Konrad Bayer
Lapidair museum
(uit: de steen der wijzen)
Vertaling: Erik de Smedt
in de dalen van dit gebergte marcheren we dagenlang onder het loofdak van reusachtige platanen. in hun takken zingen artificiële vogels. als ze stilvallen, gooien we er een muntstuk in en ze zingen verder. we klimmen hogerop in de bergkloven en echte beren en wolven kruisen onze weg. zwermen van witte en zwarte arenden van metaal vliegen op uit hun holen in de rotswanden. we bereiken een hoogvlakte en voor onze ogen openen de rotsen van de dalwand zich als een kloof tot een smal zijdal, waar een kleine beek door stroomt. standbeelden wandelen tussen taxushagen van papier-maché. de uitwendige behuizingen van verguld messing laten enkele openingen vrij zodat je alle bewegingen van het drijfwerk zonder moeite kunt bekijken. een leeuw uit blik komt ons tot op enkele passen tegemoet. als we met onze bergstokken naar hem slaan, springt het lijf van het dier stuk, twee stalen platen schuiven opzij en uit de gespleten borstkas dringt een bloemenruiker met 26 bloesems. elke bloem is de nabootsing in zilver van een van de letters van ons alfabet. met plezier slaan we met onze echte vingers op dat klavier en een schriftrol springt uit de muil van het beest en fladdert voor onze met bloed gevulde voeten. op de plaats waar de beek uit de rots komt, ligt aan de linkerkant een ruime natuurlijk gevormde grot. de rotsen zijn van plastic. murmelend en klaterend vloeit het vloeibare nylon, nadat het de enge, donkere schacht verlaten heeft, langs een kunstmatige eend die echte graantjes oppikt en echte drek uitscheidt, slingert zich dan door het sappige groen van nagemaakte bloemen en echt struikgewas, nu eens helemaal verdwijnend onder overhangende takken van celluloid, dan weer wit kabbelend over de keien van geperste luchtblokken. dampen van tin snijden onze adem af. als we door de beek naar boven klimmen om bij de grot te geraken, stoten we op een groot, diep bekken, dat de beek daar in de