mier in het midden.
Hij zegt dat we vandaag niet bij hem naar binnen kunnen.
Thando zegt dat het morgen ook niet kan.
Een keer, ongeveer twee weken nadat de bisschop terugkwam, waren ik, Thando, en Thobela samen en zaten we op de oprit autootje te spelen met bakstenen uit de tuin. Ik weet niet meer wat er gebeurde, maar Thando haalde zijn duim ergens aan open en begon te schreeuwen. Hij zei dat het Thobela's schuld was, maar hij wist het niet zeker. Toen zei hij dat het mijn schuld was. Toen bloedde Thando en zei hij dat wij twee, Thobela en ik, dat wij zonden verzamelden. Hij bleef dat maar herhalen,
| |
| |
keer op keer, en toen ging hij door de voordeur naar binnen en verdween hij.
‘Helemaal nooit meer,’ zegt hij nu, over zijn huis.
Ik vraag hem: waarom?
Hij kijkt niet op.
Eerst blijft hij stil, misschien wel acht seconden lang. Dan kijkt hij op met zijn ogen tot spleetjes geknepen en een klont dode mieren vastgeplakt aan het bloed op zijn duim, en staart hij me aan en zegt:
‘Mijn moeder is bezeten door kwade geesten.’
Hij lacht en zegt dat ze door de gootsteen in de keuken naar binnen komen.
*
We laten Thando achter op zijn oprit en lopen naar het huis van CK. CK woont aan de rand van de wijk, een paar straten voorbij Rharhabe, samen met zijn tante in een Wendybungalow in de shebeen-buurt. Vaak laat hij ons er achter hun achterkamertje uit, waar we dan de lege bierflessen van zijn tante kapotslaan om er wapens, edelstenen en dagga-pijpen van te maken, tot ze wakker wordt, ons binnenroept en ons vroeg in de avond een bord vol eieren voorschotelt.
Als dat gebeurt eten we met zijn drieën in stilte en uiteindelijk kijk ik altijd opzij, naar hoe de avond de ramen dezelfde tint kleurt als de parfumflesjes die op de kast staan te trillen.
Vandaag komt CK ons halverwege de straat tegemoet. Hij zegt dat hij net bier ging halen voor zijn tante en dat we precies op tijd zijn.
Thobela herinnert hem eraan dat wij juist naar hem toe zouden komen.
‘Wat als we je niet tegen waren gekomen?’ vraag ik.
CK lacht en wuift onze verwijten weg.
‘Ik ben nooit lastig te vinden,’ zegt hij.
Je kunt nooit lang boos op hem blijven.
CK heeft een grappig gezicht, van die grote tanden en een stem als van zo'n rijke stinkerd op de radio. Hij wringt zijn slungelige lijf altijd in een nieuwe dansmove die hij in de shebeen heeft geleerd, en zelfs op de local raakt hij nooit door zijn verhalen heen.
Dus we halen onze schouders op en lopen met hem mee over Malefane Street.
Een verdwaalde wolk schuift voor de zon en bedekt ons pad met een laagje schaduw.
‘Ik heb over de grijze man gedroomd,’ vertel ik CK.
Thobela speelt met zijn mes en CK lacht de ruimte in.
‘Dat is een goed voorteken,’ antwoordt hij. ‘Dat brengt geluk.’
We lopen door tot we uiteindelijk Miya Street oplopen.
| |
| |
‘Het is nu niet ver meer,’ stelt CK.
Van waar we lopen kunnen we Ma Thano's spazawinkel al zien.
CK's gezicht verandert in steen als hij wijst.
Hij zegt: ‘Daar.’
Hij zegt: ‘Die muur daar.’
*
Thobela en ik wurmen ons tussen de muren naast Ma Thano's spazawinkel door en lopen over glasscherven en door plasjes urine naar het hek dat naar haar achtertuin leidt.
Ma Thano's winkel zit zo in elkaar dat als ze haar garagedeur opendoet het een kroeg wordt.
Net als we voorbij schuifelen stoot iemand een literfles bier om en van onder de garagedeur komt het schuim gestroomd als de branding.
Thobela klimt op het hek en kijkt of er geen hond is. Dan draait hij zich om en springt hij de tuin in.
Ik volg hem.
Eenmaal binnen kijken we tegelijk om ons heen. We spotten een zinken schuurtje tegen de achterste muur van betonblokken.
De deur hangt open.
Zo staan we er nog steeds bij als CK door de keukendeur naar buiten komt wankelen met een zwetende fles bier.
‘Zijn jullie er klaar voor?’ vraagt hij ons met een stem die ik nog nooit eerder van hem heb gehoord. We kijken toe terwijl hij de fles naar zijn mond brengt en de dop losdraait met zijn tanden.
‘Hierbij kun je wel wat extra moed gebruiken,’ zegt CK.
We geven de fles door tot we ons hoofd voelen wegzweven van onze romp. Steeds als ik proef hoe bitter het bier is, moet ik oppassen dat ik niet ga overgeven. Thobela lurkt als een pro aan de fles, slaat het spul met grote slokken achterover. Ik kijk naar CK, die met een grote grijns naar de ruimte staart als een halvegare.
‘Wat zou je tante wel niet zeggen?’ vraag ik aan hem.
‘Nolthando is mijn moeder niet,’ zegt hij.
Ik zeg niets meer.
Ik bedenk dat we hem nog nooit naar zijn echte ouders hebben gevraagd.
Het blijft even stil en dan laat CK een boer en zegt hij: ‘Kom maar kijken.’
Dus dat doen we.
Thobela geeft de fles aan hem terug en we gaan kijken.
| |
| |
*
De man in het schuurtje is geen alien, maar hij heeft de tanden van CK en het lijf van een meisje van elf. Zijn hoofd ziet er enorm uit op zijn dunne nek, de huid op zijn gezicht is zo strak over zijn schedel gespannen dat het lijkt alsof die erop is gespoten.
Thobela knijpt tegelijk met mij zijn neus dicht.
Het ruikt er zoals op een openbare wc.
‘Dit is mijn vader,’ zegt CK.
Hij knielt naast de man neer.
‘Net een alien, toch?’
Thobela en ik zeggen niets.
CK wenkt ons en wij schuifelen iets dichterbij.
‘Wat is er mis met hem?’ vraagt Thobela.
‘Ma Thano zegt dat hij het tijdens zijn werk in Joburg heeft opgelopen. Niemand weet precies wat het is.’
CK druppelt wat bier in zijn hand en giet het in de mond van de man. Als hij opstaat, horen we de keukendeur openslaan. Thobela en ik kijken elkaar paniekerig aan, maar CK blijft gewoon staan. Hij beweegt niet als ik hem probeer mee te trekken, dus rennen Thobela en ik zonder hem het schuurtje uit. Precies als Ma Thano schreeuwend de keuken uit komt stormen, klimmen we op het muurtje.
Eenmaal op het teer voelen mijn voeten de hitte niet meer en terwijl we Miya Street afrennen, Thobela en ik, trekt de wolk voor de zon weg en lijkt de wereld te veranderen, helder en verblindend als de lichtstraal van een buitenaards schip.
|
|