hoe ze de kunststukken in de vitrines bestudeerde en terwijl ze tussen de glazen kasten door bewoog en zich omdraaide, raakte ik betoverd door haar ogen en haar nek.
Het was druk in het museum en mijn tas was zwaar. Ik had het te warm en terwijl ik een informatiebordje stond te lezen verscheen ze naast me. Ineens gingen de lampen in het museum uit. Dit verbaasde me niet echt, de stroom viel de laatste dagen wel vaker uit maar haar adem stokte waardoor ik schrok en terwijl dat gebeurde greep zij mijn hand. Toen ik haar aanraking voelde trok ze haar hand alweer weg. In het donker voelde ik haar adem op mijn gezicht en we lachten allebei, deelden de gêne van dat moment. De lichten gingen weer aan en ik stond daar met open mond te wachten tot ik een geweldige zin in de zwoele lucht zou spreken maar ze draaide zich om en liep weg.
In het script zou ze zich nog eens omdraaien en mijn kant op kijken, glimlachen, wegkijken, speels wachten en doen alsof ze ergens naar keek, maar ze liep gewoon door en ik stond haar na te kijken.
Ik was rond vijf uur terug in het hotel, van plan om mijn foto's op de computer te zetten, een dutje te doen en dan weer terug te gaan naar de ruïne voor de zonsondergang. Ik maakte mijn tas open, haalde mijn kaart en schrijfblok eruit, en, tsja, daar was hij dus niet. Ik ging zitten en tuurde naar de lege plek waar mijn camera had moeten zitten. Mijn hoofd bleef gek genoeg kalm maar de paniek groeide in mijn buik. De afdruk van mijn camera was nog te zien in het verfrommelde shirt onderin de tas, ik zag het gewicht op de stof, alsof hij onzichtbaar aanwezig was. Ik sprong op en begon om me heen te zoeken, mijn ogen speurden ieder oppervlak af. Ik wachtte op het moment dat ik hem zou zien, liggend op het bed of hangend aan de leuning van de stoel. Ik hoopte op opluchting maar die kwam niet. Hij was gewoon weg.
De bussen met toeristen vertrokken richting de stad maar er waren nog steeds mensen. Ik liep de trap op, terug naar de ingang maar zag alleen maar jonge stelletjes, groepen studenten, vakantiegangers. Ik weet niet precies wie of wat ik zocht, ik liep maar rond en rond en voelde me wanhopig en waardeloos.
De kleur van de stenen was langzaam oranje geworden terwijl de zon onderging maar nu, tijdens de laatste ogenblikken van de zonsondergang, kleurde de ruïne triomfantelijk rood. Ik had erover gehoord maar nu was het echt zo. Alleen ik en mijn ogen en mijn uitgeputte geest konden het in zich opnemen en onthouden. Ik zat op een steen en zag hoe het licht veranderde, het was prachtig. Terwijl ik daar zat, maakte een gevoel van berusting zich van mij meester. Alle foto's van deze plek waren er niet meer, ieder plaatje werd waarschijnlijk verwijderd door een persoon op een achterbank terwijl ik daar zat. Het moest schoongeveegd worden, geen restanten van een eerder leven, geen geheugen. Alleen een toekomst, met foto's van een ander.
(Deze tekst maakte eerder, in gesproken vorm, deel uit van het tentoonstellingsproject Scarecrows and Lighthouses, een samenwerking van Martin Boyce, Raymond MacDonald en David Mackenzie).