Sarah Posman
Bij ‘the grass’ en andere gedichten van Jeffrey Yang
In een van haar essays legt Gertrude Stein quasi-anekdotisch uit dat ze pas begreep wat poëzie was toen ‘a very much older brother’ van haar naar wat gras keek. Door zijn ogen zag ze niet gewoon een lapje gras, maar een wereld op zich ‘filled with birds and bees and butterflies.’ Het geheim van die broer? Kijken met liefde. ‘[B]eing in love made him make poetry, and poetry made him feel the things and their names, and [...] nouns are poetry.’Ga naar eind1. De verliefde geliefde broer is Walt Whitman, die met Leaves of Grass de (Amerikaanse) wereld nieuw wilde maken door er zich in neer te vlijen.
Het is onmogelijk om bij Jeffrey Yangs ‘The Grass’ niet aan Whitman en zijn uitlopers te denken. In ‘The Grass’ nochtans geen ik-figuur die zichzelf bezingt, geen lichaam onder hoogspanning, geen nationalisme. Wel veel gras. Als Whitman het over gras heeft dan eist hij een harmonie op tussen natuur en maatschappij:
The prairie-grass dividing, its special
I demand of it the spiritual
Demand the most copious and close
Yang, echter, vraagt dat de prairie de prairie mag zijn. De namen waarmee zijn gedicht opentuimelt moeten niet nieuw gemaakt worden omdat ze een verstikkende orde zouden oproepen, ze moeten opnieuw in herinnering gebracht worden. Wie kijkt nog naar gras en ziet verschil? De vreemd-klinkende namen die de dichter noemt - ‘Bouteloua zwart / weidegras rood chino glans- / haver blauw weidegras / harig buffalo- / gras’ - nemen ons mee naar een wereld die we niet (meer) kennen, ook al zijn we ermee verbonden. Yang is op zijn Whitmaniaanst wanneer hij een kosmisch weefwerk opzet: ‘elk eigen / vastgehaakt aan al het andere / in het heelal.’ Maar dat vasthaken brengt hier geen verbroedering tussen mens en natuur met zich mee. Deinen en zwaaien de grassen in een sensuele namendans, de mens laat zich in het gedicht slechts gelden in zijn drang te omheinen en af te bakenen, of als de kracht die fauna doet verdwijnen en het evenwicht verstoort. Kijken met liefde impliceert voor Yang de eigenheid van de omgeving in beeld brengen. Zijn waaierende namen hechten ons systeem (de taal) aan dat van de natuur maar slagen er tegelijk in een onthechtende beweging te maken; het gras is niet van ons.
In de vier gedichten die ik hier vertaalde schept Yang telkens haarscherp een wereld met er middenin het glorieuze, uitdijende vreemde; gras als open verzameling soorten, onderdelen en verbindingen, kamelen met een geschiedenis even weids als de prairie, een grottencomplex waar tijd in steen en gebaren ligt opgeslagen, en een autorit naar de lichtjes, die van ongewoon in al te bekend in ongewoner veranderen. Nieuw maken is niet langer toe-eigenen, weet Yang. Het is liefdevol inzien dat je nooit helemaal thuis bent.