Mary Costello
Naar huis rennen
Vertaling: Gabriele de Koning
Het is een avond in de zomer en ik ben niet ouder dan acht of negen. Ik ben bij mijn vader en broers, een kudde schapen bijeen drijvend, ze in een stal jagend aan de rand van het erf. Ik ben bij mijn vader en broers, we drijven een kudde schapen bijeen, jagen ze een stal in aan de rand van het erf. Aan mijn vinger zit een zilveren ring, een cadeautje van mijn Amerikaanse tante van eerder die zomer. Hij is bezet met een rijtje gekleurde stenen en de eerste echte ring die ik ooit heb gehad. Van mijn hand maak ik een vuist om hem niet te verliezen. Maar als ik op en neer ren en met mijn armen zwaai in de chaos van langs elkaar stuivende schapen, blaffende honden en het waarschuwend geroep van mijn vader, vergeet ik de ring die ongemerkt van mijn vinger glipt en op de grond valt.
Later speur ik in de rondte, wroet met een stok in het vuil, zoek uren, dagen lang, het platgetreden terrein doorkruisend, ervan overtuigd dat ik hem zal vinden, in de klei gestampt door gekloofde hoeven. Ik herinner mij hoe, op bepaalde momenten in die zomer, de aanblik en het gevoel van de ring, en alleen al de gedachte eraan, een rilling van vreugde door me heen joegen. En hoe de ring 's nachts op mijn kaptafel naast mijn verhalenboeken lag, een vage gloed verspreidde in het donker, en ik veilig genesteld in het hart van de cirkelvormige gloed in slaap viel.
En nu was hij weg en werd ik ingewijd in de wereld van het verlies. Jarenlang was ik ervan overtuigd dat ik hem zou terugvinden, dat het erf hem alsnog zou prijsgeven. Tot op vandaag, steeds wanneer ik daar weer kom, komt de vervaagde herinnering weer boven en bezit die hoek van het boerenerf een serene aantrekkingskracht, alsof er nog een glimpje van de ring, en alles wat hij voor mij betekende, kan worden opgevangen.
Ik weet niet op welke leeftijd de parameters van de kinderwereld toenemen en de wereld groter wordt. In mijn jeugd in het landelijke westen van Ierland waren het de familieboerderij en het omliggende landschap die de eerste natuurlijke begrenzing vormden tussen thuis en de rest van de wereld. Een eindje verderop in onze laan eindigde onze actieradius bij het Well Field, dat ooit een springbron had gekend. Een ander eindpunt lag in de tegenovergestelde richting: het Mac's Field aan de Menlough Road, meer dan een mijl verderop. De groene pomp op de betonnen voet even voorbij de kerk en de brug bij Hoade's huis markeerden tenslotte - onze noordelijke en de zuidelijke - eindbestemmingen. Binnen deze vier kardinale grenzen bevond zich alles en iedereen - school, kerk, winkel, brievenbus, gemeenschapshuis, mensen. Ik kende alle huizen, de schuren met hun rode verzinkte daken, de auto's, de tractoren, de mannen op de velden.