Bart Vonck
Jean-Marie Gleize: een andere poëzie uitvinden
Jean-Marie Gleize (Parijs, 1949) ziet zijn poëtische methode als een voortzetting van de historische avant-gardes van de jaren 1960-1970. Sinds 1987 wijdt hij zich aan een project dat de ‘versimpeling’ van de poëzie op het oog heeft. Hij onderzoekt nieuwe analytische concepten zoals de ‘naaktheid’ en de ‘letterlijkheid’ van het gedicht. Gleize wil een ‘realistische’ poëzie schrijven maar beseft meteen dat een zuiver objectief resultaat onmogelijk is. In zijn methode is er plaats voor fragmentair schrijven (‘sporen’), voor verschillende mechanismen (‘dispositifs’) waarin aantekeningen een plaats krijgen, evenals heterogene teksten, intertekstualiteit (citaten) en verwijzingen naar foto (vooral polaroid) en film (en video).
In 1990 ontwerpt Gleize het eerste deel (Léman) van een tot op heden onvoltooide reeks boeken. Typisch is dat die ‘bundels’ verschijnen bij uitgeverij Seuil in de reeks Fiction & Cie. Krijgen ze daardoor een statuut dat ze onderscheidt van wat men gewoonlijk als ‘poëzie’ herkent? De ondertitel van Le livre des cabanes (2015) luidt ‘politiques’, een term die meteen aantoont dat de schriftuur en het bereik van Gleizes werken niet in het traditionele poëtische circuit te plaatsen zijn. Gleize vat zijn boeken op als ‘meditaties in proza’ (of ‘proza in proza’). De vorm van het onderzoek noemt Gleize een ‘discontinue, narratieve investigatie’ (waaruit de ‘cyclusvorm’ van zijn werken volgt).
De ondertitel in het meervoud geeft ook aan waarin deze bundel van andere verschilt. Politiek is enerzijds een globale opvatting van de maatschappij en de band daarvan met de ‘praktijk van de literatuur.’ Anderzijds wijst de term gewoon het ‘politieke engagement’ aan als een vorm van ethiek. De meervoudsvorm ‘politiques’ verenigt beide opvattingen maar voegt er volgens Sébastien Goffinet in het Cahier Critique de Poésie (van 27 oktober 2015) ‘een andere ethiek, een andere esthetiek, een ander lichaam, een andere syntaxis en een andere taal’ aan toe. Hoofdstuk 15 kreeg als titel ‘Over een radicale politiek.’ De band tussen proza en (o.m.) natuur wordt ook geëxpliciteerd: ‘Zo komt het volk terug. Het gras groeit en groeit opnieuw.’
Gleize schrijft aan een heel tastbaar project, dat aanwezig is in de hand van een vriend, in toevallige ontmoetingen. Aardse dingen dus: geluid van water, van wind. De mens moet naar buiten, moet iets uitvinden. Maar die uitgang is innerlijk: men vertrekt uit de poëzie om erin binnen te gaan, en hetzelfde geldt voor de politiek. Dat ‘uitgaan’ is in Het boek van de hutten het uitblijven van antwoorden, het weigeren van definitieve omschrijvingen; schrijven is zoeken, altijd en opnieuw.