pakhuizen, beursgebouwen, markthallen, stations, legerkazernes die vandaag dienst doen als opvangcentrum voor asielzoekers. ‘Van luchtgeneraal tot logo’, zo zou mijn biografie kunnen heten.
Toen alles nog moest beginnen zag Brussel eruit als een negorij in een derdewereldland. Sommige Afrikaanse inwijkelingen zouden het vandaag herkennen als ‘thuis’. Hutten van hout, leem en riet. Rondscharrelende kippen en varkens op modderveldjes. Een mesthoop. Rook van een vuurtje dat verwaait in de wind. Een vingerknip later werd Brussel een echte stad met aanlegplaatsen voor boten langs de Zenne en een wirwar van bochtige, ongeplaveide straten rond kerken, pleinen en een burcht, met daartussen nog grote lappen weiden, moerassen, vijvers, moestuinen en wijngaarden. De stad leefde op het ritme van de handel en lakenweverij. Uit het vakmanschap van de wevers werd het eerste Brusselse wonder geboren: de wandtapijten die niet alleen mijn eigen stadhuis, maar over heel Europa de paleizen van vorsten, pausen en bankiers zouden sieren. Later legden de Spanjaarden, Oostenrijkers, Fransen en Nederlanders hun klauw op de stad. De afdrukken zijn nog zichtbaar op tal van pleinen. Tot Brussel, na een uit de hand gelopen opera-opvoering, de kraamkamer werd van een curieus ongeluk der geschiedenis genaamd België. In een halve eeuw werd het nieuwe land de derde economische wereldmacht. De industriële revolutie deed de Brusselse bevolking vertienvoudigen tot bijna 650.000 inwoners. Omliggende dorpen werden opgeslokt en veranderden deels in dichtbevolkte voorsteden. In het centrum herschiepen de aanleg van de centrale boulevards en de grote werken van Leopold II de stad tot een petit Paris.
Bij al die sturm-und-drang hoorde een bloeiend geestesleven. De stad werd laboratorium van de artistieke avant-garde, een vrijhaven voor asielzoekers, utopisten, anarchisten, symbolisten, art nouveau-kunstenaars, socialisten, uitvinders en hemelstormers. Marx, Rodin, Baudelaire, Ensor, Multatuli en zo veel anderen bevolkten er de zolders en kosmopolitische koffiehuizen.
De voorbije honderd jaar onderging de stad een metamorfose door grote infrastructuur- en wegenwerken. Het brandpunt van de eeuw was 1958 toen de toekomst opnieuw naar Brussel reisde met de Wereldtentoonstelling, het tweede Brusselse wonder. Dit keer in kodachrome. Brussel was zes maanden lang de navel van de wereld, versierd met een fonkelend juweel: het Atomium. Ik herinner me nog hoe koning Boudewijn in een Chevrolet Convertible naar het Expo-terrein gevoerd werd. Hij maakte er kennis met de spoetnik, softijs, nylons, Coca Cola, gebarbecuede kip, aluminium en 300 droomhostessen in strak gesneden uniformen. Een eskadron straaljagers tekende een gestileerde ‘B’ van waterdamp tegen de hemel. In diezelfde maanden streken de eerste tientallen Europese ambtenaren van de Europese Economische Gemeenschap neer.