| |
| |
| |
Pascal Leclercq
Gedichten
Vertaling: Kim Andringa
Met een nors gezicht grijpt de chauffeur in het voorbijgaan een stel armen en propt ze
slordig in de auto, al zwaarbeladen met half verrotte karkassen - dan kruipt hij achter
het stuur, draait de sleutel om, schudt zijn hoofd, sluit zijn ogen. Kuchend maakt de motor
hem kenbaar dat hij met opluchting dit oord van oplichters en boerenpummels verlaat,
waar wij al te lang een wissel trekken op zijn loyaliteit, met onze tequila shots en gemiste
afspraken met naar verluidt vleesetende hoeren. Even graven de wielen zich in het pad,
dan zijn we weg. Na zes uur rijden doemt een gehucht op, ik haal een mes uit mijn zak
en begin het zeildoek open te snijden om mijn lichaam uit de bedompte stinklucht van de
cabine te bevrijden. Eenmaal op de grond zak ik ten slotte ineen op de drempel van een
uitvaartcentrum, dat meteen de geur van mijn lemmet herkent en de koude luchtstroom
die door mijn hersens tocht.
| |
| |
Vanochtend zien wij, mijn broer, mijn zus en ik, nog angstig tegemoet hoe we de Maas
gaan oversteken bij Cheratte en het pas ontgonnen land. Terecht, want we worden al snel
ingesloten door twee bendes met bivakmutsen, die het misschien wel niet op ons voor-
zien hebben - maar die alles op hun weg verwoesten. We proberen aan hen te ontsnap-
pen, maar de omvang van hun falanx is aanzienlijk - en we putten ons uit in pogingen
tussen de mazen door te glippen van een net dat zich langzaam maar zeker om ons sluit.
Uiteindelijk gaan we uit elkaar om beter te kunnen ontsnappen - we zullen elkaar later
weer treffen, binnen de muren van de carbonfabriek waar we net zijn aangenomen.
| |
| |
Er valt niets van ons te raden zo zijn onze hoofden in zichzelf gekeerd, onze spieren
gespannen om elk contact met andere spieren te vermijden. Onze ogen? Die zien naar
binnen! En elke kuit, elke onderarm is tot het uiterste gestrekt, tot krampens toe, elke
pees staat zo strak dat hij bij de minste schok zal scheuren, elke jeugdherinnering wordt
als een kruis vooruitgestoken, zo ver mogelijk voor de borst, om de onheilsster en zijn
vraatlustige volgers op een afstand te houden - en god weet hoe veel er daarvan zijn aan
de Maasoevers. Als we denken dat we naakt zijn, betekent dat dat we dood zijn of op
sterven na - het zou beter zijn om aan een nekslag te creperen, om deze doodsstrijd niet
te rekken die zo kostbaar is dat hij een wissel trekt op alle glorende mogelijkheden.
| |
| |
Zeventien uur één. De trein rijdt het station binnen. Ik had geen tijd om aan het loket een
kaartje te kopen, daarom spreek ik meteen op het perron een man aan met een conduc-
teurspet en een draagbaar betaalsysteem. Nadat hij me heeft aangehoord tikt hij op de
toetsen van zijn apparaat, neemt het geld aan dat ik hem toesteek, pakt tussen twee vin-
gers de uitdraai met mijn ticket beet, en reikt me dat aan terwijl hij met verstikte stem zegt:
- Hier is wingerd, klimop, clematis, hier zijn allerlei soorten lianen, licht houtige gewas-
sen die u om uw polsen kunt knopen.
- Pardon? antwoord ik en werp een nadere blik op het stuk papier dat hij nog altijd tussen
- Hier is een ketting van droge stengels, gaat hij verder, hier is een krans van jasmijn, hier
is een touw gevlochten uit pampasgrassen, hier zijn Kaapse kruisbessen, goudbessen,
hier zijn bollen maretak.
- Ik protesteer, mijnheer, onderbreek ik hem, het onderhavige product komt in het geheel
niet overeen met de beschrijving die u ervan geeft.
- Hier zijn tot een roede gebonden treurwilgtakken, hier is een doodskleed van roos en
kamperfoelie, hier zijn de wijnranken die u zult worden, later, net voor u verbrandt.
Verontwaardigd ruk ik het kaartje uit de handen van de spoorwegbeambte en spring in
de trein naar Gouvy-Luxemburg.
| |
| |
Laat dan elk gedicht de ongelooflijke dubbelzinnigheid van de wereld weerspiegelen,
laat elk gedicht zijn eigen grijswaaier scheppen, zijn raster om de nuances door te lezen,
laat elke gedicht onderhevig zijn aan parallax, slachtoffer zijn van partijdigheid, laat elk
gedicht een zowel totaal verkeerde als alom bevestigde hypothese zijn, laat elk gedicht
van zelfkritiek - maar onder het mom van volmaakte zelfgenoegzaamheid.
Laat elk gedicht zich voeden met lief en met leed, laat het prat gaan op zijn heil en op zijn
verdoemenis, laat het een plek zijn voor confrontatie en voor verzoening, laat het fouten
kennen en successen, tastende pogingen en heldere ingevingen, laat het de vaste hand
van de arbeider in ere houden en het beheerste gebaar van de beul - en laten we einde-
lijk korte metten maken met het idee dat we er zonder kleerscheuren van afkomen.
| |
| |
Intussen heb ik duizend man aan mijn patroontas hangen en intussen loop ik door de
vliegveldpoortjes in de hoop dat ik eindelijk word opgemerkt
intussen neem ik me voor om een nummertje te maken
ik hou van heftige feesten intussen en mijn lichtgeraakte karakter zet me ertoe aan om
intussen word ik gemuilkorfd door mijn eigen ambities
en toch zou ik willen dat ik niet trots was
intussen drink ik mijn rantsoen bier,
waarna ik mijn aandeel wijn soldaat maak
waarna ik mijn dosis grappa achterover sla
die een lamme versie van mezelf van me maakt
intussen let ik niet op de centen
of op wie me in haar armen neemt
intussen heb ik geen rooie duit
intussen dien ik minstens drie meesters tegelijk
intussen word ik door de rijksten gekocht
en voor een habbekrats weer van de hand gedaan
intussen ben ik al niets meer waard
intussen vlucht ik door het vijandige landschap
beef ik onder de luister van schaduw en verveling
intussen denkt mijn hand beter
en sneller dan mijn brein
intussen graaft de pen als een grondwerker in het schrift
intussen dooft mijn lichaam uit
intussen voed ik me met spijt en wroeging
intussen leef ik zonder strijdlust of wraakzucht, en intussen verbaast het me niet als ik
intussen afneem en verdwijn...
|
|