2003). Ook hij wijst erop dat in het gedicht de moeilijke verhouding met Duitsland ter sprake komt en relateert het aan een recensie die Benjamin schreef over een boek met de omineuze titel Der Dichter als Führer der deutschen Klassik. Bloemen stelt terecht dat het bij elkaar zetten van ‘Dichter’ en ‘Führer’ voor Celan bijzonder pijnlijk moet zijn geweest, temeer daar de studie (van de germanist Kommerell) vooral gaat over Hölderlin, die Celan hogelijk bewonderde. Celan betrekt de vraag ‘wat is Duits’ hier ‘op de Spaanse uithoek - gelukkig wel een haventje’. Voor Bloemen gaat het in dit gedicht om de vraag die in de titel ervan letterlijk gesteld wordt: Port Bou - Duits? (Daarachter gaat de praktische vraag schuil die luidt: Port Bou - Frans? Spaans?) Celan las bij Benjamin in de genoemde recensie deze zinnen - ze zijn uit 1930, maar hadden een voorspellende waarde: ‘Onverwachts zullen spookhanden een groot “Te laat” op dat gedenkteken schilderen. Hölderlin was niet van het slag van diegenen die verrijzen, en een land waarvan de zieners hun visioenen over lijken heen ten deel vallen, is niet het zijne. Niet eerder dan gezuiverd kan deze aarde weer Duitsland worden en het kan niet in naam van Duitsland gezuiverd worden, laat staan in naam van het geheime Duitsland dat van het officiële uiteindelijk slechts het arsenaal is waar de onzichtbaar makende kap naast de staalhelm hangt’ (vertaling Henri Bloemen).
Ja, daar komt veel samen, in alle concentratie die de essays van Benjamins kenmerken, op het spits gedreven in het genre dat het van de concentratie in formulering moet hebben, de poëzie. Het is misschien niet bijzonder om een plaats te noemen en daarop te projecteren wat er allemaal heeft plaatsgevonden - een geschiedenis, de geschiedenis. Maar het compacte en het omringende wit die je dwingen beelden, verhalen en emoties toe te voegen, zijn in gedichten het pregnantst. Ja, geschiedenis, daar voeg je vervolgens denkbeelden bij - dingen die je hebt gelezen bij deze en gene, flarden die door je hoofd gaan. Je veroorlooft je heden en verleden te verwisselen en ziet dat mensen dat ook doen om vooruit te blikken, in verlangen of in angst. Je schrijft je ervaringen op als je ter plekke bent. Je ziet een meisje in zee lopen, een vluchteling opgejaagd worden, een dichter zich opgejaagd voelen, een scheermes over een wang gaan, een gedenkteken bestreken worden door een scherpe wind. De plaats doet het, de tijd - maar het meest de plaatsen waar plaatsen en tijden eindigen. Cerbère, Finistère.