| |
| |
| |
Nico Bleutge
's Nachts gloeien de schepen
Vertaling: Miek Zwamborn
zink weg in de beweging van het water
vermengde dat licht met het licht, wekte hun verbinding
een ander licht op, verwantschap van vlucht en begrijpen
een mengvorm uit gas en vloeistof
die de wereld omploegde. de golven begrijpen
zoals een tanker door het heldere wateroppervlak glijdt
cellofaan vlijt zich over cellofaan, verkenningseskader voor vermoeide
stralen, en de rivieren wellen op, mijlenbrede banden
waar alle massa in kracht verandert, gelijkmatige lichten
die het samenspel tussen zink en roest verdoezelen
stille kristallen en de impulsen van landverkeer
zand strooien, met een matte klank
de kanaalroutes lagen voor op de golven
lichte voertuigen baanden voor hen de weg door het pakijs
wilden de schoonheid van het nieuwe continent afwachten
de herinneringen draaien om, rekken zich langzaam uit
alsof het luchtdraden zijn, levende mosdiertjes
de wandelbewegingen van verloren gegane
handelsgoederen, die het licht van de dag opzuigen
en de bevrachters aan dek, hun knalrode reddingvesten
die nog kort in de schemering groter groeien
de gloed werd intenser, tilde de grondstof iets op
zee leek land en land leek zee te zijn
dat weer land was, terugstoot, tijd. de warme golfstroom
stuurde zijn water, liep aan de zuidpunt van groenland voorbij
| |
| |
de landschappen draaien, langs hun tracés
de routes uit licht en zuurstof in gedachten
de strandschaduwen draaien, snel als gloed
over cellen heen, de dokken en de vluchtwegen
draaien, het ijs en de continentale dieptes
alles op stroom, zonder gewicht in de longen
verwantschap van kracht en inhoud zijn
met het aanspannen vertrouwd, dichter dan kwarts
waar de stroom zich met stof verbindt en de planten
zand in de lucht tekenen, strooilicht, in lagen
zonder geluid, een baai waar je kunt afmeren
en de omheiningen draaien, hun straling
de westkusten draaien en de goederenwagons
de peaks en de algodones, plooi vlijt zich over plooi
het voorbereiden van wakker kijken, en niets bedekt
zodat sporen op sporen lijken en de lichamen
zich volledig oplossen, terug in zichzelf
als roest in glas, als achter sneeuw een gezicht
dat niet kwijt raakt, zonder dat de tanks hun kloppen
conserveren, en een echo van vorst te vinden is, snelle
vlucht door rook, langs de grenzen, çukurca opent zich
en cizre, gao opent zich, sikasso, tamanrasset, ghat, waar de jerboas
lopen en de diepe dalen, de oostelijke landweg, van de groene
ladogasee tot het witte meer, dicht bij uraanerts, de kuddes
van zout en schuim, die ontstaan, langzaam de route begrijpen
| |
| |
en is de lucht, zou je kunnen vragen
is het water al terug in de tijd gevallen
lichtsignalen geven, met een zwakke kabel
niet te dicht bij de grote vrachtschepen in de buurt komen
's nachts gloeien de schepen, stegen ze boven het water uit
zachte zeekomkommers losten hun materie langzaam op
nestelden zich onder de bodem van de diepzee
draaibruggen, rivieren van land, er scheen een zeldzaam licht
in de onderste luchtlaag, geen zout, geen spierweefsel
alleen goederen die blonken, zich op de dekken samentrokken
afstoten, vragen, langzaam valt alles
in slaap, alsof lichamen wilden verdwijnen, hun gemurmel
sloot hen in als vloeibaar ijs, alsof gaten zich wilden openen
en zich verder naar boven sluiten, zich geruisloos terugtrekken
als rook van krachtige winden. was, was daar
al vuur. het fakkelende, affakkelende
licht. muggen duiken op, uitgestrooid in het geheugen
tussen wortels, schachten, oude verweerde lavalagen
verzamelden zich rondom het licht, het stof verkleurde
werd rood, gloeiend, de elementen scheurden aan de romp
vluchtige longen, vezels, verwant aan koralen
liepen het vaste land tegemoet, liepen, doken, liepen
de zee stroomde nu om de eilanden heen, sloot de toevoer
weer af. geen vuur. alles trekt verder. geef me water
| |
| |
met bloemsap en bruine zaden
met spikkels groen en waterdraden
kunnen de bladeren van de rubberboom, die zichzelf terugtrekken,
wegen als lucht in de ruimte tekenen
als je er heen gaat en een kerf trekt
druipt er melksap uit de bast en verdiept de kom
zolang de was zijn geur erboven verspreidt. wollegras,
gewassen. wat je ziet zijn de witte druppels
en een man die het sap met zwavel verrijkt
hij verhoogt het smeltpunt een beetje. gedaanteverwisseling aanvoelen
zoals de mijngangen op de achtergrond zich sluiten
celbeweging bindt zich aan celbeweging, grafietrijke zones in het binnenste
van de lucht. en de dieren graven zich in, begrijpen
hoe ze de winterblauwe stoffen verwisselen, vloeispaat, braakballen,
magnetische stuwing, hun wankelen verbergen, hun
fijnkristallijne structuur, de gangen indragen
hout pakken, een paar verteerde draden
wat mengt zijn de plastic scheppen. aardwas
drijvende schoenen, kleurstoffen die naar planten ruiken
de mangaanlijnen liggen voor op de vastelandsplatten
en de maanbloem die je je als kind in mumbai voorstelt
of in manaus, zaait uit. haal het land binnen
neem een van de buisjes en wanneer je aan woorden als sneeuwberg
denkt of schlema, trek je de rook langzaam naar binnen
en laat je de herinneringen groeien
| |
| |
waar de planten ineen groeien, windstilte, aardstof
molen, waar de pigmenten drogen en het water
langzaam droogkookt. als sleedoorn, met een korte
bloei, kan het gezicht van de slaper zich wit schminken
wat hij droomt, in aardwaarts verkennen
wordt door de bladeren opgezogen, zonder vlucht
zonder vuur, haast als sneeuw, tijdens onweer
of lood, dat je met wat azijn verrijkt
wrijft hij de schors blauw en begraaft haar
in een uitgehold stuk hout. aan land
schrapen, alleen nog slaap kan zich draaien
alleen nog damp, tegen het herinneren aan, vluchtige
toon, vluchtig als water in roet of naweeën
van stroom en weefsel. wees schuim
met impulsen, wees stof, in het niets, een pluk
warmte, probeer doorn te zijn en veren
of het poeder dat hij je aanreikt. lichte stof
in lichte wenteling, saffraan, wat droomt, de meeldraden,
oker, sporen van meekrap, alsof het water
vuur zou zijn, opgelost. toegeven
met de wortels mee kruipen, drijfsel van draden
van chloriet. klaarwakker nest, fijn-
wrijven, in de zon laten drogen. meng
het in een schelp, een pan van was
met een scheutje geur, kracht en saffloer
|
|