| |
| |
| |
Fabienne Rachmadiev
Bruce Lee is nooit gestorven in Tsjetsjenië
Eerst een inventaris.
Een datum: 2 juli, ieder jaar. In het bijzonder de jaartallen 1995 en 1996.
Een woonwagen, een nomadentent (ook wel yurt genoemd), een kamp.
Een groot huis met een tuin, de tuin gescheiden van de verdere omgeving (een zandpad, een veld) door een hek of grof gaas, uitzicht op blauw-groene bergen, gekartelde lucht, de zon hoog.
Een houten paal met daaraan een spiegelscherf, daaronder een provisorische wasbak. Het water wordt aangevoerd door een plastic container die bovenaan de paal is vastgebonden, het water moet steeds worden bijgevuld.
Een boek met verhalen voor de jeugd, in het Russisch.
Een fictieve tekst waarin het zonet genoemde verhaal wordt genoemd.
Een fictieve tekst tien jaar ouder dan de hierboven genoemde fictieve tekst, waarin ook elementen uit het eerder genoemde verhaal verwerkt zijn.
Een geheime schat.
Een beeld van overvliegende zwaluwen, een zwaluwennest, zwaluwen op een scheerlijn tegen de blauwe hemel, een opmerking van mijn grootvader over zwaluwen.
Een groep kinderen, vormen van uitsluiting en dominantie.
Een meisje, net een jongen, dat haar lange haren helemaal afscheert.
Een naam: Leyla.
| |
Een datum
De tweede dag van juli is de verjaardag van Leyla. In mijn agenda's staat er op die datum ‘Leyla’, onderstreept, of ‘Leyla's verjaardag’, alsof ik ook haar een kaartje of een berichtje zou sturen. Ik zie haar zitten aan een keukentafel, in een appartement zoals het mijne, maar elders, smallere ramen, noordelijker lichtinval.
Misschien staat het ook niet altijd, niet elk jaar, in mijn agenda's - ik heb ze weliswaar allemaal bewaard - maar na weer een verhuizing is mijn archief nog altijd niet georganiseerd, buiten onmiddellijk handbereik, opgeborgen in verschillende mapjes en dozen. Toch, het moet er staan, op de pagina's van mijn Succes-agenda, de in groene inkt gedrukte datum, de dag van de week in vier talen en ja, dan zou ik steeds genoteerd kunnen hebben, op 2 juli: Leyla.
| |
| |
Ik weet niet precies hoe oud ze dit jaar wordt, ik weet niet waar ze woont, ik weet ook niet of ze nog leeft. Ik weet eigenlijk helemaal niets van Leyla, behalve haar verjaardag, die ze me zelf heeft verteld, en dat ik elk jaar op deze dag, 2 juli, even aan haar denk.
Leyla: een rank maar sterk meisje met lang haar en felle, lichte ogen. Misschien waren het ook wel bruine ogen, maar ik meen toch licht, grijs. Ze leek niet somber, ze lachte juist vaak. In de vroege zomer van 1995 - ik logeerde bij mijn grootouders - werd ze mijn buurmeisje.
| |
Een woonwagen, een nomadentent (ook wel yurt genoemd), een kamp.
Op de nog lege velden rondom het huis van mijn grootouders, aan de rand van Almaty, toentertijd de Kazachse hoofdstad, was een groep mensen neergestreken. Ze kwamen uit allerlei gebieden in, of grenzend aan, de voormalige Sovjet-Unie. Eerst stond er alleen een kleine woonwagen, zag ik een keer vanuit mijn raam op de eerste verdieping, daarna werd er ook een yurt opgezet omdat er steeds meer mensen bij kwamen, uit Afghanistan, uit Dagestan, uit landen en regio's waarvan ik de naam ben vergeten. Van al die mensen wist ik nooit precies wie wie was - zoveel volwassenen - maar op een dag - ik herinner me de eerste ontmoeting niet meer - zag ik tussen hen ineens - moet ik daar een kind van ongeveer mijn eigen leeftijd hebben ontwaard.
Ik weet niet meer precies hoe ik kennis heb gemaakt met Leyla. Misschien heb ik vanachter de omheining zo lang richting hun yurt staan kijken dat ze een keer wat tegen me zei. Hoewel ik in het grote, omheinde huis woonde, westerse kleding aanhad, waardoor ik dacht een zekere onaantastbaarheid te hebben, wist ik meteen dat ik haar, die verschijning, niet kon benaderen, dat de zelfverzekerde tred waarmee ze water ging halen bij een grote kraan een kilometer verderop - in het poselok, een soort dorp - alleen maar iets was wat ik van een afstand kon bewonderen en benijden. Waarschijnlijk hoopte ik in stilte dat ze me een keer zou opmerken en dat we dan meteen beste vrienden zouden worden.
Waar ze vandaan kwam, kon ik niet uitspreken, iets wat ik in Nederland nooit bij topografie had gehoord Chechnya - Tsjetsjenië. Die repetitie: hoe spreek je dat uit? En ze herhaalde weer: Chechnya, Chechnya. Later zal ik het aan mijn moeder gevraagd hebben. Aan de andere kant van de Kaspische zee, en ook dat het daar oorlog was, moet ze me hebben verteld.
Uiteraard droeg dit alleen maar bij aan de aantrekkingskracht van Leyla en wilde ik niets liever dan met haar bevriend raken. Tegelijkertijd vraag ik me af hoezeer mijn blik toen al door boeken en films was bepaald, omdat ik een romantisch, kindeigen verlangen had ontwikkeld een zigeunermeisje of een vagebond, Ronja de Roversdochter of Tom Sawyer, te kunnen zijn: geen school, geen ouders, niet de
| |
| |
vernedering niet zelf van a naar b te kunnen komen, niet meer die tweederangsplek op de achterbank van de auto, met slecht uitzicht waardoor je wagenziek werd.
| |
Een boek met verhalen voor de jeugd, in het Russisch
Er is een verhaal in het bijzonder, waarvan ik niet meer weet in welk boek ik het gelezen heb - ik meen dat het een verzameling verhalen voor ‘jongvolwassenen’ was, in het Russisch - dat in mijn herinnering is ingebed in die zomers van 1995 en 1996, hoewel datums in herinneringen oplossen en er alleen nog een residu van beelden en indrukken overblijft. Het verhaal gaat over een meisje dat in een groot huis woont en op een dag een ander, onstuimig en donkerharig, meisje tegenkomt dat op doortocht is in de bergen, maar als enige aan een overval ontkomen is. Door de oude tuinman van het grote huis wordt ze opgevangen en voortaan mag ze bij hem wonen. De twee meisjes raken bevriend, maar op een dag slaat het noodlot toe en wordt het meisje uit het grote huis gebeten door een slang. Haar vriendin zuigt zonder na te denken het gif uit de beet waardoor ze zelf sterft. Het kan ook dat ze zich voor de slang wierp, of dat het dier een schorpioen was - hoe dan ook komt zij te overlijden in haar poging haar vriendin te beschermen. Het achtergebleven meisje wordt getroost door de tuinman, die zegt dat haar vriendin nu een zwaluw is, omdat ze altijd al de vrijgevochten ziel van een vogel had (of iets in die ietwat weemoedige, sprookjesachtige trant), en elke keer als ze een zwaluw ziet overvliegen, zal het zijn alsof haar vriendin nog altijd in haar nabijheid is. Ik geloof nu dat de titel van dit sprookje het woord zwaluw, lastochka, in de titel had, wat in het Russisch lijkt op het woord voor liefkozen.
Aan dit verhaal refereer ik in twee andere teksten die ik eerder schreef - ik denk dat het komt doordat ik het verhaal van de twee meisjes in dezelfde tijd las als waarin ik Leyla leerde kennen en iets van de tragische romantiek van het verhaal en de allesbehalve romantische tragiek van Leyla in elkaar zijn gaan overlopen. Met de eerste tekst waarin ik dit verwerkte, een tekst die mislukte, omdat ik in de war was door de artificiële structuur van korte verhalen in relatie tot de in elkaar overlopende zichtbare wereld en innerlijke wereld waaraan ze ontspruiten, probeerde ik, achteraf bezien, greep te krijgen op de betekenis van die ontmoeting met Leyla, erachter te komen waarom ik aan haar was blijven denken.
Van dit proces was ik me wellicht niet bewust en daardoor schreef ik iets met personages die tegelijkertijd op Leyla en losjes op mijzelf gebaseerd waren en op de twee meisjes uit het sprookje, maar ik liep vast op de ontwikkeling van het verhaal, ik wist immers niet wat er met Leyla gebeurd was. Zomaar iets verzinnen: zou dat niet afbreuk doen aan de ontmoeting, aan de betoverende uitwerking die een ander, volledig onbekend mens ineens op je kan hebben? Heimelijk wilde ik indertijd, denk ik, ook mijn Huckleberry Finn ontmoeten, of Ronja's bondgenoot Birk. Maar kinderen die vaak verhuizen stappen niet zomaar in een bloedzusterschap met anderen, met anderen die niet alleen uit tekst bestaan.
| |
| |
Pas door het schrijven van de tweede tekst waarin het sprookjesmotief terugkwam, besefte ik iets beter wat ik bij de eerste poging, meer dan een decennium daarvoor, had willen doen. Nu schreef ik in het geheel niet over Leyla - ik had niet eens aan haar gedacht - maar een vertelling met een onvast personage dat gebeurtenissen uit haar verleden laat doorlopen in haar heden en niet meer weet wat ze verzonnen heeft of niet - alleen kan of wil ze dit niet toegeven, haar leven splitst zich op in willekeurige parallellen die allebei even waarachtig lijken. Wel heeft ook dit personage een verlangen naar een - onmogelijk - pact met de ander, zoals de vriendschap tussen de twee meisjes uit het sprookje. Tegelijkertijd is het personage verontwaardigd over de ongelijkwaardigheid tussen het cliché van het nobele zigeunermeisje en het onaantastbare, tere meisje in het grote huis, waarna de tekst, mijn tekst, een geheel andere richting opging en ik zodanig van mijn eigen woorden schrok, dat ik mijn laptop maar dichtklapte en het verhaal voorlopig onopgelost liet.
De huiver iets vast te leggen, woorden die iets aanrichten, een imaginaire, maar toch voelbare schade: ik had het ook daarbij kunnen laten, bij de naam, onderstreept, op die datum, in de agenda van dat jaar: 2 juli (jaartal), Leyla.
| |
Een groot huis met een tuin
De ruime tuin rondom het huis van mijn grootouders is inmiddels afgeschermd door een hoge muur. Het zandpad dat ik overstak naar Leyla's yurt is geasfalteerd. Het veld is volgebouwd met andere grote huizen, eveneens afgeschermd door hoge muren. Bij de opritten voor de SUV's staan nu huisnummers (ons huisnummer is 1, het eerst gebouwde huis) en er is camerabeveiliging.
Maar in die zomer was de omheining niet meer dan een hek van grof gaas waar je doorheen kon kijken. Een ander element van het eerdergenoemde sprookje dat zich is gaan vermengen met mijn herinneringen aan die zomers, is dat beeld van een omheining, van het ene meisje in een enorme tuin en het andere meisje daarbuiten, in een woonwagen of een yurt.
Ergens tussen 1995 en 1996 waren in de vakantie ook de kinderen van de jongste zus van mijn grootmoeder bij ons komen wonen. In hun eigen huis, een compacte Sovjetflat, was brand uitgebroken en daarom woonden ze, twee meisjes en een jongen van ongeveer mijn leeftijd, zolang bij mijn grootouders. Hoewel wij, mijn neefjes, mijn zusje en broertje, wel met hen speelden, was er een onuitgesproken hiërarchie waaraan niet getornd werd, want wij, ‘de eigen kleinkinderen’, waren hen altijd de baas en ik denk dat ook ik deze rangorde volstrekt vanzelfsprekend vond, dat ik de rol gretig accepteerde, om ons zo in een rollenspel te handhaven.
De kinderen waren al vaker het slachtoffer van onze pesterijen geweest, al had ik het ook weleens opgenomen voor een van hen. Op mijn verjaardag, een aantal
| |
| |
jaar eerder, vlak na onze emigratie naar Kazachstan vanuit Nederland in 1993, waren mijn vriendinnen genadeloos geweest in hun uitsluiting van de kwetsbaardere, in eenvoudige kleding gestoken Ainur. Met de troef dat het mijn verjaardag was, heb ik tevergeefs geprobeerd de situatie te herstellen en Ainur het gevoel te geven dat ook zij erbij hoorde, door te zeggen dat we of met z'n allen zouden spelen, of in het geheel niet. Deze herinnering, waarvan ik niet meer of het nou goed is afgelopen, is een scène geworden die zich in steeds andere situaties, met andere personages, opnieuw afspeelde in de twee fictieve teksten die ik zo-even heb genoemd.
| |
De tuin gescheiden van de verdere omgeving
Was dit dan de eerste ontmoeting met Leyla? We liepen een keer met de hele groep kinderen door de tuin (er was een grote moestuin, een veranda, een sauna, een bloementuin, een heuvel om op te spelen, fruitbomen, een wirwar aan paadjes, een schommel en een klimrek, een vijver met eendjes en een stal met kippen en een haan, een wisselend aantal geiten en twee schapen, en bovenin de schuur naast de stal onze geheime hut), toen Leyla ons vanaf de andere kant zag en naar ons toe kwam. Ik groette haar (of hadden we elkaar inmiddels toch al leren kennen?) en wilde een gesprek beginnen, maar de nieuwe kinderen, die Leyla niet kenden, grepen in. Ze zeiden, onder leiding van Ainur, dat ze zich uit de voeten moest maken, dat ‘wij’ niet met haar (soort?) praatten, en ze probeerden mij weg te trekken, bij het gevaar vandaan. Ik had er nooit zo over nagedacht maar Leyla zag er misschien uit als een wildebras, jongensachtig, haar kleding armoedig. Ze had ook nooit schoenen aan, maar een soort met stof en vuil bedekte plastic instappers. Het lange haar had ze in een indrukwekkende paardenstaart, langer nog dan die van mij.
Doordat de onlangs dakloos geworden kinderen zich achter de magische grens van de omheining bevonden, konden ze het zich veroorloven zichzelf boven Leyla te plaatsen, misschien, achteraf gezien, om zich zo van hun frustratie over onze geprivilegieerde positie ten opzichte van hen te ontdoen: de hiërarchie was verschoven. Ik liet me niet bij het hek wegtrekken en werd kwaad, zei, denk ik, ‘nee, ik ken haar’ of ‘ik ga nu met haar spelen!’ Ikzelf leek meer ontdaan dan Leyla, die in het geheel geen acht leek te hebben geslagen op de rest, maar ik wilde het goedmaken voor haar, de schade van de woorden ongedaan maken.
| |
Door een hek of grof gaas, uitzicht op blauw-groene bergen, gekartelde lucht, de zon hoog
Ergens die zomer had ik eindelijk ook een keer het geluk alleen buiten te zijn en aan de andere kant van de omheining Leyla te treffen. Ik denk dat ik me het volgende herinner van ons gesprek.
| |
| |
Wie, van al die mensen hier, zijn je ouders - denk ik dat ik heb gevraagd.
Ik ben van ons terrein geglipt en we zitten tussen de paarse, lichtroze, gele en witte bloemen - veel margrieten - op het veld, niet ver van de yurt. Haar vader wijst ze aan, een oudere man met al haast wit haar, heel kort geknipt, en een traditioneel hoedje op. En je moeder? Nee, ze weet niet waar haar moeder is, een lichte schouderophaling, ik zie haar ogen weliswaar een vroeger beeld ophalen, maar dat was niet waar haar verhaal over ging en ze vertelt verder, over hoe ze met haar vader helemaal hier gekomen is. Trots vertelt ze ook over haar broers, alsof zijzelf een van hen is.
En waar zijn je broers?
Daar, zegt ze, ongeduldig eroverheen pratend, daar in Chechnya, weer stuurt ze haar ogen naar andere scènes, maar er is niets wat ze nog eens van dichtbij zou willen bekijken. Haar toon blijft monter.
Eindelijk kan ik ook de houten paal met daaraan de provisorische wasbak bekijken, zien hoe de spiegelscherf is vastgemaakt met touw. Er ligt een geslonken bruin zeepje bij. Liefst had ik die mysterieuze wasbak een keer uitgeprobeerd, met het water dat Leyla steeds moest aanvoeren.
| |
Een geheime schat
Een andere dag was het zover dat ik haar kamer mocht zien. Leyla deed haar slippers uit en ik de mijne en stapte achter haar aan de yurt binnen. Ik probeerde vlug als een dief zoveel mogelijk te bekijken, want van buiten kende ik de yurt inmiddels goed. Ik denk dat ik het er gezellig vond uitzien, de tapijten met sierlijke patronen langs de wanden, overal hingen spulletjes, er was een kachel, maar voor mij was het een volstrekt ander soort huis dan ik gewend was, met langs de gehele omtrek bedden van al die mensen die ik overdag rondom de yurt en de andere wagen in de weer zag met van alles: het hakken van hout, het stoken van de samowar, het bereiden van vlees, deeg en groenten, de handwas, de waslijn, het samen zingen, gehurkte sigaretjes, een plots opgestoken hand naar mij, van op een afstand.
Meteen links van de ingang was Leyla's matras en ergens vanachter haar kussen haalde ze een trommeltje tevoorschijn, met daarin haar kostbaarheden: een verzameling plaatjes van haar idool Bruce Lee. Ik bladerde door de knipsels en de gladde kleine afbeeldingen, aan de vouwen te zien afkomstig uit kauwgomwikkels, met daarop een vriendelijk uitziende man met zwart haar, vaak met ontblote borstkas, lachend of juist fronsend in een gevechtshouding, alsof hij een personage was uit het spel Mortal Kombat dat we op onze Sega speelden. Ik geloof niet dat Leyla ooit bij ons thuis is geweest, ik denk dat ik er minder moeite mee had mezelf bij haar thuis uit te nodigen dan andersom. Terwijl ik de plaatjes bekeek die ze me aanreikte, wenste ik dat ik meer wist over Bruce Lee en besloot ik dat ook ik fan van hem was. Het trommeltje en de inhoud ervan had ze meegenomen van thuis en terwijl ze erover
| |
| |
vertelde, werd het duidelijk dat haar grote broers haar hadden aangestoken met hun fascinatie voor de martial arts-held. Dat haar geheime schat, die ze mij nu liet zien, eigenlijk bestond uit plaatjes van haar broers.
| |
Een fictieve tekst
Het kan toch niet zo zijn dat ik dit alles alleen maar heb onthouden om er achteraf een verhaal van te maken? De afkeer van toevalligheden in een patroon te willen duwen. In die zomers van 1995, 1996 hoefden Leyla en ik elkaar geen enkele waarheid over onszelf te vertellen, we mochten zijn zoals we vonden dat we waren en niemand die ons daarop zou komen corrigeren. Leyla werd niet door de andere kinderen uitgelachen om haar accent, om haar sjofele voorkomen en ik was geen diep in zichzelf, in boeken gekeerd kind, ik lachte met Leyla mee alsof ook ik heldhaftig was. Onze ouders bestonden niet, er was alleen Bruce Lee.
Er was de dag dat ik haar zag met een plots kaalgeschoren hoofd en hoewel het gejoel van de andere kinderen die haar bespotten, mijn begroeting overstemde, voelde ik een diep ontzag. Leyla was Ronja, was Huckleberry Finn, was het zwaluwmeisje en ik schikte me in mijn rol van bewonderaar, van side-kick.
Leyla, waar ben je nu?
Hoe was ze toen? Het was de toon van haar stem, die nooit onvast werd, die nooit haperde. Ja, mijn broers zijn daar, daar, ik weet het niet, mijn moeder, ik weet het niet. Het was haar blik nadat ze haar lange haar had afgeschoren, dat ze in de spiegelscherf aan de paal met de wasbak haar vermiste broers moet hebben herkend. Het was haar triomfantelijke blik, haar tred, haar vastberadenheid. Maar wie, of wat, dacht ik in haar te herkennen?
Alsnog: er is alleen deze tekst, een nieuwe poging tot een verhaal, een dozijn alinea's, van twee in elkaar overlopende zomers, een handvol herinneringen en een reconstructie, of ontwarring, van beelden en indrukken uit de in elkaar overlopende domeinen van verbeelding en waarneming.
| |
Een fictieve tekst tien jaar ouder dan de hierboven genoemde fictieve tekst
De tekst die ik noemde in de inventaris, een tekst van meer dan een decennium oud, ben ik tijdens het schrijven van deze tekst gaan zoeken en ik vond een uitgeprinte versie terug in mijn ongeorganiseerde archief en las de zes a-viertjes, met enige tegenzin, opnieuw. Ik was vergeten dat ik alle personages namen had gegeven, Leyla is Leela in de tekst, de ‘ik’ is Sholpan, een Kazachse meisjesnaam die tulp betekent.
| |
| |
Wat mijn drijfveer indertijd was, is voorgoed onbereikbaar, maar de volgende zin bleek een kleine opening naar die zomers en hoe ik daar in 2008 op terugkeek:
De verhuizing vanuit de stad naar de rand ervan viel Sholpan zwaar, maar er was niets wat ze ertegen kon doen.
Sholpan: de naam is een verbintenis tussen waar ik eerst was, herinnering aan tulpen in een keurige Nijmeegse tuin, en waar ik me daarna ineens bevond, in Almaty, waar de kleine maar robuuste oertulp hoog in de bergen groeit. Hoewel ik Sholpan niet tussen twee landen laat verhuizen, maar van de stad naar een dorp - ik wist niet hoe ik onze bizarre emigratie in 1993 vanuit het Westen naar een voormalig Sovjetland geloofwaardig in een verhaal zou kunnen verwerken.
Wat er vooral uit de tekst komt bovendrijven: het machteloze en gelaten gevoel van kinderen die zijn overgeleverd aan de beslissingen van grote mensen. In 1994 keerden we voor de zomervakantie nog terug naar het vertrouwde Nijmegen, maar 1995 was het eerste jaar dat we in het geheel niet meer in Nederland waren. Erg vaak keek ik naar de westelijke hemel, rekende ik uit hoe laat het nu in Nederland zou zijn, of het speelkwartier was, of de zwemles begon, of het al tijd was om fris gewassen in mijn pyjama Klokhuis te kijken.
Terwijl ik de tekst nog eens lees, daagt het me dat ik nog geen stap verder ben gekomen, ook in het verhaal dat ik nu schrijf: het blijft een inventaris, iets anders uitgewerkt, mijn zinnen, mijn alinea's wellicht iets doelgerichter, maar nog steeds is er geen doel, geen genoegdoening voor een ongewilde migratie. Maar doelen moeten worden opgegeven: het is veeleer de poging iets over te brengen.
Schuilt het verschil tussen beide teksten in de moeizame acceptatie, nu, van het zijdelings benaderen zonder ooit een vogelperspectief gegund te worden, zonder nog eens het voorbije moment te mogen observeren, om iets vast te kunnen leggen dat me de eerste keer ontgaan was? Het moeten toegeven dat ik Leyla nooit heb leren kennen, dat ik niets voor haar kan oprichten, dat ik schrijf om me nog eens op de uitwerking van onze ontmoeting te bezinnen en ik daarbij onze efemere vriendschap steeds maar gedeeltelijk weet te ontrafelen, door steeds terug te gaan naar mijn bescheiden inventaris: een datum, een plaats, een handvol indrukken.
Wilde ik iets behouden? Twee meisjes op het veld, nog in de illusie dat ook zij net als de jongens mogen zijn, vrij en wild, met een vanzelfsprekende autoriteit, hoewel ze intussen genoeg hints hebben gekregen dat er voor hen een geheel ander mechanisme reeds in werking is.
Leyla en ik: kinderen die spelen dat ze nog kinderen zijn.
| |
| |
Snel zou ze dertien worden. Het werd Sholpan steeds duidelijker dat zij daar meer aan dacht dan Leela zelf.
Op het nachtkastje lag nog Klassieke Verhalen uit de Russische Literatuur voor de Jeugd, waar ze inmiddels thee over geknoeid had. Ze pakte het boek, zocht naar bladzijde 164, het verhaal van de tuinman en het zwervende meisje en legde de zakdoek met Leela's lok ertussen.
Dit is op het einde van het verhaal, waar Sholpan zich schaamt over een eerder voorval, gebaseerd op de ongemakkelijke pesterijen van mijn eigen verjaardagsfeestje, waarop ze het afscheren van Leela's haar als pijnlijk ziet, in plaats van moedig en waarop ze tegen zichzelf zegt, tot mijn grote verbazing bij het herlezen: ik ben Sholpan, dacht ze, ik ben Leela niet.
Het verhaal, een moeizame opeenvolging van uitgewerkte fragmenten, laat ik eindigen met Sholpan die weer uit het raam kijkt, maar nu dorre, gele plekken in het veld ziet waar eerst de yurt en de woonwagen hadden gestaan, en haar gedachten die afdwalen naar het boek met daarin de haarlok. Slechts de houten paal met daaraan de spiegelscherf en de provisorische wasbak staat er nog. In die scherf zie ik nooit mijn eigen reflectie, altijd die van Leyla en haar broers.
| |
Een naam: Leyla
Ik begin opnieuw, bekijk het nog eens met aandacht. Dit herinner ik me, het is inmiddels de zomer van 1996, het is broeierig warm in Almaty: Leyla over het veld stappend, net een jongen met dat kale hoofd, een emmer water sjouwend maar het gewicht deert haar niets. Ik zwaai naar haar en ze zwaait, breeduit lachend, terug. Ik ben trots dat ze naar mij zwaait, ook al ziet niemand ons. Zou ik nog eens een verhaal schrijven, dan zou ik de lezer ervan zo kennis willen laten maken met Leyla: een meisje, monter over het veld stappend, het hoofd kaal, de emmer water van de ene naar de andere hand verplaatsend. Het is een maand met veel bloemen in het veld. Naar het zuiden toe steken de bergen, het begin van het Tian Shan gebergte, geometrisch gekarteld af tegen de blauwe lucht. De hoogste toppen zijn grijsblauw, met hier en daar nog wat wit van sneeuw die niet smelt, daaronder, meer naar ons toe, donkergroen van de naaldbomen, glooiend, geruststellend. Dit is het decor, de moestuin zwaar, uitbundig, de geiten en insecten maken beurtelings lawaai, lawaai. De zwaluwen uit het nest bij de stal zijn uitgevlogen, scheren met bravoure door de lucht. ‘Kijk,’ zei mijn grootvader eens toen we samen buiten stonden, ‘dat is onze rijkdom’ en hij wees naar de zwaluwen die overvlogen. (Ik liet het de tuinman herhalen in de fictieve tekst.)
Naar het noorden toe is die geruststelling er niet: daar begint de steppe, op een uur, twee uur rijden uit de stad. In mijn verbeelding was Leyla over de bergen naar mij
| |
| |
gekomen, net als het meisje uit het verhaal in mijn boek. Achteraf gezien, geografisch gezien, moet haar uitzicht dagenlang de kale steppe zijn geweest.
Deze tekst wilde ik schrijven voor Leyla, op haar verjaardag, 2 juli. Die datum is een particuliere herdenkingsdag, alle verhalen eromheen lijken uiteindelijk hindernissen, lossen niets op: ik kan Leyla niet vragen wat haar ervaring van die zomers was. Ik koester weliswaar vermoedens en met mijn kleine herdenkingsdienst ieder jaar hoop ik misschien niet meer dan dat uit te drukken, datgene waar elke herdenking toe dient: een begaan zijn met de ervaring van de ander.
Wat voeg ik aan mijn inventaris dan nog toe? Ik had ook kunnen schrijven dat er geen onuitspreekbare plek aan de overkant van de Kaspische zee is, nee, er is ook geen geschiedenis, maar dat Kazachstan van Nederland een buurland is, meisjes hun haar niet lang dragen en dat Bruce Lee nooit is gestorven in Tsjetsjenië.
Wat de feiten zijn, de geografische feiten, de historische feiten, maar ook die over onze vriendschap, over het breekpunt dat die zomers voor ons vormden, heeft Leyla, denk ik, hoop ik, daar in dat andere appartement, reeds geruime tijd voor mij aanvaard.
Wat nam ik niet op in mijn inventaris? Wat in het geheugen vervaagd is tot een zonnig, geurend open veld met bloemen.
|
|