| |
| |
| |
Ángela Nzambi
Panterogen
Vertaling: Lisa Thunnissen
Door de ramen van de vliegveldterminal zag Oyana het intense licht van de eilandzomer. Buiten was het warm, ondanks de wind die van zee kwam. Het was haar eerste reis naar het eiland, naar Tocan, zoals haar mensen het noemden. (In haar verhalen gebruikte Oyana liever de algemene naam, eiland.) Op weg naar de stad reden ze langs bananenplantages, het viel haar op dat ze met machines werkten, en ze zag koloniale gebouwen die herinneringen aan Nanpú opriepen. Ze had geen moeite gedaan om informatie te zoeken, ze had de versie van haar vriendin al, die had gezegd dat alles goed zou komen, dat ze wel werk zou vinden. Ze was van plan een jaar op Tocan te blijven. Haar leven aan het eind van dat jaar werd een van de onderwerpen in de lange gesprekken die ze met die vriendin zou voeren.
Het appartement dat de vriendinnen zouden delen was op de eerste van een gebouw met drie verdiepingen. Het had twee slaapkamers, een badkamer, woonkamer en een eetkeuken. Oyana vond het niet fijn dat er geen raam in de badkamer was en ook niet in een van de andere kamers, waar in de vochtige muren barsten zaten. De vriendin stond erop dat ze het hielden, zij had het papierwerk afgehandeld en het was de voordeligste optie die ze had kunnen vinden, zei ze toen ze het appartement bekeken. (Moeilijk te begrijpen dat mensen voor anderen ruimtes inrichten die zij zelf niet zouden willen hebben.) Toen ging Oyana de andere kamer binnen en zag ze de zee door het raam.
Oyana vond werk als keukenhulpje in een restaurant. Het was haar eerste officiële baan, door de massale legalisering van buitenlanders konden ze werken zonder restricties wat betreft beroep of standplaats. Vanaf dat moment zou haar werk een plaats innemen of een waarde hebben die wat ze eerder deed niet kende - op kinderen en ouderen passen, huizen schoonmaken. (Maar er waren geen garanties als de situatie niet hetzelfde bleef. Dat was een van de punten waar het verschil in school tussen ergens thuishoren en je ergens bevinden.)
In het restaurant werd traditioneel eilandeten verkocht. Elke dag pelden ze kilo's aardappels, sneden ze net zoveel groenten in stukken, kookten ze peulvruchten, maakten ze enorme pannen bouillon als basis voor rijstgerechten en sauzen. De borden werden opgemaakt volgens de instructies, comandas, van de obers. Ze leerde snel en binnen een paar maanden deed ze het werk van een kok. Ze hield van koken, thuis bedacht ze altijd nieuwe gerechten of volgde ze recepten, al had ze wel
| |
| |
gemerkt dat de keuken van een huis weinig gemeen had met die van een restaurant.
Eén dag per week rustten ze uit van de eindeloze werkdagen. Haar vrije dag gebruikte ze de eerste maanden om het eiland te verkennen. In een paar uur had je heel Tocan gezien, maar al was het klein, er waren meerdere steden en de abrupte hoogteverschillen zorgden voor uiteenlopende landschappen, valleien en diepe ravijnen. Door het wisselende klimaat voelden naburige plekken soms heel anders aan, rond deze tijd van het jaar heerste er de ontspannen sfeer van de gebieden aan de Atlantische Oceaan. Vanwege modernisering waren de palmbomen aan de kust vervangen door constructies van cement en asfalt, maar er stonden er nog een paar in de bossen, Oyana zag ze als in vogelvlucht vanuit de guagua, de bus.
In de stad waar ze woonde wandelde ze graag over de lange weg langs de haven en het centrum. Ze bekeek alle elementen, een samenraapsel van traditioneel en modern, die de geschiedenis van de stad vertelden. Daaronder bevonden zich ook de standbeelden van de eerdere bewoners van het eiland, mannen met een atletische lichaamsbouw, bijna twee meter lang in standbeeldvorm, en met nobele gelaatstrekken. De beeldhouwer had onderscheid in hun gezichtskenmerken aangebracht, ze droegen een soort lendendoek en lansen in hun handen. Oyana bleef naar ze staan kijken. (Ze zou dat jachtinstrument vergelijken met het andere, dat een mensenleven binnen een paar seconden kon beëindigen en een hoofdrol zou spelen in de zich telkens herhalende geschiedenis van de kolonisaties.) De eerdere bewoners van het eiland stonden daar statig, gaven de bezoeker te kennen dat, overwonnen of niet, zij er heer en meester waren.
Oyana vond het standbeeld op een van de uiteinden mooi, ze kon niet zeggen of het het noorden of het zuiden was, dat hing af van de plek vanwaar je naar hem keek, zei ze. Op de momenten waarop ze naast hem zat was het alsof ze zwijgzame gesprekken voerden. Ze praatten over vrijheid, over liefde, over hoe moeilijk het was die twee concepten te verenigen, over zoektochten, over wachten, over mislukkingen, over zelfvertrouwen; en ook over de zee, het enige wat haar voortdreef wanneer ze zich rot voelde door het intensieve werk en haar eenzame wandelingen door de straten, diezelfde zee waar hij waakzaam over uitkeek. En misschien bekende ze hem iets of beloofde ze iets, dat wist ze niet meer.
Als je de weg volgde kwam je uit op het centrale plein in de stad, naast een enorme vuurtoren die in vroeger tijden zeevaarders waarschuwde dat het vasteland nabij was. Aan het plein stonden de gebouwen van het postkantoor en het gemeentehuis, net zoals in Spaanse dorpen. Tijdens haar tocht door het centrum van de stad ging Oyana boekhandels en winkels binnen. Zo zou ze dat jaar doorbrengen, tot middernacht werken en op haar vrije dagen door de stad wandelen.
Het drukste moment in het restaurant was rond lunchtijd, de klanten moesten snel worden bediend want ze moesten terug naar hun werk, daarna werd het tempo lang- | |
| |
zamer. Later op de middag bereidden ze het avondeten voor en werd er ingeslagen voor de volgende dag. Leveranciers kwamen bestellingen afleveren of ophalen en er kwamen monteurs voor het onderhoud van de apparatuur. Er waren ook ontspannen middagen, waarop het personeel zich vermaakte door via het keukenraampje te observeren wat er in de eetzaal gebeurde. Als een man binnenkwam in het gezelschap van een vrouw probeerden ze te raden of het zijn echtgenote was, de obers verschaften details over trouwringen en over wie de rekening had betaald om de uitslag te kunnen bepalen. (Ze herkende die manier van leven, mannen- en vrouwenlevens die draaiden om hun persoonlijke veroveringen, mensen die geboden, normen en conventies gebruikten om tegen hun instinct in te gaan.)
Op een van die middagen stond Oyana met haar rug naar de keukendeur, druk met iets in de gootsteen, toen ze de collega met wie ze die middag samenwerkte hoorde praten met iemand die vroeg naar de plek van een apparaat dat hij moest nakijken. Hij had een accent en gebruikte lokale uitdrukkingen, maar het klonk anders. Die klank zorgde ervoor dat Oyana van de gootsteen opkeek. Ze stond versteld. De monteur deed haar denken aan het standbeeld van haar zeewandelingen, al droeg hij een spijkerbroek en een wit overhemd en had hij een gereedschapskist vast. Ze was al een paar dagen niet gaan wandelen, bedacht ze. Het was de eerste keer dat ze die monteur in het restaurant zag. Er was iets in zijn ogen en in de manier waarop hij naar haar keek waardoor er onverhoeds een rilling door haar heen ging.
Oyana mengde zich in het gesprek door de gevolgen van het defect te relativeren. Toen hij haar hoorde, maakte de monteur ook een verbaasde indruk, vanwege haar accent en andere tekens waaruit haar afstand tot die plek bleek, vermoedde ze. Ze bleven elkaar aankijken toen de monteur het gesprek met haar collega voortzette, toen hij naar de uitgang van het restaurant liep en toen hij, voor hij naar buiten ging, zich omdraaide en knikte als blijk van waardering. De warboel van gevoelens die haar plots overspoelde was Oyana onbekend, alsof ze een dichtbegroeid bos in rende, krullende planten uiteen duwde, struikelde over boomwortels die dikke lippen vormden, en al rennende hoorde ze in de verte een melodie en de klanken van een trom die haar passen markeerden.
Oyana begon de monteur 's middags op te wachten, bedacht gesprekken die ze kon beginnen. Op een middag trof ze hem aan de bar van het restaurant, waar hij een glas deelde met een vriend. Ze groetten elkaar en de monteur nodigde haar uit voor een drankje. Oyana sloeg de uitnodiging af want ze moest werken, opnieuw beving haar het gevoel van die eerste dag in de keuken. Dagen later kwam de monteur terug om een ander apparaat na te kijken, waar ze de voorraden in bewaarden, het bevond zich in een ander deel van het restaurant en Oyana bracht hem ernaartoe. Samen liepen ze over het stukje stoep dat de keuken van de andere delen scheidde. In het magazijn bedachten ze dat ze zich niet aan elkaar hadden
| |
| |
voorgesteld. ‘Ik heet Herga,’ zei hij. En hij herhaalde de uitnodiging van toen in de bar. Oyana stelde zich ook voor, en om een reden die ze niet kon uitleggen, zei ze erbij dat ze nog maar twee weken op het eiland zou zijn. (Zo zou ze de ontmoeting bespoedigen waar ze op had gewacht, al die maanden die waren verstreken sinds ze hem voor het eerst in het restaurant zag.) Ze spraken af elkaar die nacht te zien wanneer zij klaar was met werken.
Om de afgesproken tijd wachtte Herga haar op, geparkeerd bij de deur van het restaurant. Hij stapte uit de auto en deed het portier aan de passagierskant voor haar open toen hij haar aan zag komen. Binnen in de auto, een busje vol kabels, gereedschap en troep, waar zij op de enige zitplekken zaten, voelde Oyana zich ongemakkelijk vanwege de visgeur die ze verspreidde. De geur waar ze aan moest denken door de zee aan het terras waar ze gingen zitten, waardoor ze zich verontschuldigde en naar de wc ging zodra ze de drankjes hadden besteld. In de wc-spiegel keek Oyana naar haar gezicht, waar ze de weerspiegeling vond van de uren die ze had doorgebracht tussen frituurpannen en grills. Dat was niet hoe ze eruit wilde zien voor deze ontmoeting, zei ze bij zichzelf. Ze waste haar handen, smeerde ze in met crème en liep de zee tegemoet.
Herga vertelde haar dat hij koelapparatuur was gaan repareren nadat zijn studie architectuur en zijn renovatiebedrijf op niets waren uitgedraaid. Ergens in zijn verhaal zei hij dat hij op de grond van de zaak was gaan zitten, een paar uur voor hij de sleutels bij de eigenaren moest inleveren, zich afvragend hoe hij zijn schulden bij de leveranciers en bij de bank moest afbetalen. (Het verhaal klonk geloofwaardig.) Hij was zevenendertig, hij was niet getrouwd en had geen kinderen. Hij bekende kalmpjes dat vrouwen hem een losbol vonden. ‘Soms willen jullie meer krijgen dan jullie geven en oordelen jullie over wat ontbreekt,’ zei hij tegen haar, met een zweem van verdriet, alsof hij terugdacht aan een slechte ervaring. Hij praatte bedaard en alsof hij tevreden was met zichzelf.
Oyana vertelde over de aspecten van haar leven die haar gepast leken. Zij was ook vastgelopen tijdens haar studie en zou haar droom om schoonheidsspecialiste te worden niet kunnen waarmaken. Ze vertelde ook over de periode die ze op het eiland had doorgebracht. Ze had hem meer willen vertellen, maar ze wilde niet te veel van zichzelf laten zien, ze was op doorreis, ze zou geen tijd hebben om de man te leren kennen, de geschiedenis van zijn familie, en van zijn relaties. (Ze zou bovendien aanvoelen dat de verwachte vluchtigheid van dat moment hem ertoe had gebracht deze ontmoeting voor te stellen.) Ze bleven elkaar aankijken, vragend en op hun hoede, gingen te eensgezinde antwoorden uit de weg. Ergens in haar geest hoorde Oyana alarmbellen afgaan. Ze dronken hun glazen leeg en besloten een wandeling te maken, daar langs zee.
| |
| |
De volgende dag wachtte Oyana op Herga's telefoontje. Maar Herga belde niet en kwam ook niet naar het restaurant. Oyana had niet eens zin om haar zeewandeling te maken, ten afscheid, het voelde alsof ze iemands vertrouwen had beschaamd. Een paar dagen gingen voorbij, tot de nacht dat Oyana, op weg terug van haar werk, de auto herkende die voor haar appartement geparkeerd stond. Ze liep er meteen naartoe. Herga zat achterovergeleund in zijn stoel. Stilletjes deed ze de deur open en ging naast hem zitten. (Ze zouden twee zielen lijken die waren verdwaald in een labyrint, tussen wat ze voelden, wat ze waren en wat ze wilden zijn, al was het maar voor even.) Herga stelde voor om een ritje te maken.
Oyana liet hem rijden zonder te vragen waar hij haar mee naartoe nam. Ze reden de garage van een pand in aanbouw binnen en liepen door een gang met aan weerszijden honderden machines in gelid, als een eskadron soldaten. Daarna gingen ze een houten trap op naar een kamer op een tussenverdieping. Het stond er vol rommelige boekenkasten, naast een woordenboek waren de pagina's te zien van een boek met illustraties van bootonderdelen, gevolgd door een roman met een klassieke titel, of kaas- en wijngidsen. Vanuit die kamer gingen ze door een deur en ze kwamen terecht in een open ruimte, met een bureau, een woonkeuken, een enorme kledingkast, waarin zo te zien een bed was verborgen, en een valse muur waarachter zich de badkamer bevond. Nu en dan was Oyana bang, voelde ze kippenvel over haar hele lichaam en de warmte van haar hand die zich bij die van Herga had gevoegd toen ze de deuren en de verschillende kamers door liepen. De studio had persoonlijkheid, die de eigenaar had aangebracht door elk detail eigenhandig te maken. Hij liet haar trots alles zien.
Oyana stond niet lang stil bij de tafel waar een wit kleed overheen lag, naast het raam met uitzicht op een balkon, ze dacht dat het een computer zou zijn, totdat, toen zij de studio op zich in liet werken, Herga vroeg of ze honger had en meteen daarna het kleed optilde. Hij zou haar een eilandwijn laten proeven en gerechten die niet in restaurants werden gemaakt, zei hij. Herga liet haar kazen proeven, vissen, gekookte granen, hij bedolf haar onder attenties en kleine gebaren, alsof hij een fantasiewereld voor haar wilde scheppen. Tijdens het eten vertelde hij over de geschiedenis van zijn voorouders, bijna kon ze de vrijheid voelen waarin die leken te hebben geleefd, zonder verantwoordelijkheden of schuldgevoel. Maar na het eten, het was middernacht geweest, veranderde Herga's gezichtsuitdrukking in de loop van een gespreksonderwerp, onder invloed van de wijn en de pikante gerechten, toen hij zei: ‘We leven voor anderen, voor hoe we willen dat zij ons zien, we verloochenen wie we echt zijn en waar we van houden, en het vluchtige van alles...’ Oyana zag toen in zijn blik een wezen met onbeschrijflijke trekken dat dreigend gromde vanachter de mannenogen. Waar woonde dat wezen, vroeg Oyana zich af.
| |
| |
Dat ontdekte ze in de ochtend. Ze voelde het toen het binnenkwam, stilletjes als een dief, deuren opende en door gangen ging naar de plek die zijn instinct het ingaf, daar waar het zijn masker had afgelegd. Toen Oyana wakker werd, geschrokken van wat ze waarnam en van het effect op haar lichaam, was hij al in de greep van de ideeën waar het leven van mannen van vervuld is. Opnieuw klonken, ergens in haar geest, de alarmbellen, die haar waarschuwden dat ze niet kon morrelen aan de tijd.
|
|