we erop uit, en ik kende iedereen van mijn periode in dat resort. We zorgden er allemaal voor dat we hopen wiet bij ons hadden.
De reis langs diezelfde aloude heuvels dwong me tot eerdere ervaringen. Opnieuw kon ik de levende aanwezigheid van het land voelen. Ik kon gezichten van oude mannen zien, die boven ons uit de rotsen waren gehouwen, uitkijkend over het land. In de verte kon ik vrouwelijke heuvelvormen ontwaren die op de aarde lagen. We reden het resort voorbij en sloegen een zanderige weg in. Het was mijn taak de vele poorten te openen en te sluiten. Naarmate we dieper de woestijn inreden voelde ik me er meer mee verbonden.
We sloegen ons kamp op bij uitgedroogde rivierbeddingen, en we bouwden ruwe keukens om bij het kampvuur te kunnen koken. Al het eten moest 's nachts beschermd worden tegen de dingo's. De mannen verzamelden brandhout en controleerden de uitrusting. Soms schoten Jezus en John een kangoeroe neer, vers vlees. We kookten om beurten, en ik leerde damper te maken. De nachten werden doorgebracht met verhalen rond het vuur. Voor het eerst deelden we stukjes uit onze levens. Iedereen had zulke verschillende verhalen te vertellen.
We sliepen in slaapzakken onder de sterren. We waren honderden mijlen van alles vandaan, en de hemel was betoverend. Het zonnestelsel lag zo dicht boven ons dat we het konden lezen als een boek. Terwijl ik in mijn slaapzak naar de sterren lag te staren, telde ik de satellieten die kriskras door de ruimte vlogen. Het verbaasde me dat het er zoveel waren.
De daguren waren gevuld met avontuur. We gebruikten crossmotors en jeeps om de kamelen op het spoor te komen, soms moesten we de afdrukken van hun voetkussentjes mijlenlang volgen. Mijn ogen werden scherper. Ik begon de verklikkers op te merken; gebroken struiken waar de kamelen hadden staan grazen. We doorkruisten de woestijn in willekeurige richting, het isolement zorgde voor de mooiste sereniteit.
Als de kamelen in zicht waren, was het de verantwoordelijkheid van de motors om ze in de richting van de jeeps te sturen. Om beurten raceten we over de woestijnvlakte, in een poging de kamelen in te halen. Het was reuze lollig. Soms kwamen we voorbij een eenzame kameel, soms bendes van acht of meer.
We stonden ook om beurten achterin de jeep, ons vastklampend terwijl we driftig in het rond botsten en de jeep struiken en bomen en onopgemerkte kreekjes ontweek. Als de kamelen dichtbij genoeg waren verzameld, was het de taak van degene die achterin stond om een touw over de kamelennek te manoeuvreren. Het touw was aan een oude autoband gebonden, en we moesten snel uit de weg springen, voor het touw strak werd getrokken en de band over de zijkant van de jeep vloog. Het leek een beetje wreed, maar de autoband vertraagde de kamelen en gaf ons grotere sporen om te volgen. Bij hoge snelheid zijn kamelensporen moeilijk te zien. Wanneer de kamelen eindelijk tot rust kwamen, werd er een windas gebruikt om ze op de truck